Keukenprinses. Straks zie ik je kort. Rap na de ochtendles.
Ik bak je dan een scharrelei. Bedek ze dan. De aardbeien. Het tere vel.
Terwijl de zon al gortig gloeit. Mijn tranen droogt. Jij kent dat wel.
Ik wil je nu nog niet. Als minnares. Je poesje is misschien een muizenval.
Zolang je slechts mijn ruiten likt. Omdat ik van het uitzicht houd.
Het stof verschuilt zich overal. Verbergt de nieuwe scheuten die jij nog niet kent.
Verwend willen ze worden. Ochtendgloren en mijn hart dat thans nog knarst.
De korst van je beschuit. Die barsten overal. Ze mogen mild vergaan.
Zoals je wenst. Daarna zal nieuwe nacht geen kip noch haan de slaap ontnemen.
Toch zou ik liefst wakker blijven. Wachten op die ene kus.
Intussen mag het. Al jouw wilde fruit mij diep bedelven. Onschuld licht verslaan.
Ken, verken mij dan of niet. Wat maakt het uit. De duisternis waarin ik woon. Je mag er altijd komen.
In mijn dromen. In mijn groenselhof. Daar zijn de distels al gezaaid.
Jouw ziel kwam er nog niet. Ginds vroegen de kastanjebolsters nooit.
Wanneer de nacht. Dan toch. Ons zomaar aait.
uit de reeks 'Hormonoloog'