'Avondster', hoofdstuk 1: 'Levensvragen'

25 nov 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

'Mathis, kijk uit!'

Net op tijd buig ik door mijn knieën en ontwijk een gloeiendhete steekvlam. Mila's waarschuwing redde me zonet het leven, dus ik werp haar een glimlachje toe. Veel tijd om haar te bedanken heb ik echter niet, want de monsters zitten ons op de hielen. Gehaast ren ik verder over de ongelijke ondergrond, die de kleur van jade heeft. De rotsblokken die op het pad liggen, worden steeds groter en ik moet goed uitkijken om ze te ontwijken. Een eindje verderop meen ik een soort grot te ontwaren. Daar zouden we naartoe moeten rennen, misschien kunnen we er beschutting vinden.

Het is donker om ons heen, nergens is een lichtje te zien. Gelukkig staat de volle maan te blinken aan de hemel, waardoor we tenminste niet over onze eigen voeten struikelen. De omgeving doet me denken aan een maanlandschap, maar aangezien we de maan boven ons zien, kan dat natuurlijk niet. Dit alles komt me merkwaardig bekend voor, maar ik heb geen flauw idee wanneer ik hier eerder geweest zou moeten zijn.

'Broertje, vangen!' Tijdens het rennen gooit Tar me een wapen toe, een speer met blauwe en gele strepen. Zonder problemen vang ik het ding op en klem mijn hand eromheen. Veel liever had ik mijn zwaard bij me gehad, maar dit is beter dan niets.

Achter ons hoor ik een woest gebrul, veel dichterbij dan ik zou willen. Ze moeten vlakbij zijn. Ik ren voorbij een puntige stalagmiet en glip de grot in.

We zijn niet zomaar op deze troosteloze plek verzeild geraakt, waar het stikt van de monsters en alles even angstaanjagend is. Nee, we zijn op zoek naar iets wat ons kan helpen om de Yua te verslaan. Een magisch kristal dat het Zwarte Mineraal wordt genoemd en volgens de legendes in dit maanlandschap te vinden moet zijn.

Ik schrik van een hand die de mijne aanraakt, tot ik me realiseer dat het Mila is die me een geruststellend kneepje geeft. Mijn spieren zijn helemaal gespannen van angst waardoor ik veel heviger reageer dan ik normaal gesproken zou doen.

Het gebrul wordt luider en klinkt nog dichterbij dan daarnet. Ik durf niet achterom te kijken. Met de gestreepte speer zou ik de monsters misschien wel kunnen raken, maar ik heb weinig vertrouwen in mijn mikkunsten. Ik werp een blik over mijn schouder om in te schatten hoeveel kans ik maak om het monster te raken.

Ik snak naar adem, want de speer verdwijnt uit mijn handen en wordt vervangen door een tweeloop. Mijn mondhoeken krullen zich naar boven, ook al gieren de angst en de adrenaline door mijn borstkas. Met dit speeltje maak ik veel meer kans om het monster vanaf een afstand te raken. Ik hef het geweer tot op ooghoogte en draai me al rennend om.

Een afschuwelijk lelijke drakenkop staart me aan. In zijn roodgloeiende ogen zie ik niets dan pure woede. De lange speekseldraden die uit zijn bek met vlijmscherpe tanden druipen, wijzen erop dat hij honger heeft en dat voorspelt weinig goeds.

Vertwijfeld blijf ik staan, terwijl Mila en Tar in volle vaart doorrennen. Met een half oog kijk ik hen na en zie hoe ze steeds verder weg gaan. Pas na een paar seconden merken ze dat ik niet langer achter hen aan loop en keren ze zich om.

Tar slaakt een gilletje van angst wanneer ze ziet hoe dichtbij de woeste draak is. Hoe kunnen we zo'n onding in godsnaam met z’n drietjes verslaan?

Opeens realiseer ik me dat er iets niet klopt.

'Waar zijn de anderen? Isa en Dean?' Ik was de twee sneeuwbolbewoners haast vergeten door alle commotie.

Mila haalt haar schouders op en ook Tar lijkt niet te weten waar haar nieuwe vrienden zijn gebleven.

