Juffrouw Vee

Gebruikersnaam Juffrouw Vee

Teksten

Gemiste kansen

Dag L.,   Het is vandaag een week geleden. Dat is belachelijk weinig, maar als je 10.000 kilometers van elkaar verwijderd bent lijkt het langer geleden. Tijd en ruimte versterken elkaar. Ik heb er last mee. Last om terug te zijn. Last van de gemiste kansen. Last van mijn hoofd en dankzij jou ook last van mijn lijf. Het gevoel dat sowieso opsteekt na een reis van drie maanden en de terugkeer naar de realiteit wordt nu dus nog versterkt door mijn lijf en mijn hoofd die steeds opnieuw aan jouw aanraking denken. Je armen rond mijn schouders, je lippen op mijn rug. En de vraag wat er gebeurt was als we onze kans niet grandioos gemist hadden. Slechts een passionele kus of een misschien een gedeelde nacht op een verlaten strand? En wat daarna? Was je gewoon verdwenen in de nacht. Hadden we aarzelend een gesprek proberen voeren dat ons enkel zou doen beseffen hebben dat we eigenlijk niks met elkaar gemeen hadden behalve platte lust. Of hadden we gezwegen en gewoon genoten van een moment van samen zijn zonder verder na te denken. Had ik gehoopt dat we contact zouden houden en dat je een excuus zou worden om terug te keren. Of verzin ik er weer te veel bij en was het voor jou niet meer dan wat het uiteindelijk was: een scharrel op het einde van het seizoen zonder moeilijke vragen want je kwam de volgende dag toch niet terug. Ik heb er meer last mee dan zou mogen op basis van het kwartiertje dat we hoop en al gepraat hebben en de nog geen vijf minuten die we aan elkaars lijf hebben gezeten. Tijd en afstand versterken elkaar, maar lust en heimwee dus ook. V.  

Juffrouw Vee
0 0

Lief en stil

ik zal lief en stil zijn, stil als... stil zoals alleen een schaduw stil kan zijn als een vlieg op de muur als een vlo zo klein niemand hoeft te weten dat ik hier zou zijn zeg niet nee nee nee niet dit keer ik kan niet meer allerliefste ik wil je zo verschrikkelijk graag ik wil je meer dan ooit meer dan wat dan ook ik wil je meer dan ik verdraag ik zal lief en stil zijn, stil als... stil zoals alleen een schaduw stil kan zijn als een vlieg op de muur als een vlo zo klein niemand hoeft te weten dat ik hier zou zijn zeg niet nee nee nee niet dit keer ik kan niet meer   Lief en stil - Kommil Foo   Daar staat hij dan, in het midden van haar living. Stil zal hij binnengeglipt zijn, zoals alleen hij dat kan. Met de sleutel die hij al lang niet meer zou mogen hebben, of gewoon door het kelderraam. Ze zucht, grabbelt naar de wasmand en loopt opnieuw naar buiten om de zongedroogde was van de wasdraad te halen. Ze zal morgenvroeg niet nog eens met een hart dat meer overloopt van spijt dan van liefde naar de druppels op haar slaapkamerraam staan kijken en plots beseffen dat ze de was die ze de vorige dag buiten te drogen had gehangen vergeten was omdat hij weer aan haar voeten lag. Spijt zal ze wel hebben, maar deze keer tenminste ook een paar droge sokken. Ze houdt ervan hoe de stof door haar handen glijdt als ze de kleren rudimentair opvouwt en op een langzaam hoger en onstabieler wordend hoopje in de wasmand dropt. Als ze weer binnenwandelt staat hij nog steeds op dezelfde plek. Een brok ellende, wachtend op een troostende hand die hem geleidelijk laat leeglopen. Ze stelt het zo lang mogelijk uit omdat ze weet dat ze zichzelf morgen weer zal haten en omdat ze weet dat ze op steeds minder begrip kan rekenen bij de steeds kleiner wordende groep vrienden die ze nog in vertrouwen durft nemen. Het lijkt misschien egoïstisch maar het is zuiver zelfbehoud voor ze toegeeft aan aan iets dat haar de komende dagen weer zal verteren. Want toegeven doet ze toch. Hij kent heer zwakke plek, hij is haar zwakke plek. Hoe hij zo afhankelijk kan zijn van haar en dan weer plots verdwijnen omdat zijn ego weer genoeg opgepompt is om toch maar weer een gedoemde poging te wagen om dan na verloop van tijd weer voor haar neus te staan. Nu haar praktische omzwervingen uitgeput zijn grijpt ze zijn hand en trekt hem naast zich op de zetel. Tegen zich aan. Daarvoor is hij hier. Troost en afleiding. Dat is alles wat hij wil maar zoveel minder dan wat ze te bieden heeft. Maar ze geeft wat hij wil nemen en haat zichzelf elke keer een beetje meer.

