Vergelijk me met een roofdier. Vooralsnog gebeten.
Het oor, altijd weer het oor, het 2e oor en nu zie ik slechts nog
2 debiele kastanjes bengelen aan de takken als kamerjassen. Het zijn zoete tijden.
En dan de liefde: steekspel met oogschaduw. Champignonsoep en God weet beter.
De dag zou langer mogen duren. Langer liggen. Lekker lui. Languit en kaarsrecht.
Absorbeer ik die hemellichamen rondom me of leef ik in de utopie?
Het is beter te zwijgen bij deze zonsondergang. Roep zoals in de tropen.
Plastic kweekprogramma. De oogschaduw, nu nog een zwart oog. Nu al een zwart oog.
Ik rek me uit, genoeg zon. Genoeg voor de luttele 10 seconden van het vinden, de inner ik.
Want ik ben een betweter. Ik weet veel, hoor. Nu snel een oorvijg. En het zal u leren.
Mij de les spellen en mijn zwartrode kaken. In verlegenheid gebracht.
Tovert hebbedingetjes tevoorschijn. Gisteren nog en vandaag al.
Trek mijn rug krom. We klagen we klagen we klagen. De klucht hier.
Ik zwoeg, bergen, omstanders, andere roofdieren, allemaal vals. Was het zover?
Ik tracht de weg te voelen, dus: hoofd op de grond, ik raap m’n oor op, nu horen maar.
Geroezemoes. Kastanjegeknetter. Traktorbanden. Familietanden. Treurleven.
Kat kijkt me nu ook verbaasd aan. Idioot. Hij trekt zijn linkeroog richting ondergang. Dan slaag ik toe. Ik veer op, muren bewijzen hun nut. Het zijn de kleine dingen.
Kook me.