is zij romp en ledematen
een ongelukkig toeval, naar de kant gesleurd.
Hij staart naar het bos, een boom ontbreekt,
hij legt het vlees op mos, breekt het bloed daar.
Het leven is voor hem noch mens noch lucht.
In een magazijn beweegt hij als een ijsbeer
neemt een touw, drukt haar in gewicht uit, in grootte
en neemt in het donker de tijd om aan de grenzen
van zijn lijf te komen. Hij lust haar als een vrucht
een romp, zo mals haar spierbundels, haar hals
is als een ketting van schakels die leiden naar de dood.