Ondertussen komt de draak dichterbij. Telkens wanneer een van zijn logge poten de grond raakt, trilt alles rondom ons. Ik zie in dat dit geen goed moment is om laf te zijn en zonder te aarzelen richt ik de tweeloop op zijn kop, recht tussen zijn rode ogen. Met mijn wijsvinger haal ik de trekker over en ik word achteruit geblazen door de kracht waarmee het wapen afgaat. Mijn schot treft doel en de draak wankelt brullend achteruit, wat ons weer wat extra tijd oplevert.

Eén draak minder op deze planeet.

'Goed zo, maatje. Als we op deze manier verder spelen, kunnen we de inwoners van Maandal vast redden. Dan winnen we dit spelletje Onrust in de Nacht!'

Geschokt hap ik naar adem. Het is Ewan die me een schouderklopje geeft voor mijn meesterschot. En dat is onmogelijk, aangezien mijn beste vriend voor eeuwig opgeslokt is door de droomwereld. Hij is droomdood, dubbel droomdood nog wel, en daardoor kunnen we hem nooit meer terughalen naar de realiteit.

Althans, dat dachten we. Maar nu staat hij voor onze neus.

'Ewan?'

Grijnzend kijkt hij me aan, al kan ik nog steeds niet geloven dat hij het echt is. Wie weet is het wel een list van de Yua, een manier om op mijn gevoelens in te spelen en me zwak te maken. Hoe beter ik naar mijn vriend kijk, hoe meer elementen ik opmerk die verkeerd aanvoelen. Zijn lichaam is niet zo solide als het zou moeten zijn, als ik mijn best doe kan ik er zelfs doorheen kijken. Af en toe flikkert het, waardoor hij steeds een tiende van een seconde verdwijnt. Verder beweegt hij zich schokkerig, wat niet strookt met zijn vlotte verschijning van anders.

'Denken jullie dat ze dit gezichtsbedrog speciaal voor ons hebben gecreëerd?' Zonder mijn blik van Ewan af te wenden, vraag ik Tar en Mila om hun mening.

De anderen reageren niet, dus draai ik me een kwartslag. De twee meisjes zijn verdwenen en wanneer ik mijn lichaam terug in Ewans richting keer, merk ik dat hij er ook niet meer is.

Wanhopig draai ik rondjes om mijn as in een poging mijn vrienden terug te vinden. Het wordt steeds donkerder om me heen, alsof de maan stilaan haar kracht verliest. Of misschien wil dat rotding me gewoon angst aanjagen?

'Zo, Mathis… Eindelijk zijn we alleen.'

De krasserige stem zorgt ervoor dat de haartjes op mijn armen recht overeind gaan staan. Ik zie niet meteen waar ze vandaan komt, wel weet ik dat ik mijn wapen het best in de aanslag kan houden voor het geval dat ding op me af stormt.

In een van de donkere gangen zie ik iets bewegen, het is niet meer dan een schaduw. Onbeweeglijk blijf ik staan. Ik durf amper adem te halen.

De schaduw stapt het flakkerende licht van de toortsen in en ik slaak een gil. Zijn rokerige gedaante is reusachtig, waardoor hij metershoog boven me uittorent. Bliksemflitsen jagen door zijn lichaam, dat er zo verminkt en misvormd uitziet dat ik bijna moet kokhalzen. Ik til mijn geweer op, maar besef een halve seconde later dat mijn kogels hem geen kwaad zullen doen. Het zou zijn alsof ik in de lucht schoot.

Het wezen lacht bij het zien van mijn ontstelde blik, het klinkt alsof er duizend nagels over een schoolbord krassen. Daarna komt hij op me af gelopen. Hij maakt met zijn klauw een beweging in de lucht en mompelt woorden die ik niet versta.

In een poging mezelf te beschermen laat ik het geweer vallen en sla ik mijn armen voor mijn gezicht, maar het is te laat. Geschokt zie ik het oneindige niets van de dubbele droomdood als een zwarte deken op me afkomen. Mijn ogen sperren zich wijd open en ik schreeuw Mila's naam…

Met een schok word ik wakker uit de nachtmerrie, mijn armen beschermend over mijn hoofd geslagen. Mijn naderende dood is afgewend, de monsterlijke Yuaan is verdwenen, evenals de draken die mijn vrienden en mijzelf aan stukken probeerden te scheuren. En dat is allemaal gebeurd door gewoon mijn ogen te openen.