Juffrouw Vee
34 0

En ze leefden nog lang en gelukkig

Er zijn mensen die beweren dat ze nooit iets zullen doen dat tegen hun principes ingaat. Ze hebben het mis. Mensen die dat beweren hebben nog nooit voor die keuze gestaan.  Er zijn mensen waarvoor je al je principes opzijzet. Waar je onvoorwaardelijk alles voor doet.  Zij was zo iemand.  Ik leerde haar kennen in een park, het was lente, één van de eerste echte zachte dagen van dat jaar. Ik herinner me haar graag zoals toen. Gewoon een meisje, blij met de eerste lentedag. Ze droeg een bloemetjesrok -achteraf zou ik te weten komen dat het haar favoriete kledingstuk was - en liep op blote voeten tussen de bloemen. Ze was vrolijk, zoals alleen zij dat kon zijn.  We praatten. Ik herinner me niet meer waarover, dat is ook niet belangrijk. Het belangrijkste was zij.  Ik denk niet dat ze het ooit beseft heeft maar vanaf dat moment kon ik niet meer zonder haar.  Ze had me alles mogen vragen, ik had het gedaan zonder over de gevolgen of effecten na te denken, alleen om haar te helpen. Maar ze vroeg niks, dat deed ze nooit. Ze was een van die zeldzame mensen die je spontaan je hulp aanboodt. Nooit heeft ze iets moeten vragen, alles kwam vanzelf op haar af, als ijzer op een magneet.  Jammer genoeg trok ze ook mensen aan. Ik was slechts één van de vele die ze door zichzelf te zijn om zich heen had verzameld. Ze zag alleen de goede dingen in de mensen, het werd haar ondergang. En haar ondergang werd de mijne. Op korte tijd werden we goede vrienden. Niet meer. We deden dingen die vrienden samen doen en daar bleef het bij. Vaak heb ik me afgevraagd hoe alles zou gelopen zijn wanneer we meer waren geweest dan enkel vrienden.  Het is niet dat ik niet wou, of zij. We wisten het gewoon niet van elkaar. Dus gingen we maar verder, als vrienden, en elk onze weg. Zij leerde hém kennen en ze werden meer dan vrienden. Omdat hij het haar durfde zeggen.  Ik bleef alleen en zag haar veel minder. Ik heb geprobeerd hem af te schilderen als een duivel en haar als het onschuldige meisje, maar de waarheid was dat hij haar echt graag zag. Alleen jammer van die vrienden. Ze bleef bij hem, ondanks alles. Sommigen hebben haar verweten naïef te zijn, maar zelfs als ze dat niet was geweest was ze waarschijnlijk gebleven. Ze zag immer alleen de goede dingen. Of wilde alleen de goede dingen zien. Maakt dat haar schuldig? Ik oordeel er niet graag over. Uiteindelijk kwam ze in een situatie terecht waar ze nooit in terecht had mogen komen.  En ik verwijt mezelf nog steeds dat ik het niet eerder zag. Tegen de tijd dat ik haar er weghaalde was ze veranderd. Ze was niet langer naïef en vrolijk. Ze was in de war en alleen en ver voorbij het punt waarop  ik haar nog kon helpen. Dus bracht ik haar naar de dokters en hoopte dat zij konden verwezenlijken wat ik niet kon.  Ze wist wat ik deed en ze heeft me nooit iets verweten maar toch brak het mijn hart. Toen ik haar daar achterliet veranderde alles. Ik bezocht haar elke week en zag geen verbetering. De dokters beweerden het tegendeel maar ik begreep dat ze logen om mij te beschermen. Steeds vaker vertelden ze mij dat ik haar niet kon zien.  Ik trok mijn conclusies en vervolgens ten strijde.  Het had mooi geweest mocht het op een lentenacht gebeurd zijn, maar het was november en het regende.  Ik slaagde toch.  Haar adem stokt, bijna regelmatig en het houdt me uit mijn slaap. Daarom schrijf ik alles maar neer. Ik weet niet wat morgen brengt, een nieuwe dag is genoeg.  Want we hebben niet zo heel erg veel nodig, vooral elkaar en een wolkje hoop misschien.  Zodat ik later zal kunnen schrijven: ‘En ze leefden nog lang en gelukkig...’

Juffrouw Vee
0 0

Avond

Nonchalant gooit ze de zapper op de zetel en loopt terug naar de keuken. Tegen de tijd dat ze de koelkast opentrekt flitst het nieuws van de dag achter haar voorbij. Zoals altijd weigert de wereld trager te draaien, alleen maar omdat zij even niet kan volgen - zoals altijd lijkt het alsof iemand daarboven zijn middelvinger naar haar opsteekt. 'Niet dat die ook maar iets anders doet dan het licht aan- en uit doen', denkt ze cynisch terwijl ze naar haar voedselvoorraad staart.  Terwijl op de achtergrond een dramatisch stukje muziek opklinkt, ongetwijfeld ter ondersteuning van een enkele hartverscheurende beelden, neemt ze een potje witte yoghurt vast en vraagt zich radeloos af of er niks decadenters verscholen ligt in deze ijzige grot.  Met een klap slaat ze de kast weer dicht, scharrelt een lepeltje uit een schuif en staart even uit het keukenraam. Er vliegt iets voorbij, ze ziet niet goed wat, maar hoopt dat het de weg naar huis vindt.  De dag is aangekomen op dat punt dat alles tussenin is: nauwelijks nog dag, nog lang geen nacht. Haar gedachten blijven even hangen bij de bijna afgelopen dag, die net als alle andere onvermijdelijk in een nacht zal overgaan.  Met enige moeite verlegt ze haar aandacht weer naar haar niet zo decadente dessert. De yoghurt lijkt minder zoet te smaken dan anders, maar misschien is dat alleen maar in haar hoofd. In elk geval moet ze morgen naar de winkel, en hopen chocolade inslaan.  Het potje is veel te snel leeg. Teleurgesteld laat ze het in de vuilbak verdwijnen, zoekt haar lievelingsplekje in de zetel dan maar op en trekt een deken over haar benen. Zonder echt na te denken, grijpt ze een boek dat in de buurt ligt en slaat het open op een willekeurige pagina.  Ze zit een beetje te bladeren en leest hier en daar wat gemarkeerde passages. Een halve herinnering komt bovendrijven, maar voor die echt vorm heeft kunnen krijgen schrikt ze op.  Haar blik schiet opnieuw naar het raam, de schaduw die ze net niet zag was niet van iets onschuldigs fladderend. Ze knijpt haar ogen een beetje samen en komt overeind.  Haar hart klopt in haar keel terwijl ze naar het raam trippelt, ook al vertelt ze zichzelf dat het niet kan zijn wat ze denkt dat het is.  Dat het niet kan zij wie ze denkt dat het is.  Een jaar is het ondertussen, exact een jaar.  Exact een jaar geleden dat hij het wél was aan het raam.  Exact een jaar geleden dat ze hier stond, zich afvragend waar dat naartoe ging. De realiteit haalt haar in als ze de deur hoort opengaan.  Bijna onbezorgd struint hij de kamer in, zijn mondhoeken heel lichtjes gebogen, de twinkeling nog niet helemaal uit zijn ooghoeken verdwenen. Onbewust struikelt ze een stap achteruit als hij haar een kus op haar wang geeft, en ze voelt hoe iets in haar begint te koken. ‘Ik was in de buurt’, glimlacht hij. Bewust stapt ze nu terug naar voor, ze haalt uit, stompt haar vuist in zijn buik, geeft hem geen tijd om te reageren en stompt hem nog eens. Het duurt tot de vijfde of zesde slag voor hij reageert, maar in plaats van haar weg te duwen sluit hij zijn armen om haar heen zodat haar vuisten hem niet meer kunnen raken. Ze mompelt wat onverstaanbare woorden in zijn borstkas, en wordt alleen maar kwader van zijn zachte lachje in haar oor.  