Etlir Xharra

Gebruikersnaam Etlir Xharra

Teksten

ANNA.

“De koekoeksklok, houden of niet?” “Doe maar weg, iedereen vond die lelijk, zelfs zij.” Ze was zeker dat Sam nu met opgetrokken wenkbrauwen naar haar keek. Regen leek onregelmatig in een metalen pot te druppelen, het geluid van de oplichtende tl­lampen. “Geef m’n gsm even.” Sam schoof de gsm na een paar pogingen in haar handen. “Geen signaal.” De gsm bleef dit herhalen terwijl Anna met babystapjes door de woonkamer manoeuvreerde.  “Wat bezielde haar om in deze godvergeten plek in te trekken.” “Anna, je weet dat ze van deze plek hield.” Hij snoof stofdeeltjes binnen. In haar gedachten zweefden de deeltjes in een hevige straal zonlicht. “Ook toen ze hier helemaal alleen stikte in haar eigen bloed?” Enkel een ademhaling. “Anna.” Zijn stem was doordrenkt met medelijden voor die vrouw.  “Ik ga in bad.” Bij elke stap die ze nam ratelde het hele huis. Als een ronkende kat, rollend in het gras met zijn snoetje richting de zon. Mooie vacht, prachtig langs de buitenkant. Minder mooi langs de binnenkant eens opengereten onder de banden van een auto. Ze porde telkens tegen wat een muur leek om vervolgens met haar vinger in een leegte te priemen. Een beschimmelde, vochtige geur kronkelde in de lucht. Alsof de natte badkamer jaren ineen gepropt in een hoek heeft zitten wegkwijnen om vervolgens naar adem snakkend en in paniek in Anna’s gezicht te schoppen. Ze tastte herhaaldelijk naar de badkraan die ze na een paar pogingen met moeite beetnam. Voor ze hier als tiener vertrok was het bad altijd al gevuld. Toen moest ze altijd in het ijskoude water gaan liggen. Elke kleine beweging in het water voelde alsof haar huid langs een rasp werd geschuurd. Ze probeerde zichzelf voor te stellen: een gebogen hoofd, starend in het water naar een reflectie die ze niet kon zien. Nu krulde warme damp dansend om haar heen. Deur dicht, kleren uit, bad in. De snelle pijn.  Druppels vielen ritmisch in het water nochtans lekte de kraan niet. Ze zakte steeds dieper het water in. Schouders, hals, lippen. Haar hoofd was ondergedompeld in het water. Binnensmonds telde ze tot tweeënveertig. De longen leken te verschroeien, de cellen in haar lichaam riepen in koor om zuurstof. Niet luid genoeg, ze moesten schreeuwen, gillen, krijsen. Ze wierp zichzelf recht en bleef naakt in het bad rechtstaan. Een stem aan de ander kant van de deur. “Ik ga eten halen. We moeten nog heel wat van haar spullen sorteren. Zorg dat Boxy niet naar buiten loopt.” Ze sloeg haar armen om zich heen. Hij zei geen woord, maar ze voelde zijn aanwezigheid. Zijn tentakels strekten zich naar haar uit, terwijl hij opgewonden in haar nek stond te hijgen. Hij ketste met zijn zweephand in de badkamer alsof hij die in twee probeerde te hakken. “Zus?” Hij had onmiddellijk spijt dat hij dit woord net uitsprak. “Anna?” “Ja, is goed. Ik blijf wel hier.” “Zeker?” Ze liet de krakende boiler de stilte vullen. Zijn voetstappen klonken steeds verder weg, lieten een groen slijmspoor na. Eens uit bad tuurde ze naar de spiegel. Haar handen gleden in schokjes over haar schouders, na een dal over een heuvel dat haar sleutelbeen was, verder over haar borsten, een vlakke autostrade, tot ze tot stilstand kwamen op het uitstekende bot van haar heupen. Een doodlopende straat. Maar blijkbaar niet voor iedereen. Onbedekt strompelde ze naar de keuken. Haar vingers volgden de groeven in het houten aanrecht als een naald in een vinylplaat. Dit tot die naald op een obstakel stuitte. De vorm van een pen. Ze rolde het tussen haar handpalmen. Een zachte structuur, een verend kussen. Een groene geur broeide in de keuken. Haar andere hand raakte een klein, rechthoekig bakje. Er leek een vloeistof in te zitten. Even later zat de brandende balpen tussen haar lippen terwijl de groene geur recht voor haar gezicht pulseerde.  Steeds heviger, des te waziger.  Overal lichtten kleine, groene lichtbolletjes op, telkens op een ander moment.  Soms was er een paars­blauw­rood­geflikker vermengd met een hoge piep door merg en been. Dan vormden zich kleine en afzonderlijke, fonkelende riviertjes die in slierten om haar heen zweefden als de geruststellende aanwezigheid van een moeder. Dat gevoel kon ze vroeger enkel strelen, maar ze had er nooit een vat op.  