Ik snak naar adem en probeer mijn bonzende hart weer tot bedaren te brengen. Het was maar een droom, hou ik mezelf voor. Het is een leugentje om bestwil, want ik weet donders goed dat er niet zoiets bestaat als 'maar een droom'. Alles wat ik in mijn dromen meemaak, beïnvloedt de realiteit, in positieve of negatieve zin.

Nog niet zo lang geleden ontdekten we dat de realiteit en de droomwereld niet zo ver uit elkaar liggen als we altijd dachten. De Yua krijgen steeds meer invloed op de realiteit, en mijn vrienden en ik reizen steeds makkelijker tussen de twee werelden heen en weer. De grens is erg dun geworden, wat het makkelijker en tegelijkertijd ingewikkelder maakt.

Terwijl ik de sensatie van het oneindige niets dat me dreigde te overspoelen van me af probeer te schudden, komt er een bonkende hoofdpijn opzetten. Wordt het weer zo'n soort dag? Zo eentje waarin ik mijn dromen niet van me af kan zetten en mezelf pijnig met mijn gedachten, tot er niets overblijft behalve een knallende hoofdpijn en duistere gevoelens?

Zuchtend draai ik mijn lichaam naar dat van Mila toe. Ze ligt naast me in het grote bed, tot een bolletje opgerold en met haar lichtbruine haren als een waaier over het hoofdkussen uitgespreid. Om haar niet wakker te maken, schuif ik met kleine beweginkjes naar haar toe en sla mijn arm voorzichtig om haar heen. Ze slaakt een zucht en beweegt haar hoofd een stukje, waardoor de vanille-met-rozengeur van haar shampoo in mijn neus kruipt. Even ben ik bang dat ik haar gewekt heb, maar ze pakt mijn hand vast en slaapt rustig verder. Ik hoop dat ze een leukere droom beleeft dan degene die ik daarnet had.

De kans is redelijk klein dat ze over regenbogen en vlinders droomt. Sinds de Yua de macht over de droomwereld hebben overgenomen, zijn zo goed als alle dromen nachtmerries geworden. Meestal zijn ze zo angstaanjagend dat een doorsnee mens het in zijn broek zou doen.

De nachtmerrie waaruit ik net ontwaakte, was echter nog van een heel ander kaliber.

Voor de zoveelste keer keek ik de dood in de ogen, hoewel ik net op tijd wist te ontsnappen. Vlak voordat het noodlot toesloeg, werd ik wakker geschud door mijn onderbewustzijn. Zo zou het eigenlijk altijd moeten gaan, want in principe kun je in een droom niet sterven. Je lichaam zou de schok van zo'n ervaring niet aankunnen en in een comateuze toestand verzeild raken. Dat is de reden waarom je altijd wakker schrikt vlak voordat je in een droom tegen de grond smakt, of onder ratelende wielen terechtkomt, of verzwolgen wordt door een kolkende watermassa.

Vandaag de dag is het allemaal anders. Sinds de Yua met de scepter zwaaien in de droomwereld, is een zogenaamde 'droomdood' helemaal geen uitzondering meer. Dat ondervond ik aan den lijve toen ze me naar hun piratenschip lokten en daar een gevecht op leven en dood met me aangingen. Mila en ik verzetten ons zo goed als we konden, maar we waren niet sterk genoeg om de slaafjes van onze vijanden te verslaan. Een van hen sneed mijn keel door en maakte me droomdood.

Een huivering loopt over mijn rug wanneer ik terugdenk aan dat moment. Ik kan het scherpe lemmet van het mes nog voelen, het koude staal tegen mijn naakte huid en daarna het warme bloed dat uit mijn slagader gutste. Onwillekeurig grijp ik Mila iets steviger vast, ik druk mijn lichaam tegen het hare aan alsof het de laatste keer is dat ik haar kan aanraken. Meestal kalmeer ik wanneer ik me ervan bewust word dat ze er nog steeds is om me te helpen, dat ze me niet opgeeft omdat ze inziet dat het een hopeloze zaak is. Dat ze beseft dat we geen enkele kans maken tegen de Yua.

