iemand rookt sigaretten als metafoor
voor een ongefilterd leven
zijn bevende hand wenkt
terwijl hij lurkt aan krimpende tijd, sluit hij de ogen
voor wat komt, excuseert zich voor het ongemak
met een grafstem die iets gromt
over toenemende zwaartekracht
elke ochtend volgt hij het slijmspoor van zijn slak,
- bleke roltong die de bromtol opwindt
in zijn keel - , terug tot bij de wasbak
die hem uitspuwt voor de spiegel
schijnt bedriegt een kort geheugen:
hij hoest gisteren uit zijn ribben, herbegint
zijn ritueel want wie hard genoeg schudt,
maakt langzaam zijn innemende buitenkant los
van zijn verterende binnenkant, raakt weer gauw
in de wolken waarin hij donuts blaast als ontbijt
grauw en kwijnend in de zon,
herinnert hij zich nog nauwelijks wie hij was
ach, aan het einde van de dag resten peuk en as,
een zwarter hart misschien en een uitzicht,
zo hoopt hij, vanaf een tijdloos terras.
iemand rookt sigaretten als metafoor,
hangt de duisternis van zijn longen vol lampjes.