Alsof ze stomdronken een Van Gogh bewonderde. Eén van de riviertjes leek een vorm aan te nemen en snuffelde met een natte snoet aan haar tenen. De groene bolletjes bonsden als een hart rond haar blauwe, opgezwollen enkels.  Eerst streelden de lichtjes zacht. Dan krabden ze behoedzaam als een kind, steeds achterom kijkend uit de angst betrapt te worden met een snoepje. Tot ze uiteindelijk op haar inbeukten alsof ze een stug stuk vlees was. De bollen werden rood en verzwolgen haar als een stuk brandhout, een smeltende speelpop.  Uit gewoonte bleef ze staan. Haar ogen voelden nat en wak. In de deuropening rolden de bollen op als een tentakel. Eerst likte het de lucht om er vervolgens met een zweepslag in te knallen. Hij schuifelde traag dichterbij, zelfzeker dat Anna niet zou weglopen. Het hart bonsde als een galopperend paard. Ze was Anna niet meer.  Botsend op alle mogelijke hoeken en kantjes in het huis rende ze de pulserende keuken uit tot ze buiten stond. De bollen vervaagden en verdwenen in een alles bedekkend zwart. Geen geklop meer. Er was enkel één geluidje dat ze onmiddellijk herkende. Twee paar pootjes tikten tegen de stenen tegels aan de voordeur. Steeds sneller. “Boxy! Kom hier!” Haar ademhaling versnelde tot het tempo van een trein in volle vaart. De bomen drukten op haar schouders, ze smeten vol vuur verwijten naar haar hoofd. Ze had nu pas door dat enkele takjes onder haar knarsten als een oud stuk brood dat in twee brak. Al rennend klonk er een hele jungle aan geluiden onder haar voetzolen. De wind scheerde over haar naakte huid en smeet ijsblokken op haar bloedrode voeten. De rillende koelte van het bos deed haar nekharen overeind staan, zoals wanneer de tentakels langs haar rozijnenhuid wriemelden. Een flits sneed door haar zwart en liet golven van knallen achter. Dat werd gevolgd door een hoge piep in haar rechteroor “Ga van mijn domein af, boerenmeisje. Hier staat ‘privé’! Maar zo’n boer als jij kan dat natuurlijk niet lezen.” Op haar hurkje met de handen over haar oren.  Ze staarde om zich heen, zag niets, huilde.  Het hart was er weer, ze leefde nog. Haar lichaam was ondergedompeld in het schurende ijswater. Haar cellen schreeuwden. Zij niet meer. “Ik ben de dochter van mevrouw Meeuws.” De metalen kogelbuis zakte langs zijn been tot op de bebladerde grond.  Hun gesprek werd gevuld met dat van de uilen. “Sorry dat ik het niemand heb verteld. Ik was vrienden met je moeder en je broer. Ik kon hen niet zomaar in de steek laten,” had hij kunnen zeggen. In de plaats daarvan duwde hij Boxy in haar armen. Zijn lompe voetstappen verdwenen. Wanhopig probeerde ze zich af te duwen van alle boomstammen om zich zo een weg te banen naar haar ouderlijke huis. Boxy’s wollige huid schuurde haar blote borst op tot een ochtendrood. Haar blauwe enkels golfden over in een vaal gele buik, stortend in haar rode borst. De verpersoonlijking van de Roemeense vlag. Haar mondhoek vormde een opstaand hoekje bij die willekeurige gedachte. De groene bolletjes zinderden weer even na.  Ze wiegden zorgeloos in de armen van de sussende wind.  De tentakels rukten die armen uiteen in rauwe stukken vlees, klaar om opgebakken te worden.  De moordenaar van een jeugd. “Anna!”  Het monster kwijlde de herfstgrond tot modder. “Ik was zo ongerust.” Sam sloeg zijn jas om haar kleerhanger­schouders. Hij had al meer van haar lijf gezien dan zij ooit zal kunnen.  Zijn sleurende adem viel als een masker om haar puntig gezicht en trok haar aan de haren mee naar mama’s huis. Boxy trippelde weer door de keuken terwijl Sam een fles rode wijn opende. Zij richtte zich met gebogen hoofd tot hem. De wijn klokte in het wijnglas dat om haar heen leek te krullen. Een bedwelmende frietgeur walmde langs haar gezicht. Gele bolletjes flakkerden op. Haar poppenogen weigerden het monster te aanschouwen. Het aanrecht was het enige dat hen van elkaar scheidde. Hij schoof twee borden over de tafel. Zij schokte kort. Sam liet een zucht. Monster lachte. Sams arm gleed voorzichtig over haar rug. De tentakel om haar heup. Het bad liep over. Anna greep moeiteloos het wijnglas, scheerde het door de frietlucht en boorde het de keukenvloer in. Sam trok zich terug. Het monster liep haar achterna, trok haar wollen trui uiteen. Haar tere handen beukten in op de glibberige zweephanden.  Ze liep naar mama’s kast vol drinkglazen en griste naar al het mogelijke glas in de kast en sleurde het op de grond. Haar blinde ogen staarden in zijn richting terwijl ze uitgeput ademhaalde. De vloer lag vol scherven, als een massagraf in de woestijn. Zij sprintte naar de trap, het monster omarmde haar en wierp haar op de lijkenwoestijn. Sam keek toe.  De flarden glas huisden zich in haar rode arm. Ze greep het bord van tafel en ramde het in Monster. Plots was ze weer in het bad. Ze begon aan haar tweeënveertig seconden. Haar cellen jammerden door het gebrek aan zuurstof. Nu gilde zij mee alsof ze hun luidspreker was.  Haar hoofd zat onder het ijskoude wateroppervlak. Mama’s moederarmen persten haar op de bodem van het bad, alsof ze hen wou vereenzelvigen. Misschien bleef mama doorgaan omdat ze geen tranen zag, die bevroren immers en zakten naar de bodem. Anna’s kinderspieren waren hulpeloos. Moeder riep tiener­Sam om de deur op slot te doen.  Zij zag niets, zij gilde. Hij zag alles, hij zweeg. 

Etlir Xharra
0 0

Een beknopte geschiedenis over het leed

“Nu zou ik graag hebben dat je op het papiertje schrijft wat je voelt, wat er in je omgaat.” Ze schrijft een ‘p’ op de tafel, maar die letter wordt snel een vage streep na een veeg met haar mouw. “Soof,” Ze houdt haar hoofd lichtjes schuin en fronst haar wenkbrauwen. Haar blik gaat mijn hoofd verschrompelen als een rozijn. “Sophie.” Haar frons verdwijnt terwijl ze naar de klok staart “Praat met me, ik ben hier om te luisteren.” Het ge-tik-tak van de klok houdt geen vast ritme. Zweetdruppels tuimelen over mijn voorhoofd als een bende marcherende soldaten. Soofs nagels krassen in de blauwe inktvlek op tafel. Het geluid van haar gekerf is in harmonie met de klok. Na elke willekeurige tik of tak komt iets waar ik controle over heb, iets voorspelbaars. “Ik weet dat je niet gemakkelijk praat, maar,” Het gekras stopt, het ge-tik-tak ook. Ze neemt haar pen op, steekt het in de lucht en laat het met een doffe knal op de tafelhoek neerkomen. De inkt spat overal terwijl ze me aankijkt met een inktdruppel onder haar oog wat de indruk wekt dat ze blauwe tranen huilt. Sneeuwvlokken landden overal, versperden mijn zicht. De muren werden zwartgeblakerd. De vloer verbrokkelde zienderogen in as. Inkt druppelde van de tafel, van de muren, van Soofs wangen. Haar stoeltje begon vuur te vatten. De sneeuw werd zwart, het uurwerk tikte steeds luider en luider. “Sofie, vuur!” Ze bleef moedwillig zitten, staarde me aan, leek op een plastic pop, haar ogen smeltend als was. Knettergekke Soof was brandhout geworden. Het stoeltje was verdwenen, zij ook. De muren rolden langzaam op en werden bomen. De vloer versplinterde tot bladeren. Het plafond doordrenkte met blauw afgewisseld door witte spetters. De zwarte sneeuw vloeide in een koele bries. De klok spatte uiteen in fladderende duiven. “Eén, twee, drie, vier, vijf. Wie niet weg is, is gezien! Waar ben je!” Sophies gegiechel galmde tussen de bomen. De zon verwarmde onze aangezichten. Onze. Want zij was hier ook. Maar steeds minder. Ze was beetje bij beetje weg. Nu bleef enkel haar stem over, maar het gebruik ervan was schaars geworden. Ze is, maar niet hier. De klok was verdwenen, neen vervangen, door gekoer. De grond zwol op alsof die in een foetushouding lag. De bosvlakte golfde op en neer als een woeste zee. Bulten en putten werden steeds groter. Alles kreeg een afgebleekte kleur, een vaal geel. De duiven in de lucht ontploften in een blauw-rood-geel-geflikker. De hoogteverschillen kregen vaste vormen, randen bouwden zich ritmisch om tot trappen, op trappen, in een eindeloos diepe en hoge trappenhal. Gejammer weekte de gele lucht. Pijn, in een hoek gedreven, zweefde als een dikke, verstikkende mist “Waar ben je? Ik vind je niet!.” Daar! Een open deur. Daarachter een kamer vol snijdende