Deze keer lukt het me desondanks niet om rustiger te worden. Komt dat door de nachtmerrie die ik had of door het litteken op mijn hals dat me aan die nacht op het piratenschip herinnert? Beide mogelijkheden zijn een duidelijke waarschuwing dat de Yua nog niet klaar met me zijn.

Zachtjes haak ik mijn arm los van Mila's bovenlichaam en schuif bij haar vandaan. Ik laat mijn benen uit bed glijden en gooi de dekens van me af. Mijn hersenen willen deze plek verlaten en de rest van mijn lichaam volgt.

De ochtendlucht voelt koud aan op mijn huid, die warm is van onder de dekens te liggen. Ik onderdruk de drang om te klappertanden, zet door en schuifel op blote voeten naar de keuken. Tijdens het slapen draag ik enkel een boxershort en een T-shirt, deze keer eentje van mijn favoriete band Pink Lunar Promises. Een van hun nummers klinkt als de soundtrack van de dramaserie waarin mijn vrienden en ik ons op dit moment bevinden. The light of the evening star is not the end. It's not the end until I can feel the sunlight on my face.

Een waterig zonnetje schijnt door het keukenraam naar binnen en ik sleep een keukenstoel naar het streepje licht om van de warmte te profiteren. Ik plof neer op het houten zitvlak en geniet met gesloten ogen van het zonlicht dat op mijn gezicht valt. Bestaat er iets aangenamers dan dit? It's not the end until I can feel the sunlight on my face.

Desondanks duiken mijn duistere gedachten van daarnet weer op en verstoren de kalmte die over me heen was gedaald. De herinnering aan hoe ik stierf in een droom houdt me nog steeds in de ban, net zoals de periode daarna, die ik doorbracht in de Grijze Zone. Op die plek zwerven alle droomdoden rond, wachtend op… Ja, op wat eigenlijk? Op hun redding? Of juist op hun ondergang?

Het beeld van Ewan verschijnt op mijn netvlies, hoe hij eruitzag toen ik hem voor het laatst zag. Zijn gespierde lichaam was mager, bijna uitgemergeld, en zat vol blauwe plekken en brandwonden. Zelfs zijn gezicht werd ontsierd door littekens en rauwe, bloedende wonden. Zijn kleren waren aan stukken gescheurd, die lapjes stof konden nog amper kledingstukken genoemd worden. Liep hij toen al zijn ondergang tegemoet?

Hoofdschuddend verban ik deze sombere gedachten naar een hoekje van mijn onderbewustzijn. Ik wil niet aan mijn vriend denken, die nu dubbel droomdood is en zich ergens bevindt waar we hem nooit meer kunnen bereiken. En ik wil vooral niet aan die donkere periode bij de droomdoden denken, waarin ik een van hen was en ergens tussen slapen en waken in zweefde.

Dat tijdperk is voorbij, een afgesloten hoofdstuk in mijn leven.

Mijn blik dwaalt af naar de horizon, waar de kustlijn de lucht van de aarde scheidt. De lucht is redelijk helder, met weinig wolken behalve hier en daar een schattig schapenwolkje. Daardoor kan ik de omtrek van de bergtoppen zien die het strand en de zee omringen. Het is nog vroeg in de ochtend en de alpengloed is op dit moment op haar mooist. De prachtige paarsroze kleuren van de opkomende zon kunnen me echter niet bekoren. Integendeel, ze maken me een beetje angstig. Ze doen me te veel denken aan de Grijze Zone waarin ik tot voor kort opgesloten zat. Ze herinneren me aan de wond op Mila's borst die dezelfde kleuren had. Ze zorgen dat ik het moment niet vergeet waarop de alpengloed bijna uitdoofde en Ewan stierf…

Ik kap mijn gedachten af, want ook hier wil ik niet aan terugdenken. Ewans dood was een vreselijk ongeluk, het had nooit mogen gebeuren en zeker niet door mijn schuld… Ik krijg een krop in mijn keel en voel me ontzettend benauwd, de muren komen op me af. Naar adem happend grijp ik de groen geverfde vensterbank beet en knijp erin, zo hard dat mijn knokkels wit worden. De kleine wondjes op mijn handen die ik tijdens gevechten opliep branden, maar die pijn verdwijnt in het niets bij wat Ewan meemaakte.

