Als het ons overkomt

11 mei 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

“Intussen zagen ze dat telkens men eruit schepte, het wijnvat zichzelf opvulde en de wijn steeg.” Uit Ovidius’ Metamorphoses; Philemoon en Baukis, vers 679-680


Via IV Novembre, Rome


“Mille domos adiere locum requiemque petentes, mille domos clausere serae.”
Hij zei het op een elegante manier. Een specifieke combinatie van korte en lange klinkers die hij golvend uitsprak.
Jelle vond dat de man een prachtige manier van spreken had, nochtans was de rest van hem niet even vleiend.
De storm was verschrikkelijk; heel zijn planning was in de war. Normaal stond hij nu in de supermarkt, de tweede gang van links. Het goedkoopste pak melk stond op de onderste plank en kostte 55 cent, dus veel meer geld had hij dan ook nooit op zak.
Hij vond de melk van 55 cent niet te drinken, maar hij moest het kopen, van Eline. Zij was de dominante van het koppel. Te dominant.
Nu zat Jelle in een of ander café dat hij nog nooit gezien had. In de ene hand had hij een glas water en in de andere zijn fietssleutel, zodat hij op het moment dat de storm ging liggen, kon ontsnappen.
Gezellige muurlampjes verlichtten de kleine ruimte. Alles was van hout: de vloer, plafond, toog.

Soms had hij het idee dat de mensen ook van hout waren. Ze mochten geen vuur bezitten, geen gloeiende levenslust, geen brandend verlangen naar vrijheid; want anders zouden ze opbranden en hun warmte zou gebruikt, misbruikt worden door andere mensen.

Links van de voordeur van het café was een breed raam. Op de achtergrond was het geroezemoes van pratende mensen te horen. Dat werd telkens verstoord door regendruppels die op het raam kletterden.
De barkruk waarop Jelle zat leek het elk moment te kunnen begeven. Maar hij maakte zich meer zorgen om de kruk waarop de andere man zat. Zijn kruk kon elk moment imploderen met dat gewicht. De vetbol heette Pietro, dat had hij gezegd.
“Wat betekent die zin?” vroeg Jelle. Meer uit verplichting dan interesse.
Hij kon gewoonweg niet opstaan en wegstappen. Dat was de regel.
“Ze gingen naar wel duizend huizen om een rustplaats te vragen, maar de huizen bleven vergrendeld.” vertaalde Pietro de Latijnse zin.
De man had een nonchalant voorkomen; kroezige baard, gescheurde jeans, rond de veertig.
Hij leek het type dat een familiepak frieten in zijn eentje zou opvreten terwijl hij een dieet van Weightwatchers op z’n computer opzoekt. Kwestie van gezond te blijven.
“Die tekst, vanwaar komt die?” vroeg Jelle met een ongeïnteresseerde ondertoon.
“Metamorphoses, van Ovidius.” Jelle was verbaasd door het feit dat de man meer wist dan het aantal sigaretten dat hij sowieso op zak had.
“Jupiter en Mercurius hadden zich veranderd in arme mensen die een slaapplaats zochten. Niemand deed open, behalve het oude koppeltje: Philemoon en zijn echtgenote Baukis. Ze gaven alles wat ze hadden om het de goden zo comfortabel mogelijk te maken. Zoals hun wijn die ze al jaren bewaard hadden.
Telkens men ervan dronk, lieten de goden de wijn weer stijgen.
Ze mochten een wens doen en beiden wilden ze op hetzelfde moment sterven. Toen hun tijd kwam, veranderden ze beiden tegelijk in bomen. Dat was de metamorfose.”
Er viel een stilte waardoor hun gesprek werd gevuld met dat van andere mensen.
Buiten waren er nog enkelingen die doorweekt en uitgewaaid vluchtten. Hij beeldde zich in dat hij één van die mensen was, vluchtend van de storm.
Die storm had zacht, blond haar dat ruikt naar munt, een schoonheidsvlekje net boven de lippen en stijlvolle schoenen. De storm overrompelde hem, blies hem overhoop, bliksemde hem dood.
Daarvoor had hij weinig inbeeldingsvermogen nodig.
Hij dacht aan Eline, ze zou zich vast zorgen maken
om de melk.
Jelles hand zweefde door de lucht naar zijn gsm. Hij moest haar bellen.
Plots joeg de wind regen naar binnen tot de voordeur weer dichtsloeg. De vrouw die net binnenstrompelde was helemaal weggespoeld, verloren. Afwezig liet ze een spoor van water achter op de vloer terwijl ze naar een leeg tafeltje slenterde.
Haar kap bedekte haar gezicht als een gordijn. Ze staarde met gebogen hoofd naar een zwarte plek in de houten tafel.
Telkens ze haar ogen knipperde, zakte ze zachtjes dieper weg.
Zweven.
Dat was het beste woord om te beschrijven wat ze deed.

