Weer wacht het laatste kind op de schoolstoep,
een natte kroon van papier tussen de vingers.
Het houdt de stempelnamen vast, de hese honden
tegen, straks in het dinsdagduister.
Klankhard spettert de regen. Rolluiken ratelen uiteen.
Niemand ziet wat hier ooit was. Haar koude vingers breken
de poortketting. In gele plassen ziet ze de Peugeotlichten.
Weer legt het kind zich tussen jaren. Niemand komt
haar ooit nog halen. Het houdt de naam vast
op de kroon die in de modder valt, de regen tegen
als de huizen hun ruggen keren.