kleuren. Een mooie pijn, dat was Sophie zelfs niet gegund. De deur was binnen handbereik, maar sloot met een luide knal. Boven, een verdieping hoger: hetzelfde tafereel. Loop, ren, spurt! Snel! De volgende ingang was weer dichtbij, de kleuren smaakten zoals zure snoepjes, zuur maar lekker. Weer dicht, volgende verdieping, volgende, volgende, … Buiten adem lag ik op de scherpe randen van de trap. De trapleuning loste op in de gele lucht. Zo van kom maar, één keer omrollen is genoeg. Ik draaide mijn hoofd weg van het gat. Sophie, ze lag naast me, deed alsof de treden kussens waren, keek met een klein glimlachje, met dat kleine mondje van haar. Ze sloeg haar armen om me heen. Ze rolde samen met me, zachtjes, op het ritme van het tik-tak-gekoer, de diepte in, de hoogte in. Dat was ik vergeten. Hier is geen hoog of diep. Zij had me dat gezegd alsof ik het vergeten was, alsof ik het ooit wist. We zweefden door de gele lucht, door het gejammer heen, het hoog-diep in. Duisternis omhulde ons. We landden zachtjes in een uitgestrekte zwarte vlakte met een laagje warm water. Geen tikkende klokken, geen brandende sneeuw, geen snijdende kleuren. Haar stem kwam naar me toe, in deze oneindige nacht. Ze gebruikte haar stem voor zachte snikjes. Tranen die in het warme water druppelden, inktblauw. Ze kreunde, probeerde iets over haar lippen te krijgen. “Papa.” Haar wang kleurde lichtroze, als een varkenswangetje. Een roos, kwetsbaar biggetje. Heel haar leven vetgemest, gebrandmerkt, opgesloten. Een wezen, op zoek naar een uitweg, voortgesleurd van kooi naar kooi, onderdeel van een sadistisch partijtje verstoppertje. Op haar kaak verschenen de contouren van een hand. In het gezicht geslagen door haar eigen bloed. Mijn liefste misvorming Mijn vlammend meisje Verzengd door het getier Deemoedig geroosterd Mijn snoezig biggetje Mijn teer prulletje In het geheugen gegrift in het gelaat gekerfd Ze zit op haar stoeltje met wijd opengesperde ogen en de tanden ontbloot; een gretige blik met een niet te stillen honger naar antwoorden. Haar lichaam rilde ongecontroleerd door de kou. Niet het soort kou dat je zachtjes doet trillen, geen koel briesje. Maar een harde kilte. Zoals wanneer iemand ’s winters in de zee stapt. Het zoute, harde water dat op de benen klotst. Een rilling dat zich over het hele lichaam verspreidt als een ongecontroleerde tumor. “Wil je een dekentje?” Ik wijs naar een stapeltje dat naast haar ligt. Ze klemt een deken in haar handen en wikkelt zichzelf erin. Haar blik verschuift naar de klok. Het is bijna drie uur. Het gespreksuur is bijna om. Met kleine pasjes beweeg ik me naar haar. Ik kan me de kinderfoto’s voorstellen. Sophie, glimlachend op een draaimolen, likkend aan een bolletje vanille-ijs, pootjebadend in de zee. Allemaal onder het toeziend oog van de vader. Altijd oh zo aanwezig, in het geheugen gegrift. Nu is ze groter. Volgens haar vader is het dus welteverstaan dat haar geheugen niet altijd even goed werkt. Daarom speelt hij nu in op andere dingen. Allemaal educatief verantwoord natuurlijk. “Zeg eens, hoe voel je je nu?” Ze grijpt naar de pen, maar die is kapot. Dus gebruikt ze haar nagels. Het steeds luider wordende gekras compenseert haar gesnik. Haar tanden knarsen, haar lichaam schokt, haar ogen lijken los in haar oogkassen te rollen. “Stil maar, alles komt goed.” Ik drapeer mijn handen zachtjes om haar schouders. Ze ademt minder snel, het schokken stopt. Ze legt haar hoofd zachtjes naast het woord dat ze gekerfd heeft. Haar ogen turen naar de druppels bloed op tafel. “Papa.” = = = Een belgeluid galmt door de gang. “Goedemiddag Chris. Alles oké?” “Ja, ik heb geen tijd. Waar is Sophie?” Hij friemelt zijn handen in elkaar. “U bent te laat, het is al half vier,” Zijn handen vormden nu een vuist. Hij bijt op zijn onderlip. Papa is boos. “Uw zus heeft haar opgehaald.” Zonder iets te zeggen stroopt hij zijn mouwen op en stampt hij naar zijn auto. Na het sluiten van de deur weerklinken gierende banden in de straat. Ik ga voor de praktijkdeur staan, waar ik al mijn cliënten ontvang. Ik laat mijn hoofd erop steunen en fluister. “Hoe voel je je?” “Geen papa.”

