Mij toen langzaam aan
langs haar diepten naar binnen trok
de welvarende stilte in
de massa in van
aangemeerde havensteden
vol wilden en Visigoten
waar een traan trekt als
peuter aan rokken van de ui
als zuigeling aan de uier
om het alleenrecht te uiten
trek mij maar mee uit
als ik niet meewerk trek luider
laat lendenen lustig luiden
land- en waterweg versluizen