 

Maar zij wist dat ze in die zwarte vlek duikelde; ze werd in de zwarte vlek gezogen en viel steeds naar beneden en staarde versuft naar een bodemloze leegte terwijl ze tolde in een wind gemaakt van niets.

 

Jelle was ook zo. Hij verstopte het gewoon met blauwe plekken en lichte kneuzingen bedekt door kleren die Eline voor hem kocht.
Jelle keek naar Pietro die een babbeltje sloeg met de barvrouw. Gehuld in dat vet en die tabak geur bevond zich toch een gelukkig man. Op een of andere manier was Pietro heel zichtbaar. Niet enkel door zijn buik, maar ook door het geluk dat op zijn gezicht te lezen stond. Jelles gsm trilde, maar hij pakte het niet op. Terwijl hij haar oproep negeerde, beende hij vertwijfeld de storm in.
De regen hagelde harder op hem neer bij elke stap die hij zette. Het was een waarschuwing die zijn kleren doorweekte.
Er kwam een bus aan die voortgestuwd leek door de wind. De deuren kwamen krakend tot leven en lieten Jelle binnen. Alle stoelen waren leeg, maar hij nam bewust een plaatsje dicht tegen de deur. Dan kon hij nog beslissen of hij zou uitstappen om melk te kopen. Haar melk.
Een schim glipte nog tussen de sluitende deuren van de bus en nam plaats tegenover hem.
Misschien moest ze ook verplicht melk kopen, misschien was zij ook een gevangene.
De bus begon te rijden, zijn fiets stond nog bij het café. Dat wist hij.
De bus was onmiddellijk in een andere straat.


Via del Plebiscito


“Ik zou me omkleden als je thuis bent. Straks vat je kou.” Een vrouwenstem recht tegenover hem klonk in de lucht.
Ze deed haar kap uit en liet haar gezicht zien. Rimpelige huid als boomschors. Kastanjebruin haar dat leek te gloeien.
“Oh, ik ga niet naar huis,” antwoordde Jelle met een dubbel gevoel. Hij was niet zeker. Ze keek verbaasd.
“Ik ook niet. Niet meer.”
“Waarom?”
“Ik wil niet dat hij het weet,” zei ze verward.
“Mijn man,” vulde ze aan.

 

Een druppel bungelde aan haar haar net boven haar voorhoofd, zonk in de lucht op haar wang, rolde net onder haar ogen, gaf de indruk dat ze huilde.

 

Ze antwoordde op een vraag die niet gesteld werd.

“Mijn dochter…” Ze huilde niet. Er waren geen tranen meer om gehuild te worden. De storm deed dat nu voor haar.


Ze had haar verloren
Iemand niet te verliezen
Ze keek met angst
Hoe de schimmen kwamen

 

Ze verhulden haar dochter
In een donkere stof
Ze namen haar mee
Haar alles naar niets


Hij was sprakeloos geworden door haar verdriet. Jelle besefte dat hij moest ontsnappen uit de gevangenis die Eline had gecreëerd. Pietro, hij zou even gelukkig kunnen zijn als Pietro. De vrouw tegenover hem was al te ver meegezogen in het leed.
Jelle kon nog ontkomen aan Eline's geweld.
Corso Vittorio Emanuele II
“Het spijt me.” Hij verontschuldigde zich voor het feit dat hij wel iets aan zijn pijn kon doen, en zij niets aan de hare.
Hier was een halte, ongeveer tien meter van de supermarkt waar hij de melk altijd kocht. De vrouw deed haar kap terug over haar hoofd. Ze had te veel van haar leven blootgegeven.
De bus remde af en stopte. Jelle stond intussen weer in de wind, nu recht voor de winkel.
Zijn benen leidden hem naar binnen,
tweede gang van links, onderste plank.
Daar stond de melk. Hij pakte het vast en klemde zijn vingers om de dop.


Philemoon liet zijn vuur vlammen
Zodat de boom langzaam verdampte


De melk vloeide over de betonnen vloer.


Zodat Baukis’ bladeren nooit in
Philemoons verfrissende schaduw zouden staan


Het brik was nooit leeg, het vulde zichzelf op; net als Eline's woede.


Zodat hun band via wortels
-Verschroeid, verzengd, verbrand- ontbonden was.


Jelle liet zijn vuur branden en Eline kon dat niet blussen.
Alleen de storm kon dat.

 

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

11 mei 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket