Je bronzen enkels en koplampen glinsteren onzacht.
Je sportwagen raakt van de baan ontbonden, gaat
Barbaars uit de bocht; zieltogend en verbolgen.
De schaars geklede wegen klimmen op elkaars
Rug en vluchten de heuvels in om weer te mogen
Meanderen, met elkanders bulten en builen lachen.
Ook daar staan de naaldbomen weer afgetekend
Tegen grijze meren aan te hijgen van de jeuk.
De duizenden verdroogde dennennaalden
Kriebelen aan hun schors en ondiepe wortels.
Die verschrompelde toegespitste giraffenhals
Waaraan zijwegen ontsproten, vergroeide
Tegemoetkomingen. Met twijgen als telgen.
De lucht schittert er als zilverfolie, en even later
Klinkt het zoals wanneer men bruusk van de rol afscheurt:
De verbeurdverklaring van trommelvliezen.
Algauw sijpelt het afwaswater van de almachtige omlaag.
Er blijft vaak pap kleven aan de gouden lepeltjes.