Het einde is nabij. Mijn geest is bijna vrij. De laatste brief was vals, de postzegel te sterk geparfumeerd.
Ik hoef niemand nog een antwoord te sturen. Bovendien. De vragen, het gestelde en de vrezen waren overbodig.
Het aantal lezers is gezonken tot een lome nul.
Dat stelt gerust en ook het verkeersbord aan het begin van de eindige straat wist dat het al lang gekend is bij de ogen van de sterveling.
Ik mag me laten gaan. De normen en hun saaie vormen werden stukgesneden in gelijke brokken. De goulash is donkergrijs omdat hij voor de ratten is.
Wat mij rest, is ongeremde dromerij. De slavernij die vreemde geesten soms verlangen van gedachten die mij niet verraden willen, heb ik schoon vermeden.
Ga nu, drommel met je spitse oren. Je bent gelijk een zieke postbode die zijn nieuwsgierigheid verkocht aan schele ogen.
Ik spaar nu enkel nog herinneringen op gekleurd papier en de collages lijmden wat verleden tijden ooit verscheurden, omdat noodlot, toeval dat zo wilden.
Ga nu, gij die amper duiken durft in zure zeeën, op de rug van dolle elanden niet rijden kunt.
De zwammen die de fee mij schonk, toen zij geile spoken zag, ik heb ze alle opgegeten.
De inktgeworden drank wacht in een fles op stoute tongen die niets zeggen zullen tegen wezens die niet nippen kunnen zonder door te slikken.
uit de reeks 'Schrijfoefeningen voor de dood'