Verstokt schuift Antoine statig door de straat.
Eeuwen al danst hij als een beer op krukken
heen en weer.
Gedwee denkt hij bij iedere losliggende kassei
aan de kindertijd van zijn eigen kroost.
Zijn vrouw is er in die droom altijd bij.
Maar ze ging en nam de geur van versgebakken
brood met zich mee.
Wat rest is stilte in een urn, overschotjes van
leven.
Door dat gemis heen straalt hij nog.
Weet alle dooddoeners om te draaien.
Zo valt regen niet uit de lucht
maar vult de waterput.
Hij meandert naar de winkel.
Lacht naar buur en facteur
praat nog honderduit over
roze truien.
Langzaam wordt zijn hartslag stiller.
Bijna geruisloos lossen zijn handen kracht.
Zo de straat uit in die onmetelijke nacht.