Tegelijkertijd is hij warm, en zij koud, en wil ze niet dat hij haar loslaat. Uiteindelijk doet hij het toch, tergend traag, tot alleen haar polsen nog losjes in zijn handen liggen. Ze rukt haar rechtse arm los en draait zich van hem weg, maar de greep op haar linkerpols verstrakt weer en haar beweging stopt ergens halverwege. Met een ernstige blik in zijn ogen kijkt hij haar aan. Ze steekt haar kin een beetje naar voren en doet alsof ze het fotolijstje aan de muur véél interessanter vindt dan wat hij haar te vertellen heeft.  ‘Ik heb je gemist’, fluistert hij zo eerlijk dat ze het amper kan geloven. Ze zwijgt, maar dat is voor hem genoeg om te weten dat zij hem ook heeft het gemist, al verbiedt haar trots haar dat zo expliciet te zeggen.  Haar blik fladdert van het kadertje naar zijn wenkbrauw, terug naar de foto, naar zijn ogen. Hij aarzelt even, glimlacht dan flauwtjes en slaat zijn ogen neer.  ‘Waar was je?’ fluistert ze met schorre stem. Zachtjes schudt hij zijn hoofd, haar vraag negerend of iets moeilijkers wegvagend, ze laat het dan maar in het midden. Haar wenkbrauwen trekken samen, ze rukt haar pols uit zijn hand en laat hem in de keuken achter. Een tel blijft hij met zijn rug naar haar toe staan, alsof hij deze reactie niet had verwacht en met zichzelf overlegt wat hij nu moet doen. Ze stampt naar de woonkamer, ploft neer op de zetel en trekt haar deken om zich heen - hij bekijkt het maar. Na enkele seconden volgt hij haar dan toch en gaat wat onbeholpen op een veel te klein hoekje van de sofa zitten. Ze trekt haar deken zo ver mogelijk van hem vandaan maar negeert zijn blik niet langer. ‘Je kan niet....’ Er is een korte aarzeling in haar stem, ze maakt een korte armbeweging die vanalles kan betekenen en kijkt weer naar het televisiescherm.  ‘Ik kan niet wat?’ vraagt hij zacht, strekt zijn arm wat uit en raakt een tipje van haar deken aan. ‘Je kan niet zomaar terugkomen en en-’ Met enige moeite onderdrukt ze de neiging naar zijn uitgestrekte hand te trappen, in plaats daarvan probeert ze in haar blik te leggen wat ze zo moeilijk kan uitspreken.  Ze is er niet helemaal zeker van of het op hem overkomt zoals ze het bedoelt heeft maar deze keer geeft hij wel een duidelijk antwoord. ‘Ik ben weggegaan omdat dat moest, teruggekomen omdat ik van je houd. Je doet ermee wat je wil, maar je mag dat wel weten.’ Een brok rauw verdriet die ze te lang heeft weggemoffeld is plots weer duidelijk aanwezig. ‘Doe niet alsof het zo verschrikkelijk eenvoudig is, dat is het niet, dat is het nooit geweest en dat is het nu zeker niet meer.’  ‘Waarom niet?’ vraagt hij zacht, ‘jij bent hier, ik ben hier, we weten allebei dat degene waarmee we over twintig jaar op enorm saaie familiebezoeken willen zitten, recht tegenover ons zit.’  ‘Zo werkt het niet’, antwoordt ze, haar stem schril en een vuur in haar ogen, ‘hoe kan ik nu met jou oud worden als ik niet eens weet wie je bent - als ik niet zeker weet dat je niet morgen weer vertrekt, omdat dat zo werkt voor jou!’ Hij schuift dichter naar haar toe en laat zijn onderarm op haar knie rusten, buigt dan nog niet iets dichterbij en fluistert net naast haar oor: ‘Omdat ik weet dat jij ook van mij houdt en omdat dat soms gewoon voldoende is.’  Ze legt de tippen van haar vingers nog net op tijd op zijn mond. ‘Nee’, fluistert ze, kijkt hem aan met een trieste waas over haar ogen en leunt met haar voorhoofd tegen het zijne, ‘dat was genoeg, ooit. Ik kan je niet zomaar mijn hart op een gouden schoteltje aanbieden en hopen dat je het deze keer niet zal laten vallen.’ ‘Je hebt gelijk, ik verdien geen tweede kans, maar misschien heb jij nog wel recht op een onvoorwaardelijke liefde.’ Verward knippert ze met haar ogen, en laat zich gedwee afleiden door de televisie. ‘Hoezo onvoorwaardelijk?’ mompelt ze dan, ‘Ik dacht altijd dat onvoorwaardelijk betekende: wat er ook gebeurde. Niet dat je wegloopt zonder ook maar uit te leggen waarom. Ik dacht dat-’ Haar stem stokt, en ze veegt ruw met de rug van haar hand over haar wang. Voorzichtig neemt hij de hand in de zijne en wrijft met zijn duim cirkeltjes in de palm. Haar buik maakt een sprongetje, hij kent haar zwakke plek nog. ‘Jij denkt teveel, dat is het probleem’, glimlacht hij zachtjes. ‘Ík ben hier het probleem niet’, reageert ze scherp en probeert haar hand terug te trekken. Hij is niet van plan haar te laten gaan, niet voor hij alles heeft geprobeerd. ‘Het probleem was dat ik hier niet was… maar nu ben ik hier.’ ‘En morgen?’ vraagt ze. ‘En volgende week? En volgend jaar? Waar ben je dan?’ Hij schudt zijn hoofd -niet echt als reactie op haar vraag- en streelt met zijn duim over haar gezicht.  ‘Als je me niet meer wil, dan begrijp ik dat… maar zeg eens eerlijk, het is een jaar geleden en… je zit hier nog steeds alleen.’  Ze valt stil, staart naar haar knieën en doet een poging nonchalant haar schouders op te halen. Ze zou nu heel kwaad moeten worden, maar hij heeft gelijk: ze heeft al die tijd op hem gewacht. Alle rede lijkt uit haar weg te vloeien als ze opnieuw in zijn ogen kijkt. ‘Kan het leven echt zo eenvoudig zijn?’ Er trilt een glimlach rond zijn mondhoeken.  ‘Waarschijnlijk niet, maar wij kunnen de uitzondering zijn.’ Vermoeid trekt ze hem wat dichterbij en hij legt snel een arm om haar schouder. Na een ogenblik van laatste twijfel gooit ze hem een stuk van haar deken toe. Hij houdt haar stevig vast, duidelijk niet van plan haar snel weer los te laten. Voorzichtig, bang dat hij weer eens het verkeerde zal zeggen, buigt hij zich nog dichter naar haar toe en beantwoordt dan toch nog haar vragen: ‘Morgen ben ik hier’, mompelt hij stil, ‘net zoals daarna.’ Zijn woorden zijn eigenlijk overbodig, ze was overtuigd toen ze besefte dat ze niet zonder hem wou leven. Misschien was dat waar ze al die tijd op had zitten wachten, iemand die haar kon overtuigen en al haar rationaliteit eenvoudig wegvagen. In elk geval is dat’ op dit moment voldoende: hij, morgen en daarna.

Juffrouw Vee
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen