Ondanks alle stappen die ik zet
De wekkers halen ons steeds uit bed.
Het versmelten mislukt, de tijd sust,
Vult de leegten tussen ons in met lust.
Het verhardde waarop we de knieholten schaven
Verslapt echter niet, maar graaft des te dieper,
Tunnelt door onze ledematen, enerveert de haven
Sinds we niet langer in elkaar verankerd sliepen.
Achter de hagen schreien de hanen,
Maar we laten hen zich uitleven
Op onze opgeknoopte dromen
Waarin we onszelf een weg banen,
De wrakstukken van een werkelijkheid
Vergaren die niet langer trots rondvaart.
De haven verlaat en rijkelijk laat terug
Aanmeert waar het ons zorgen baart.