Nonchalant gooit ze de zapper op de zetel en loopt terug naar de keuken. Tegen de tijd dat ze de koelkast opentrekt flitst het nieuws van de dag achter haar voorbij.
Zoals altijd weigert de wereld trager te draaien, alleen maar omdat zij even niet kan volgen - zoals altijd lijkt het alsof iemand daarboven zijn middelvinger naar haar opsteekt. 'Niet dat die ook maar iets anders doet dan het licht aan- en uit doen', denkt ze cynisch terwijl ze naar haar voedselvoorraad staart.
Terwijl op de achtergrond een dramatisch stukje muziek opklinkt, ongetwijfeld ter ondersteuning van een enkele hartverscheurende beelden, neemt ze een potje witte yoghurt vast en vraagt zich radeloos af of er niks decadenters verscholen ligt in deze ijzige grot.
Met een klap slaat ze de kast weer dicht, scharrelt een lepeltje uit een schuif en staart even uit het keukenraam. Er vliegt iets voorbij, ze ziet niet goed wat, maar hoopt dat het de weg naar huis vindt.
De dag is aangekomen op dat punt dat alles tussenin is: nauwelijks nog dag, nog lang geen nacht. Haar gedachten blijven even hangen bij de bijna afgelopen dag, die net als alle andere onvermijdelijk in een nacht zal overgaan.
Met enige moeite verlegt ze haar aandacht weer naar haar niet zo decadente dessert. De yoghurt lijkt minder zoet te smaken dan anders, maar misschien is dat alleen maar in haar hoofd. In elk geval moet ze morgen naar de winkel, en hopen chocolade inslaan.
Het potje is veel te snel leeg. Teleurgesteld laat ze het in de vuilbak verdwijnen, zoekt haar lievelingsplekje in de zetel dan maar op en trekt een deken over haar benen.
Zonder echt na te denken, grijpt ze een boek dat in de buurt ligt en slaat het open op een willekeurige pagina.
Ze zit een beetje te bladeren en leest hier en daar wat gemarkeerde passages. Een halve herinnering komt bovendrijven, maar voor die echt vorm heeft kunnen krijgen schrikt ze op.
Haar blik schiet opnieuw naar het raam, de schaduw die ze net niet zag was niet van iets onschuldigs fladderend. Ze knijpt haar ogen een beetje samen en komt overeind.
Haar hart klopt in haar keel terwijl ze naar het raam trippelt, ook al vertelt ze zichzelf dat het niet kan zijn wat ze denkt dat het is.
Dat het niet kan zij wie ze denkt dat het is.
Een jaar is het ondertussen, exact een jaar.
Exact een jaar geleden dat hij het wél was aan het raam.
Exact een jaar geleden dat ze hier stond, zich afvragend waar dat naartoe ging.
De realiteit haalt haar in als ze de deur hoort opengaan.
Bijna onbezorgd struint hij de kamer in, zijn mondhoeken heel lichtjes gebogen, de twinkeling nog niet helemaal uit zijn ooghoeken verdwenen.
Onbewust struikelt ze een stap achteruit als hij haar een kus op haar wang geeft, en ze voelt hoe iets in haar begint te koken. ‘Ik was in de buurt’, glimlacht hij.
Bewust stapt ze nu terug naar voor, ze haalt uit, stompt haar vuist in zijn buik, geeft hem geen tijd om te reageren en stompt hem nog eens. Het duurt tot de vijfde of zesde slag voor hij reageert, maar in plaats van haar weg te duwen sluit hij zijn armen om haar heen zodat haar vuisten hem niet meer kunnen raken.
Ze mompelt wat onverstaanbare woorden in zijn borstkas, en wordt alleen maar kwader van zijn zachte lachje in haar oor.
Tegelijkertijd is hij warm, en zij koud, en wil ze niet dat hij haar loslaat.
Uiteindelijk doet hij het toch, tergend traag, tot alleen haar polsen nog losjes in zijn handen liggen. Ze rukt haar rechtse arm los en draait zich van hem weg, maar de greep op haar linkerpols verstrakt weer en haar beweging stopt ergens halverwege.
Met een ernstige blik in zijn ogen kijkt hij haar aan. Ze steekt haar kin een beetje naar voren en doet alsof ze het fotolijstje aan de muur véél interessanter vindt dan wat hij haar te vertellen heeft.
‘Ik heb je gemist’, fluistert hij zo eerlijk dat ze het amper kan geloven.
Ze zwijgt, maar dat is voor hem genoeg om te weten dat zij hem ook heeft het gemist, al verbiedt haar trots haar dat zo expliciet te zeggen.
Haar blik fladdert van het kadertje naar zijn wenkbrauw, terug naar de foto, naar zijn ogen. Hij aarzelt even, glimlacht dan flauwtjes en slaat zijn ogen neer.
‘Waar was je?’ fluistert ze met schorre stem.
Zachtjes schudt hij zijn hoofd, haar vraag negerend of iets moeilijkers wegvagend, ze laat het dan maar in het midden. Haar wenkbrauwen trekken samen, ze rukt haar pols uit zijn hand en laat hem in de keuken achter.
Een tel blijft hij met zijn rug naar haar toe staan, alsof hij deze reactie niet had verwacht en met zichzelf overlegt wat hij nu moet doen. Ze stampt naar de woonkamer, ploft neer op de zetel en trekt haar deken om zich heen - hij bekijkt het maar.
Na enkele seconden volgt hij haar dan toch en gaat wat onbeholpen op een veel te klein hoekje van de sofa zitten. Ze trekt haar deken zo ver mogelijk van hem vandaan maar negeert zijn blik niet langer.
‘Je kan niet....’ Er is een korte aarzeling in haar stem, ze maakt een korte armbeweging die vanalles kan betekenen en kijkt weer naar het televisiescherm.
‘Ik kan niet wat?’ vraagt hij zacht, strekt zijn arm wat uit en raakt een tipje van haar deken aan. ‘Je kan niet zomaar terugkomen en en-’
Met enige moeite onderdrukt ze de neiging naar zijn uitgestrekte hand te trappen, in plaats daarvan probeert ze in haar blik te leggen wat ze zo moeilijk kan uitspreken.
Ze is er niet helemaal zeker van of het op hem overkomt zoals ze het bedoelt heeft maar deze keer geeft hij wel een duidelijk antwoord.
‘Ik ben weggegaan omdat dat moest, teruggekomen omdat ik van je houd. Je doet ermee wat je wil, maar je mag dat wel weten.’
Een brok rauw verdriet die ze te lang heeft weggemoffeld is plots weer duidelijk aanwezig.
‘Doe niet alsof het zo verschrikkelijk eenvoudig is, dat is het niet, dat is het nooit geweest en dat is het nu zeker niet meer.’
‘Waarom niet?’ vraagt hij zacht, ‘jij bent hier, ik ben hier, we weten allebei dat degene waarmee we over twintig jaar op enorm saaie familiebezoeken willen zitten, recht tegenover ons zit.’
‘Zo werkt het niet’, antwoordt ze, haar stem schril en een vuur in haar ogen, ‘hoe kan ik nu met jou oud worden als ik niet eens weet wie je bent - als ik niet zeker weet dat je niet morgen weer vertrekt, omdat dat zo werkt voor jou!’
Hij schuift dichter naar haar toe en laat zijn onderarm op haar knie rusten, buigt dan nog niet iets dichterbij en fluistert net naast haar oor: ‘Omdat ik weet dat jij ook van mij houdt en omdat dat soms gewoon voldoende is.’
Ze legt de tippen van haar vingers nog net op tijd op zijn mond.
‘Nee’, fluistert ze, kijkt hem aan met een trieste waas over haar ogen en leunt met haar voorhoofd tegen het zijne, ‘dat was genoeg, ooit. Ik kan je niet zomaar mijn hart op een gouden schoteltje aanbieden en hopen dat je het deze keer niet zal laten vallen.’
‘Je hebt gelijk, ik verdien geen tweede kans, maar misschien heb jij nog wel recht op een onvoorwaardelijke liefde.’
Verward knippert ze met haar ogen, en laat zich gedwee afleiden door de televisie.
‘Hoezo onvoorwaardelijk?’ mompelt ze dan, ‘Ik dacht altijd dat onvoorwaardelijk betekende: wat er ook gebeurde. Niet dat je wegloopt zonder ook maar uit te leggen waarom. Ik dacht dat-’ Haar stem stokt, en ze veegt ruw met de rug van haar hand over haar wang.
Voorzichtig neemt hij de hand in de zijne en wrijft met zijn duim cirkeltjes in de palm. Haar buik maakt een sprongetje, hij kent haar zwakke plek nog.
‘Jij denkt teveel, dat is het probleem’, glimlacht hij zachtjes. ‘Ík ben hier het probleem niet’, reageert ze scherp en probeert haar hand terug te trekken.
Hij is niet van plan haar te laten gaan, niet voor hij alles heeft geprobeerd.
‘Het probleem was dat ik hier niet was… maar nu ben ik hier.’
‘En morgen?’ vraagt ze. ‘En volgende week? En volgend jaar? Waar ben je dan?’
Hij schudt zijn hoofd -niet echt als reactie op haar vraag- en streelt met zijn duim over haar gezicht.
‘Als je me niet meer wil, dan begrijp ik dat… maar zeg eens eerlijk, het is een jaar geleden en… je zit hier nog steeds alleen.’
Ze valt stil, staart naar haar knieën en doet een poging nonchalant haar schouders op te halen. Ze zou nu heel kwaad moeten worden, maar hij heeft gelijk: ze heeft al die tijd op hem gewacht.
Alle rede lijkt uit haar weg te vloeien als ze opnieuw in zijn ogen kijkt.
‘Kan het leven echt zo eenvoudig zijn?’
Er trilt een glimlach rond zijn mondhoeken.
‘Waarschijnlijk niet, maar wij kunnen de uitzondering zijn.’
Vermoeid trekt ze hem wat dichterbij en hij legt snel een arm om haar schouder. Na een ogenblik van laatste twijfel gooit ze hem een stuk van haar deken toe.
Hij houdt haar stevig vast, duidelijk niet van plan haar snel weer los te laten. Voorzichtig, bang dat hij weer eens het verkeerde zal zeggen, buigt hij zich nog dichter naar haar toe en beantwoordt dan toch nog haar vragen: ‘Morgen ben ik hier’, mompelt hij stil, ‘net zoals daarna.’
Zijn woorden zijn eigenlijk overbodig, ze was overtuigd toen ze besefte dat ze niet zonder hem wou leven. Misschien was dat waar ze al die tijd op had zitten wachten, iemand die haar kon overtuigen en al haar rationaliteit eenvoudig wegvagen.
In elk geval is dat’ op dit moment voldoende: hij, morgen en daarna.