Het schenkt mij rust. Wanneer het aantal lezers nul blijft.
Dan maak ik mij. Met zekerheid. Nergens schuldig aan. Dan heerst er vrede overal.
Ik schrijf immers alleen voor haar. Daarom. Stop nu en zie niet om. Lees ook niet. Vanaf hier, weer achteruit.
Zij slaapt immers. Het liefst gelijk een naakte slak. Dakloos. Zonder huis.
Haar naam is slechts herinnering. Zij vraagt wel eens aan mij. Wanneer slaat gij mij dood?
Verkies de stille leegte en het ongeborene. Heb voorkeur voor het zijn dat zich niet eens verkondigt.
Het straks. Het zonet. Het toen en de toekomst. Zij vragen hooguit nougatbollen.
Gun hen dat. Voor goed. Ik heb ze al besteld. Een roerloos vrachtschip vol.
Met fopspenen. Helemaal uit China en nu ligt het aangemeerd. In die haven aan de monding van de kreek die stroomde door het Niemendal.
Vier van die tuutjes. Ze passen in de smoel van die Evangelisten, kwelvertellers, geestgezwellen.
Echt. Zwijgt en zwelgt. Uw eigen speeksel. Zwijgen is niet eens van goud.
Doe het. Ja en legt. Een windei. Leg die knoop in de tong. Ik vraag aan iedereen.
Braak niet in mijn schoot. Lees nog minder wat ik schrijf. Stop nu en zie niet om. Lees ook niet. Vanaf hier, weer achteruit.
Bespaar het aan dat doelloos leven. Bestrooi het niet met een Verkondiging. Beklad de wolken niet.
Enkel een geest die lang naar waarheid gaapt, zal zich uiteindelijk met ongeziene larie laten voeden.
Daarenboven. Gij zult niets opdringen. Ik ben gelijk een godsgezant die in het mulle zand geboden krast, ze bijverzint.
Nummer 11 was dit. Nog rap. Voordat de einder barst. Ook nummer 12.
Gij zult hier binnenin niet zomaar iets verminken. Probeer het kaarslicht niet te strelen. Laat gerust. Het vuur dat woedt in duivelsaderen.
Vermoedelijk en nooit, zat tijd te broeden op oneindigheid. Warmte vreesde nimmer vlammen noch het prangend ijs.
Ik zou ze kunnen schrijven, ze verzinnen voor een zeer verlegen einde. Oeverloze boodschappen. Neen. Ik heb er geen.
Ik kan beter zwijgen. Echt. Ik stamel slechts en lees dit niet. Krabbel evenmin terug.
Schrap mijn onzin. Over die vergane zeeën. Over wier dat weer te zwierig zwom.
Alles wat ik lekker loog. Het kwam van nergens.
Alsjenlieft. Laat het schoon verzuipen.
Want. Een zondvloed ligt zowaar. Ook niet. Verscholen. Op de bodem van dit glas.
uit de reeks 'Duivelsverzen'