De laatste ogenblikken van het leven van mijn beste vriend flitsen in een razend tempo voorbij: zijn hand in die van Isabeau, het onnozele grapje dat hij maakte vlak voordat hij het zeewater raakte, hoe hij werd verzwolgen en verdween…

Alsof het weer mijn emoties kan lezen, pletsen er opeens dikke regendruppels tegen het raam. Ik voel me belabberd, en de wolken huilen met me mee.

Een paar minuten voor Ewan dubbel droomdood werd, redde hij mijn leven. Hij gaf Zed een dodelijke klap op zijn hoofd waardoor die laatste stierf. Voor de tweede keer ging hij dood in een droom... Net zoals even later bij Ewan het geval was. Waar zou hij nu zijn? Zouden hij en Zed samen ergens rondlopen?

Ik schrik op uit mijn gedachten door een ritselend geluidje bij het raam en til mijn kin op. Het was Lizzie die zich uitstrekte op de vensterbank.

Op het nippertje zie ik een lange, dunne schaduw verdwijnen achter het huis aan de overkant van de straat. Is daar iemand? Op hetzelfde moment word ik gewaar dat iemand de keuken binnenkomt. Met een bonzend hart draai ik me om en zie dat het Mila is, die geeuwend een stoel achteruittrekt en erop neerploft. Ze schuift de theepot naar zich toe, opent het deksel en gluurt naar binnen.

'Goeiemorgen, liefje,' zegt ze. 'Heb je nog geen water gekookt voor de thee?'

Ik schud mijn hoofd en kom overeind, loop naar haar toe en druk een kus op haar haren. Daarna neem ik voorzichtig de theepot uit haar handen en zet hem op het aanrecht. Ik vul de waterkoker voor driekwart, zet hem aan en probeer niet langer te denken aan alles wat is misgelopen. We moeten ons op de toekomst richten, we moeten bedenken wat onze volgende stap zal zijn en hoe we onze vijanden kunnen stoppen.

'… denk jij?' Mila's stemgeluid haalt me weer naar het hier en nu. 'Mathis?'

Ik realiseer me dat ze me waarschijnlijk een vraag stelde en een antwoord verwacht. Ik bijt op mijn lip en probeer iets neutraals te bedenken wat op elke vraag een mogelijk antwoord is. Helaas ben ik niet zo snel van geest als Mila of Tar en komt er niet meteen iets bovendrijven.

'Eh…' Hoe kan ik antwoorden op een vraag die ik niet gehoord heb? Ik voel me een grote idioot, maar weiger haar te vragen haar zin te herhalen.

Het lampje van de waterkoker gaat uit en het kokende water stopt met borrelen. De hete damp stijgt op in de lucht en vormt een ondoorzichtig waas tegen het raam.

'Eh…' herhaal ik. Met de waterkoker stevig in mijn hand geklemd loop ik naar de keukentafel toe. Ik giet het ding leeg in de theepot, waarin Mila twee theezakjes hangt.

'Laat ik het anders stellen: denk je dat hun hol ergens in de buurt is?'

Aha, daar kan ik iets mee. Terwijl ik nadenk over een logisch antwoord, zet ik de waterkoker weer op zijn plaats, pak de honing uit de kast en plof neer aan tafel. Verschillende scenario's over de verblijfplaats van de Yua rollen door mijn gedachten: ze bevinden zich onder ons, in een soort van ondergronds bouwwerk dat alleen zij zouden kunnen bouwen en dat lijkt op de hel. Of ze hebben hun hol ergens op een onbewoond eiland geplaatst, waar we hen nooit zouden kunnen vinden zonder in de Bermudadriehoek terecht te komen. Ik stel me voor dat we met een vliegtuigje de zee afspeuren, op zoek naar een glimp van hen. Ik zit in de cockpit achter de stuurknuppel wanneer alle lampjes op het dashboard beginnen te knipperen en we hoogte verliezen. We storten neer en alles wat er van ons overblijft, zijn onze platgeslagen lichamen op de zeebodem.

Mila is zich niet bewust van de lugubere beelden die zich in mijn hoofd afspelen en schenkt de hete thee in twee kopjes. Ze schuift er eentje naar mij toe en gebaart naar de honing. Ik grijp de fles beet en knijp erin zodat het goudgele goedje in mijn mok belandt. Daarna geef ik het ding aan Mila.

'Misschien,' zeg ik aarzelend. 'Misschien zijn ze inderdaad in de buurt. Het zou zomaar kunnen dat ze in onze achtertuin kamperen.'

Mila's mondhoeken krullen omhoog in een grijns. Het is een scheef lachje, maar het is beter dan niets.

'Dan zullen we hen maar gauw ontbijt op bed gaan brengen,' reageert ze grappend. 'Voordat ze sterven van de honger en hun lelijke lichamen hier achterlaten.'

Ik grinnik zenuwachtig, maar kan haar kwinkslag niet echt smaken. Tenslotte ben ik degene die zijn lichaam achterliet toen hij droomdood werd. Het lag op me te wachten tot ik zou terugkeren uit de dood. Ik stel me mijn levenloze lichaam voor dat ergens in een glazen kist ligt te wachten tot de prinses me wakker komt kussen. Of in een ziekenhuis, dat ondertussen verlaten is doordat de mensheid gevlucht is voor de ziekte van de Yua en er griezelig, zombie-apocalyps-achtig uitziet. Of mijn ouders dachten dat ik voorgoed verdwenen was en hebben me begraven… Bij dat laatste idee loopt er een ijskoude rilling over mijn rug. Plotseling schiet me iets te binnen.

'Mila, toen we het voor de eerste keer over de droomdood hadden, vertelde je me dat het lijkt alsof je nooit bestaan hebt voor degenen die achterblijven in de realiteit. Maar wij herinneren ons de droomdoden toch? Wij zijn Ewan en Zed niet vergeten. Hoe verklaar je dat eigenlijk?' Ik klem mijn beide handen om mijn theekop en leun wat dichter naar haar toe. Ze roert honing door haar thee, blaast zachtjes in haar mok en neemt een klein slokje. Ze drukt het kopje stevig tegen haar borstkas aan.

Zuchtend sta ik op en verwarm de heteluchtoven om koffiekoeken te bakken. Pas na een halve minuut beantwoordt Mila mijn vraag, nadat ze de mogelijkheden goed heeft overdacht. 'Tja, dat was wat Zed me vertelde toen ik het met hem over de droomdood had. Hij zei dat iedereen hem zou vergeten na zijn droomdood. Iedereen behalve ik natuurlijk, omdat ik zijn droompartner was. Ik wist er zelf helemaal niets over, dus ik geloofde hem op zijn woord.'

Een verbeten trek verschijnt rond haar mondhoeken, ik zie haar vingers wit worden omdat ze zo hard in haar mok knijpt. Ik weet niet zeker of ze dat doet omdat ze haar voormalige vriend haat, of omdat ze hem mist. Voordat ik daarover kan nadenken, gaat ze verder met haar uiteenzetting.

'Maar Zed was ook degene die me vertelde dat het onmogelijk is om uit de Grijze Zone te ontsnappen en terug te keren naar de realiteit. Volgens mij was het de bedoeling van die klootzak om me alle hoop te ontnemen, want wij hebben bewezen dat het wél mogelijk is om iemand te bevrijden.' Knarsetandend schuift ze haar mok van links naar rechts over de tafel, waarbij er telkens enkele druppels thee over de rand klotsen. Op dit moment haat ze hem duidelijk, en het beest in mijn borstkas brult goedkeurend. Ik leg mijn hand op die van Mila en probeer haar te sussen.

'Misschien werkte het toen wel zo,' probeer ik Zeds woorden goed te praten. Ik merk dat ik het maar halfslachtig doe, omdat ik hem eigenlijk niet kan uitstaan. Hoewel ik hem het liefst met zijn lelijke rotkop tegen de muur zou kwakken, was hij Mila's vriend. Ik weet zeker dat ze zou willen dat zijn daden bestuurd werden door de Yua, dat hij ons niet met opzet wilde doden.

'Wie weet was het in die tijd inderdaad onmogelijk om terug te keren naar het moment waarop je stierf in een droom om dat moment te veranderen. Er is sindsdien veel veranderd in de droomwereld, weet je nog?' Daarmee doel ik op het feit dat onze vijanden nog veel en veel machtiger zijn geworden. Ze hebben zelfs een manier gevonden om de realiteit te overheersen.

De blik in Mila's ogen wordt steeds duisterder en ik krijg door dat ik moet ingrijpen. Haastig loop ik naar de woonkamer en schreeuw naar de slaapkamers boven: 'Tar! Isa! Het ontbijt is bijna klaar, eten jullie met ons mee?'

Een luid gekreun in stereo bevestigt dat ze allebei nog sliepen. Grinnikend keer ik op mijn schreden terug en stop koffiekoeken in de oven. Isabeau woont nog niet lang bij ons, maar iedereen noemt haar nu al Isa in plaats van haar volledige naam te gebruiken.

Een paar minuten later schuiven de twee dames bij ons aan tafel. Tars haren zitten in de war en verbergen haar gezicht, hoewel haar melkchocoladebruine ogen af en toe de mijne ontmoeten. Isabeau draagt haar kamerjas en staart naar de thee in haar kopje. Met make-up heeft ze geprobeerd om de wallen onder haar ogen weg te werken, maar aan de rode randjes van haar oogleden zie ik dat ze gehuild heeft. Daar heeft ze alle reden toe natuurlijk: Ewan was haar vriendje.

Ik slaak een zucht. Arme Isa. De chocoladebroodjes die ik net in de oven heb gestopt, zijn ondertussen warm, alsof ze net van de bakker komen. Dat is onmogelijk natuurlijk, aangezien de halve mensheid in een soort coma ligt nadat ze zijn bezweken aan de nachtkoorts, de ziekte van de Yua. We zouden ons hele leven kunnen zoeken naar een bakker.

Voorzichtig haal ik de bakplaat uit de oven en ik laat een koffiekoek op elk bord glijden, ervoor zorgend dat ik me niet brand aan de gloeiendhete ovenschaal.

Isabeau snuit luid haar neus en veegt haar ogen af. Huilt ze alweer? Mila en ik wisselen een blik van verstandhouding uit, waarna Mila haar keel schraapt. De opborrelende woede omwille van Zed is vergeten, of lijkt dat alleen maar zo?

'Gaat het wel goed met je, Isa?'

Mila's vraag blijft eventjes onbeantwoord in de lucht hangen.

'Ja hoor, het gaat prima.' Isabeau probeert te doen alsof ze sterk is, alsof ze het allemaal met gemak aankan. Maar dat is slechts de buitenkant, het masker dat ze heeft opgezet. Vanbinnen gaat ze waarschijnlijk kapot van verdriet.

Net als Mila weet ik hoe zwaar het voor haar moet zijn: wij hebben het ook meegemaakt en zijn elkaar al twee keer kwijtgeraakt. Nadenkend kauw ik op mijn chocoladebroodje, dat naar rubber smaakt doordat ik me zo'n zorgen maak om Isabeau. Hoe kan ik ervoor zorgen dat ze zich beter voelt?

Uiteindelijk is het Mila die de gespannen stilte doorbreekt. 'Wil je dat we proberen terug te gaan in de tijd om Ewans droomdood ongedaan te maken?' Haar stem klinkt gespannen, ze is bang voor het antwoord op haar vraag. Ze weet net zo goed als ik hoe moeilijk het zou zijn om Ewans droomdood, een dubbele droomdood nota bene, ongedaan te maken. We moeten dan naar het schip gaan, de piraten een tweede keer verslaan en terugkeren naar het strand zonder dat Ewan opgeslokt wordt door het zeewater. Daarna moeten we voorkomen dat hij wordt neergeknald op het voetbalveld. Een onmogelijke opgave lijkt het, als je alles zo op een rijtje zet.

Isabeau stopt het laatste stukje van haar chocoladebroodje in haar mond en zucht. 'Nee, dat moeten we niet doen, denk ik,' mompelt ze. 'Ik twijfel er eerlijk gezegd aan of het technisch gezien zelfs kán.'

Tar en ik kijken haar vragend aan, Mila bijt nadenkend op haar onderlip.

'Luister, Mathis. Ewan was degene die jouw leven redde op het schip. Hij sloeg Zed dood en zorgde er op die manier voor dat je niet gewurgd werd door die maniak.' Ik knik bevestigend terwijl de beelden zich in mijn hoofd herhalen. Isabeau haalt een paar keer diep adem en gaat verder. 'Maar… Ewan is er nu niet meer.'

Ze slikt en ik doe hetzelfde, de brok in mijn keel zorgt ervoor dat ik bijna geen lucht meer krijg.

'Hij zal deze keer wellicht ook niet op het schip zijn om je te redden.'

Ik wil protesteren, want er bestaat wel degelijk een kans dat hij er is, maar Isabeau snoert me de mond. 'Natuurlijk zou hij er kúnnen zijn, maar dat weten we niet zeker. En we mogen het risico niet lopen dat hij je niet kan redden. Dan zou Zed of iemand anders je alsnog vermoorden… en dan is alles voor niets geweest!' Met een klap zet ze haar kopje op de tafel neer.

Iedereen is stil geworden. Mila en ik staren elkaar aan, Tar is opgehouden met kauwen en zelfs Sam ligt als een brave hond onder de tafel zonder zich te bewegen. Lizzie ligt opgerold boven op de verwarmingsradiator en bekijkt de scène die zich voor haar afspeelt aandachtig, alsof zij de regisseur van het stuk is. Met haar slimme oogjes volgt ze het gesprek, maar ze bemoeit zich er niet mee.

'Maar Isa… We kunnen Ewan toch niet zomaar aan zijn lot overlaten? Hij is ook míjn beste vriend, weet je. Hij is gestorven, maar ik wil niet dat hij voorgoed dood is…'

Isabeau veert overeind, een actie die ik niet van haar had verwacht. Haar stoel valt om en komt met een klap op de stenen vloer neer. We schrikken allemaal van het geluid.

'Ewan is niet dood!' sist ze.

Geschrokken kijk ik haar aan, bang dat ze gek geworden is. Herinnert ze zich niet meer wat er gebeurd is? Maar uiteraard bedoelt ze iets heel anders, iets waar ik zelf nog geen seconde over nagedacht heb.

'Hij leeft nog, ergens, ik weet niet waar,' gaat ze verder. 'Daar ben ik van overtuigd.'

Mila en ik kijken haar vragend aan. Is het soms een of andere godsdienstige overtuiging of zoiets? Denkt ze echt dat Ewan ergens als een engeltje rondzweeft, zoals mensen hun kinderen vertellen? Onmiddellijk zie ik voor me hoe dat zou gaan.

'Hé maatje, eindelijk ben je er!' Ewan leunt nonchalant tegen een wolkje en kijkt me aan met een blik van voldoening. 'Ik hoop dat je een jaarvoorraad pizza's hebt meegebracht, want die rijstpap komt me de oren uit…'

De stem van Isabeau schudt me wakker uit mijn dagdroom. 'Ewan is niet dood zolang we nog over hem praten, zolang we nog aan hem denken. Een geleerde zei ooit dat iedereen twee keer sterft: een eerste keer wanneer je je laatste adem uitblaast, en een tweede keer wanneer iemand je naam voor het laatst noemt. Ewan mag dan wel gestorven zijn in de letterlijke zin van het woord, maar hij zal pas echt dood zijn wanneer niemand zich hem nog herinnert.' Zonder een antwoord af te wachten, keert ze ons de rug toe en wandelt weg.

Met stomheid geslagen door haar wijze woorden blijf ik roerloos zitten. Ik denk na over wat ze zei. Misschien heeft ze gelijk en is Ewan inderdaad nog levend, ergens daarbuiten. Een verontrustende gedachte flitst voorbij, het is een vraag die ik me nooit eerder gesteld heb.

Wiens dood zal míj voorgoed doden?

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

25 nov 2018 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket