Er is een groene vallei achter deze bergen
waar water steen
splijt
en vervormdt.
Waar wolken als huilende sponzen
naadloos in de lucht zweven
en de gekruide aarde
hun tranen absorbeert.
De bomen horen onbekend gefluister.
Want ergens halverwege,
tussen het turquoise water
en de sluipende nevel,
komen ze hen tegen.
Beladen met ijzer,
gekleed in hun kleuren,
niet gewoon van de vallei en hun geuren.
Hun grimassen zijn gesneden uit hout,
verkoold,
3/4 verpulverd
en in hun overgebleven boomrimpels bebloed.
Sommigen dromen over hun droomkoningin.
Er vliegt een puzzelstukje uit hun hart,
in de schoonheid van de hel.
Tussen maanlicht en schaduw,
droogte en regen,
besluipen in huid gewikkelde geesten hen.
Ze huilen tranen van tin
en tranen van kristal.
Alle tranen van dit tranendal.
Sterven
bij het optrekken van de napalm mist
zonder huid.
In hun bloed verdwijnen hun brieven.
Poëzie die nooit verzonden zou worden.
En dat allemaal tegen welke prijs?
Duizenden steen per steen aangelegde graven
die in elkaars schaduwen staan
door de cocktail kleuren
van de horizon.
Want de vreemden zijn begraven onder
een deken van de tijd.
Weggevreten door het matras der maden
in tederheid.
Deze lichamen,
vleugelloze engelen,
verdwijnen in letters,
steeds meer en meer.