Etlir Xharra
0 0

Als het ons overkomt: over Kapaza en de nachtwinkel

Later dan deel 1:  +++ Titel zoekertje:Jos PauperBeschrijving: (N): Slechte vader(E): Bad father(F) : Malheureuse pèrePrijs:BedragGratisRuilenPrijs overeen te komenNiet van toepassingLevering:OphalenVerzendenConditie:GebruiktNieuw Tegelijk met deel 1:  o 6 chocoladekoekjes van het huismerk, een fles rode wijn en een pakje condooms lagen op de kast van zijn hotelkamer. "Hey, heb je een vuurtje voor mij?""Nee, sorry." Waarop de tiener een aantal vloekwoorden uitsprak.Jos zat op een trein van Barcelona op weg naar zijn hotel. Zijn wagon, die gevuld was met brullende schoolkinderen, had iets weg van een bijennest gevuld met een zwerm zoemend ongedierte. De tieners aan de andere kant rookten met de raampjes dicht. Iemand sprak tegen hem."Je krijgt dat er nooit meer uit," Zei de vrouw die tegenover hem zat."Uhm," stamelde Jos."Die aardbeienvlek op je hemd.""Oh.""Ik kan het er misschien uit krijgen, maar ik kan niets beloven.""Dan kan ik je in de plaats trakteren op een etentje."Er verscheen bij beiden een opgewonden glimlach.De trein arriveerde waarna alle passagiers uit de trein ontsnapten zoals lucht uit een doorgeprikte ballon.Jos en de vrouw waren de twee laatste luchtdeeltjes die de ballon verlieten en zich nu op het lege perron bevonden.Het hotel waar Jos verbleef was een honderdtal meter verderop te zien door een groot bord met de lichtgevende letters: RO A DA IMA.Het verbaasde Jos dat de mensen die op de snelweg ernaast reden nog nooit verblind waren door het felle licht.Met een zwierige pas liep de dame van de trein voorop naar binnen en nam plaats aan een van de vijf tafels in het restaurantje dat meer leek op een inkomhal. Het keukenpersoneel zat een tafeltje verderop iets te roken dat op wiet leek.Eén iemand moffelde zijn rolletje snel maar voorzichtig in een asbak, om er straks nog een paar trekjes van te kunnen nemen. Met losse veters beende hij naar Jos en de vrouw. Jos had intussen ook plaats genomen tegenover de vrouw.Na hun bestelling zaten Jos en de vrouw af en toe speels naar elkaar te staren."Hoe heet je?" vroeg Jos.Een korte stilte."Ik heb geen honger," zei ze afwezig. Haar ravenzwarte haar kwam even voor haar glanzende groene ogen."Wat?""Ik heb geen honger," herhaalde ze."Ik ook."Langzaam haastten ze zich uit het inkomrestaurant naar Jos' kamertje, zonder te betalen. Het potje rattenvergif in de hoek van de hotelkamer moest weer opgevuld worden."Je kunt hier een nachtje blijven als je wil?""Kan niet, ik wil morgen naar Madrid."Ze nam een lichte aanloop naar het bed, nam een halve draai en sprong met armen gespreid als een bungeejumper erop. Jos legde zich naast haar.Toen hadden ze seks, met ingehouden adem en gesmoorde kreunen; ze gingen ervan uit dat de muren zo geluidsdicht waren als karton. Jos' hemd met de vlek lag op de grond. Na de seks nestelden ze zich naast elkaar. "Mijn naam is Anita," fluisterde ze en ze legde haar hoofd naast zijn borst (niet erop, dat lag niet goed).Het geruis van voorbijrazende auto's wiegde hen in slaap. Later dan deel 1:  ++ 6 chocoladekoekjes van het huismerk, een fles rode wijn en een leeg pakje condooms lagen op de kast van de hotelkamer. Zondag dood, maandag begrafenis! Wel dat was niet de eigenlijke slogan van Ruyts rouwcentrum, maar daar kwam het wel op neer. Zijn Spaanse vakantieliefde, verloofde, grauw hoopje as zat nu in een urne. Iedereen die haar ooit heeft gekend, familie, vriend of klasgenoot, zat te huilen. Een uur later zat iedereen buiten de nieuwste modetrends te bespreken terwijl Anita's overblijfselen via de achterdeur in een camionette werden gekieperd. Tot zover zijn maandagnamiddag. Eenmaal thuis, toen de straatlantaarns aansprongen, plofte hij in de zetel. Hij realiseerde zich dat hij zijn dochter was vergeten op te halen van school.Hij schuifelde, alsof hij in een wachtrij voor een attractie was, naar zijn auto. De grijze verf begon af te bladeren net als zijn geluk de voorbije jaren dag na dag begon te eroderen. De groeven als resultaat waren duidelijk te zien op zijn asgrauwe gezicht. Op het tempo van een schildpad kraakte de Volkswagen door de bebouwde kom.Hij kwam piepend tot stilstand voor de gezonde voedingswaren-winkel die alcohol, sigaretten en nog meer alcohol verkocht. De winkelier die van een ander afkomst leek, lachte hem vriendelijk toe met een snuifje argwaan."Ik ga niets stelen," zei Jos droog. De man keek hem heel bevreemdend aan met zo een 'oh, dacht je soms dat ik dat dacht?'-blik.Sloffend tussen de rekken griste hij een fles rode wijn mee. Het etiket was intussen niet meer leesbaar, maar hij bekeek het optimistisch; die wijn heeft vast goed gerijpt.Met een zwier liet hij de fles op de toonbank landen."Foer juros plees."Jos rolde 2 euro naar hem toe, zei dat hij het wisselgeld mocht houden en verliet met een rustige pas de winkel. Onder de nachtelijke hemel reed hij naar de parking van de school van zijn dochter.Hij lag op de grond en dronk de hele fles wijn op.Twee minuten later smeet hij de lege fles aan duigen op de grond. De scherven glinsterden in het witte maanlicht.Er schoot een hevige pijnscheut als een bliksemschicht door hem heen naar zijn linkerhandpalm. Hij had niet door dat hij met een scherf in zijn tere huid zat te krassen.Hij liet zich vergezellen door de maan die zo helder scheen dat ze op de zon leek. Later dan deel 1:  + 6 chocoladekoekjes van het huismerk, bloedrode scherven van een rode fles wijn en een pakje lege condooms lagen op de kast van zijn hotelkamer. "Kom! Hier zijn de koekjes," riep Jos' dochter uitbundig.Jos keek aandachtig naar de prijs, alsof het zou dalen door ernaar te staren."Godver...""Wat zeg je, papa?""Wil je vanille of chocolade?""Chocolade. Mijn vriendinnetjes hebben ook altijd chocoladekoekjes, met die dino op." Hij legde de koekjes in de mand."Waarom mag ik die koekjes met de dino niet?""Ik dacht dat je bang was van dino's."Ze stond op het punt te antwoorden, maar hij snoerde haar de mond door naar de kassa te stappen.Even later zaten ze in de auto op weg naar huis. De benzinemeter stond al een week in de rode zone."Mama zou die dinokoekjes hebben gekocht."Ze vulde haar monoloogje aan. "Waarom is mama me niet komen halen?""Mama is op reis, naar Spanje," fluisterde Jos nauwelijks verstaanbaar door de regendruppels die op de vooruit kletterden."Ze heeft me geen afscheidskusje gegeven.""Mij ook niet, ze moest haar trein halen."Het melodieus getik van regen was in harmonie met het gesnik op de achterbank."Zitten al jouw vriendinnetjes nog in je klas?""Ja." stotterde ze terwijl zoute tranen haar lippen streelden.Toen ze thuis waren, verwarmde Jos een magnetronlasagne voor beiden en dan stopte hij zijn dochter in bed."Luister, het kan zijn dat ik je morgen wat later ophaal. Ik moet naar... een feestje. Als ik je niet op tijd kan ophalen, zeg je dat maar aan je juffrouw. Deal?" Hij aaide haar wang."Deal.""Slaapwel," liet Jos zijn dochter na terwijl hij even later in de deurpost stond."Papa, mag ik maandag twee koekjes meenemen naar school?""Morgen? Ja. Natuurlijk.""Slaapwel," geeuwde ze.Jos rolde de zetel in en dacht aan een website waarvan hij had gehoord. Hij ging dat Kapaza-ding zeker eens bekijken. Later dan deel 1: +++ 4 chocoladekoekjes van het huismerk, bloedrode scherven van een rode fles wijn en een pakje lege condooms lagen op de kast van zijn hotelkamer. Jos zat voorovergebogen op een stoel naar z'n computerscherm te staren. De oude computer zat luid te zoemen. Door de tranen in zijn ogen leken de woorden op het scherm te dansen. Hij had zichzelf te koop gezet op Kapaza. 1 reactie(s): Locatie: in de buurt van Rome, Italië.'Ik kom naar je toe, vader - J.P.'

Etlir Xharra
49 0

Als het ons overkomt

“Intussen zagen ze dat telkens men eruit schepte, het wijnvat zichzelf opvulde en de wijn steeg.” Uit Ovidius’ Metamorphoses; Philemoon en Baukis, vers 679-680 Via IV Novembre, Rome “Mille domos adiere locum requiemque petentes, mille domos clausere serae.”Hij zei het op een elegante manier. Een specifieke combinatie van korte en lange klinkers die hij golvend uitsprak.Jelle vond dat de man een prachtige manier van spreken had, nochtans was de rest van hem niet even vleiend.De storm was verschrikkelijk; heel zijn planning was in de war. Normaal stond hij nu in de supermarkt, de tweede gang van links. Het goedkoopste pak melk stond op de onderste plank en kostte 55 cent, dus veel meer geld had hij dan ook nooit op zak. Hij vond de melk van 55 cent niet te drinken, maar hij moest het kopen, van Eline. Zij was de dominante van het koppel. Te dominant.Nu zat Jelle in een of ander café dat hij nog nooit gezien had. In de ene hand had hij een glas water en in de andere zijn fietssleutel, zodat hij op het moment dat de storm ging liggen, kon ontsnappen.Gezellige muurlampjes verlichtten de kleine ruimte. Alles was van hout: de vloer, plafond, toog. Soms had hij het idee dat de mensen ook van hout waren. Ze mochten geen vuur bezitten, geen gloeiende levenslust, geen brandend verlangen naar vrijheid; want anders zouden ze opbranden en hun warmte zou gebruikt, misbruikt worden door andere mensen. Links van de voordeur van het café was een breed raam. Op de achtergrond was het geroezemoes van pratende mensen te horen. Dat werd telkens verstoord door regendruppels die op het raam kletterden.De barkruk waarop Jelle zat leek het elk moment te kunnen begeven. Maar hij maakte zich meer zorgen om de kruk waarop de andere man zat. Zijn kruk kon elk moment imploderen met dat gewicht. De vetbol heette Pietro, dat had hij gezegd.“Wat betekent die zin?” vroeg Jelle. Meer uit verplichting dan interesse.Hij kon gewoonweg niet opstaan en wegstappen. Dat was de regel.“Ze gingen naar wel duizend huizen om een rustplaats te vragen, maar de huizen bleven vergrendeld.” vertaalde Pietro de Latijnse zin.De man had een nonchalant voorkomen; kroezige baard, gescheurde jeans, rond de veertig. Hij leek het type dat een familiepak frieten in zijn eentje zou opvreten terwijl hij een dieet van Weightwatchers op z’n computer opzoekt. Kwestie van gezond te blijven. “Die tekst, vanwaar komt die?” vroeg Jelle met een ongeïnteresseerde ondertoon.“Metamorphoses, van Ovidius.” Jelle was verbaasd door het feit dat de man meer wist dan het aantal sigaretten dat hij sowieso op zak had.“Jupiter en Mercurius hadden zich veranderd in arme mensen die een slaapplaats zochten. Niemand deed open, behalve het oude koppeltje: Philemoon en zijn echtgenote Baukis. Ze gaven alles wat ze hadden om het de goden zo comfortabel mogelijk te maken. Zoals hun wijn die ze al jaren bewaard hadden.Telkens men ervan dronk, lieten de goden de wijn weer stijgen.Ze mochten een wens doen en beiden wilden ze op hetzelfde moment sterven. Toen hun tijd kwam, veranderden ze beiden tegelijk in bomen. Dat was de metamorfose.”Er viel een stilte waardoor hun gesprek werd gevuld met dat van andere mensen.Buiten waren er nog enkelingen die doorweekt en uitgewaaid vluchtten. Hij beeldde zich in dat hij één van die mensen was, vluchtend van de storm. Die storm had zacht, blond haar dat ruikt naar munt, een schoonheidsvlekje net boven de lippen en stijlvolle schoenen. De storm overrompelde hem, blies hem overhoop, bliksemde hem dood. Daarvoor had hij weinig inbeeldingsvermogen nodig.Hij dacht aan Eline, ze zou zich vast zorgen makenom de melk.Jelles hand zweefde door de lucht naar zijn gsm. Hij moest haar bellen. Plots joeg de wind regen naar binnen tot de voordeur weer dichtsloeg. De vrouw die net binnenstrompelde was helemaal weggespoeld, verloren. Afwezig liet ze een spoor van water achter op de vloer terwijl ze naar een leeg tafeltje slenterde. Haar kap bedekte haar gezicht als een gordijn. Ze staarde met gebogen hoofd naar een zwarte plek in de houten tafel.Telkens ze haar ogen knipperde, zakte ze zachtjes dieper weg. Zweven. Dat was het beste woord om te beschrijven wat ze deed.   Maar zij wist dat ze in die zwarte vlek duikelde; ze werd in de zwarte vlek gezogen en viel steeds naar beneden en staarde versuft naar een bodemloze leegte terwijl ze tolde in een wind gemaakt van niets.   Jelle was ook zo. Hij verstopte het gewoon met blauwe plekken en lichte kneuzingen bedekt door kleren die Eline voor hem kocht.Jelle keek naar Pietro die een babbeltje sloeg met de barvrouw. Gehuld in dat vet en die tabak geur bevond zich toch een gelukkig man. Op een of andere manier was Pietro heel zichtbaar. Niet enkel door zijn buik, maar ook door het geluk dat op zijn gezicht te lezen stond. Jelles gsm trilde, maar hij pakte het niet op. Terwijl hij haar oproep negeerde, beende hij vertwijfeld de storm in. De regen hagelde harder op hem neer bij elke stap die hij zette. Het was een waarschuwing die zijn kleren doorweekte.Er kwam een bus aan die voortgestuwd leek door de wind. De deuren kwamen krakend tot leven en lieten Jelle binnen. Alle stoelen waren leeg, maar hij nam bewust een plaatsje dicht tegen de deur. Dan kon hij nog beslissen of hij zou uitstappen om melk te kopen. Haar melk.Een schim glipte nog tussen de sluitende deuren van de bus en nam plaats tegenover hem.Misschien moest ze ook verplicht melk kopen, misschien was zij ook een gevangene.De bus begon te rijden, zijn fiets stond nog bij het café. Dat wist hij.De bus was onmiddellijk in een andere straat. Via del Plebiscito “Ik zou me omkleden als je thuis bent. Straks vat je kou.” Een vrouwenstem recht tegenover hem klonk in de lucht.Ze deed haar kap uit en liet haar gezicht zien. Rimpelige huid als boomschors. Kastanjebruin haar dat leek te gloeien.“Oh, ik ga niet naar huis,” antwoordde Jelle met een dubbel gevoel. Hij was niet zeker. Ze keek verbaasd.“Ik ook niet. Niet meer.”“Waarom?”“Ik wil niet dat hij het weet,” zei ze verward.“Mijn man,” vulde ze aan.   Een druppel bungelde aan haar haar net boven haar voorhoofd, zonk in de lucht op haar wang, rolde net onder haar ogen, gaf de indruk dat ze huilde.   Ze antwoordde op een vraag die niet gesteld werd. “Mijn dochter…” Ze huilde niet. Er waren geen tranen meer om gehuild te worden. De storm deed dat nu voor haar. Ze had haar verlorenIemand niet te verliezenZe keek met angstHoe de schimmen kwamen   Ze verhulden haar dochterIn een donkere stofZe namen haar meeHaar alles naar niets Hij was sprakeloos geworden door haar verdriet. Jelle besefte dat hij moest ontsnappen uit de gevangenis die Eline had gecreëerd. Pietro, hij zou even gelukkig kunnen zijn als Pietro. De vrouw tegenover hem was al te ver meegezogen in het leed. Jelle kon nog ontkomen aan Eline's geweld.Corso Vittorio Emanuele II“Het spijt me.” Hij verontschuldigde zich voor het feit dat hij wel iets aan zijn pijn kon doen, en zij niets aan de hare.Hier was een halte, ongeveer tien meter van de supermarkt waar hij de melk altijd kocht. De vrouw deed haar kap terug over haar hoofd. Ze had te veel van haar leven blootgegeven. De bus remde af en stopte. Jelle stond intussen weer in de wind, nu recht voor de winkel.Zijn benen leidden hem naar binnen, tweede gang van links, onderste plank.Daar stond de melk. Hij pakte het vast en klemde zijn vingers om de dop. Philemoon liet zijn vuur vlammenZodat de boom langzaam verdampte De melk vloeide over de betonnen vloer. Zodat Baukis’ bladeren nooit inPhilemoons verfrissende schaduw zouden staan Het brik was nooit leeg, het vulde zichzelf op; net als Eline's woede. Zodat hun band via wortels-Verschroeid, verzengd, verbrand- ontbonden was. Jelle liet zijn vuur branden en Eline kon dat niet blussen.Alleen de storm kon dat.    

Etlir Xharra
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen