de pianomuziek is een verlossingskamer
wij zijn kraanvogels met zwaaiende vleugels
windmolenwiekende, roodogige reuzen
met een dinosauruspantser bewegen wij
in halfhoge glazige kantoorruimte
de wilde roep naar wind en horizon
melodie trekt, trekt zich op gang
roodharige, jonge vrouw aan het spinnenwiel
getiktiktik, een gevulde leegte, een draad
die de leegte verder uitlijnt en uitleegt
bevroren golven, golven hoekig
onverstoord hervat het kind
in de oude grijsaard, tijd is een dwangbuis
die vooral zichzelf fixeert
wij betreden onszelf telkens weer
in lege steden
van vergeten skylines en vergezichten
voor ons tijdt de wereld
naar Zíjn handen