Eva Linden

Gebruikersnaam Eva Linden

Teksten

De Duistere Neergang, epiloog + hoofdstuk 1

Epiloog Het verhaal van de Zeven Zonderlingen begint in het jaar honderddrieëndertig, tijdens de derde generatie van het keizerrijk. Meer dan honderd jaar lang kende de wereld een periode van vrede en rust, onder het gezag van keizerin Alessia Stormkroon. Tientallen verschillende volkeren leefden in harmonie samen met elkaar en met de natuur. Maar de voorbije dertig jaar werd de rust steeds vaker verstoord. Rivieren kwamen droog te staan en dwongen allerlei waterwezens om hun thuishaven te verlaten. Eeuwenoude wouden verdwenen toen de planten stierven. Er doken steeds meer duistere figuren op, die de macht naar zich toe probeerden te trekken en daarvoor wel heel ver gingen, zo ver dat ze niet terugdeinsden voor massamoord. Kort geleden verschenen de eerste legers van Demonen. Ze kwamen 's nachts en vielen de stadsmuren van de belangrijkste steden aan, waaronder die van de hoofdstad Arcana. Hun aanvallen konden tot nu toe gelukkig worden afgeslagen dankzij het snelle en kordate optreden van de stadswachten, maar de chaos en de angst die hun aanvallen verspreidden onder de bevolking was groot. Niemand liep nog rond zonder een wapen op zak en na zonsondergang durfden de inwoners van Astonia niet meer buiten te komen. Afgelopen week stond op alle infoborden dat Aden, de kroonprins van het keizerrijk, spoorloos verdwenen was. Ook de nieuwsbrengers in de grote steden schreeuwden steeds luider dat er een oorlog zat aan te komen. Niemand wist honderd procent zeker of die berichtgeving klopte, maar over één ding waren alle inwoners van Astonia het eens: er kwamen duistere tijden aan. Af en toe verdween er iemand om dan later terug te keren als Cultist, een aanhanger van het occulte. Bovendien ging het gerucht dat er vanuit het Zuiden een mysterieuze ziekte aan het oprukken is, die intussen voor honderden doden heeft gezorgd. Het volk moest bidden tot Amun en Amon, de Goden van het Licht en van de Duisternis. Het was nog maar de vraag of deze Goden iets zouden kunnen uitrichten, want om de wereld te redden van dit kwaad zijn er echte helden nodig. Eerder vandaag stonden die helden op het punt om elkaar voor het eerst te ontmoeten. Ze lunchten namelijk, toevallig of niet, allemaal in De Verdronken Scheper, een herberg in een klein vissersdorpje op loopafstand van de hoofdstad. Op het moment dat ze hun witte bonensoep naar binnen lepelden, wisten ze nog niet dat hun levens op het punt stonden om een heel andere wending te nemen...   1. De Verdronken Scheper Net als elke middag rond lunchtijd heerste er een gezellige drukte in De Verdronken Scheper, de grootste en tevens de enige herberg van het kleine vissersdorpje Hallen. Het geroezemoes van pratende klanten overstemde het getik van bestek tegen stenen kommen en de geur van witte bonensoep hing overal. Aan de muren van De Verdronken Scheper bungelden verroeste lantaarns met kaarsen die hun licht wierpen op de tafels en op de schilderijtjes die her en der omhoog hingen. Het tafelblad van de toog was ontzettend kleverig en stond vol lege bierglazen. De herberg had geen menukaart maar achter de toog hing een krijtbord omhoog waarop te lezen stond welke drankjes en hapjes er momenteel verkrijgbaar waren. 'Ken da nie wa rapper?' bulderde de norse herbergier tegen de ober, die van het schrikken struikelde over een krukje maar zich desondanks nog net wist recht te houden. 'Die Argonianen daarzo wachten al eeuwen op hun drankje!' Hij gebaarde naar twee koppen dampende brandnetelthee op de toog. 'Ja, baas! Deze brengt het in orde!' De donkergrijze katachtige Khajiith die als ober werkte in De Verdronken Scheper verbrande haar poten bijna aan de hete thee. De herbergier mompelde iets onverstaanbaars en tapte nog een biertje. De Khajiith manoeuvreerde zich behendig tussen de dicht bij elkaar staande tafeltjes door. Natuurlijk moest ze de hete koppen thee helemaal naar de andere kant van de herberg brengen, waar twee Argonianen aan een van de ronde tafeltjes zaten te keuvelen terwijl ze hun witte bonensoep met brood naar binnen probeerden te werken. De ene had opvallende smaragdgroene en paarse schubben, de andere had heel lichte schubben. Hun uiterlijk deed denken aan dat van een hagedis, maar dan wel eentje die op zijn achterpoten loopt. 'Deze denkt dat jullie brandnetelthee hadden besteld, klopt dat? Zonder melk maar met honing?' vroeg de Khajiith terwijl ze de twee koppen hete thee neerzette. De twee reptielachtige wezens hielden abrupt op met praten. Ze knikten en betaalden elk een goudstuk. 'Hou het wisselgeld maar,' mompelde de kleinste van de twee. De Khajiith reageerde dankbaar en nam het goud aan. 'Met veel plezier! Als deze nog iets voor jullie kan doen, geven jullie maar een gil!' De Khajiith haalde een ietwat smerige vod uit haar schort en veegde over het tafeltje van de Argonianen als teken van goede wil. Het tafeltje werd alleen maar vuiler, maar niemand zei er iets van. 'Eigenlijk is er wel iets wat je voor ons kunt doen,' zei de grootste van de twee Argonianen. 'Hebben jullie toevallig een gerecht met pinda's? Pindakoekjes, een boterham met pindakaas, of desnoods pindaballetjes?' De Khajiith trok haar wenkbrauwen op vanwege die vreemde vraag. 'Het spijt deze, maar pinda's zijn een luxeproduct bij ons. Ze worden in ons dorp zelden gebruikt omdat ze zo duur zijn. Kan deze u misschien een andere dessert aanbevelen? We hebben heerlijke stroopwafels en...' De grootste Argoniaan onderbrak haar. 'Nee nee, dat hoeft niet. Toch bedankt, eh... hoe heet je eigenlijk?' De Argonianen keken de Khajiith vragend aan. 'De naam is Jaii, tot uw dienst.' De Khajiith maakte een kleine buiging en stak de kaars aan die op het tafeltje van de Argonianen stond. 'Bedankt, Jaii. Mijn naam is Pangur,' stelde de grootste Argoniaanse zichzelf voor. 'En dit is Kahuna. We zijn allebei op doorreis en we kwamen elkaar toevallig tegen in de haven.' Kahuna knikte maar zei niets terwijl ze van haar thee nipte. 'Oh, naar waar zijn jullie onderweg?' Jaii had van haar baas de opdracht gekregen om met klanten te praten over hun reisplannen. Bovendien had ze onlangs zelf een hele lange reis gemaakt, maar daar wilde ze liever niet over praten. 'Ik kom rechtstreeks van Marsan, het eiland waar de Argonianen leven. Ik ben op weg naar de hoofdstad,' vertelde Pangur. 'En Kahuna komt net van de hoofdstad en ze is op weg naar... Ja, naar waar eigenlijk?' Ze gluurde naar Kahuna, die zich verslikte in haar brandnetelthee. 'Ik eh... Ik ben gewoon een beetje aan het rondreizen,' mompelde Kahuna. 'Je weet wel, mooie plaatsen bezoeken en oude gebouwen bekijken en zo. Ik dacht erover om terug te keren naar Marsan, maar ach...' 'Dat moet je niet doen,' riep Pangur uit. Ze sloeg met haar vuist op tafel waardoor de bonensoep over de rand van de kom klotste. 'De helft van de rivieren staat intussen droog, er is nu al niet genoeg water voor iedereen. Hoe meer Argonianen weggaan uit Marsan, hoe beter. Het wordt er stilaan onleefbaar.' Kahuna staarde ongelukkig naar haar theekop terwijl Pangur een stuk opgerold perkament uit haar tas haalde. Het was een wereldkaart waarop de route stond aangegeven die ze tot nu toe had afgelegd. 'Met de boot ging ik vanuit Marsan naar de havenstad Kamal en van daaruit...' Een harde klap verstoorde de rust in De Verdronken Scheper en Jaii, Kahuna en Pangur keken op van de wereldkaart. Een felle rukwind waaide door de open deur naar binnen en blies alle kaarsen uit. Een jonge Argoniaanse vrouw struikelde naar binnen en bleef wankelend staan naast een tafeltje waaraan een ruige Mensenvrouw zat te eten. 'Help me!' riep de Argoniaanse vrouw paniekerig. Jaii en Pangur sprongen meteen overeind om de arme dame te helpen. Ze zag lijkbleek en haar witte jurk was aan de onderkant aan flarden gescheurd. Ze strompelde verder en hield zich vast aan het tafeltje van de Mensenvrouw om niet te vallen. 'Ze hebben mijn broer ontvoerd! Iemand moet me helpen!' Ze zakte door haar knieën maar de Mensenvrouw wist haar net op tijd op te vangen. Voorzichtig zette ze de hysterische vrouw neer op een stoel. Ook Kahuna was erbij komen staan, net als de woest uitziende Elfenman met zijn donkere mantel die daarnet aan de toog zat. De herbergier keek toe met open mond terwijl hij een bierkan afdroogde. 'Alstublieft,' smeekte de arme vrouw. 'Mijn broer is alles wat ik nog heb. Ze hebben me alles afgenomen en nu hebben ze ook nog eens mijn broer ontvoerd. Zonder hem kan ik niet overleven!' Ze keek de Mensenvrouw aan met een betraand gezicht. 'Wat is er precies gebeurd? Wie heeft jouw broer ontvoerd?' bromde de Elfenman met zijn zware stem. 'Een bende Cultisten heeft hem meegenomen. Kharek en ik waren kruiden aan het plukken in de buurt van de Oude ruïnes, ten noorden van het dorp, toen ze plots opdoken. Ze waren met zo veel, ik kon niets doen om hen tegen te houden!' De vrouw begon luid te snikken, waarop de Mensenvrouw en Jaii naar haar toe liepen om haar te troosten. 'Alstublieft, ik smeek u om mij te helpen. Mijn naam is Mirra en ik heb niet veel, maar ik geef u alles wat ik heb als u mijn broer maar terugvindt. Kharek heeft een lang litteken op zijn rechterbovenbeen, daaraan kun je hem herkennen.' Na die laatste woorden zakte de vrouw in elkaar. Ze was flauwgevallen door alle emoties en door de uitputting van al het lopen. Jaii, Kahuna, Pangur en de twee andere onbekenden staarden elkaar zwijgend aan. De vrouw vroeg hen om haar broer te zoeken, maar wat konden zij in hemelsnaam uitrichten tegen zo'n bende Cultisten? Ze kenden elkaar niet eens! 'Wel, sta da niezo me je mond vol tanden. Doe iets!' gromde de herbergier. Hij wierp een vieze, natte handdoek naar Jaii's hoofd maar die bukte net op tijd om niet geraakt te worden. De handdoek belandde op de smerige vloer. 'Khajiith, breng da lijk na buiten! 'k Wil geen smerige dinge in m'n herberg.' De herbergier zette een halfvolle beker mede op de toog en gebaarde naar de bewusteloze vrouw. De aanwezige klanten waren verbijsterd door zoveel onbeleefdheid. Het bleef een paar seconden stil, totdat Jaii haar schort uittrok en de belachelijke witte handschoenen van haar poten deed. 'Deze moet die arme vrouw helpen,' zei Jaii rustig. 'Haar broer is ontvoerd door een stelletje Cultisten en deze kan die monsters niet zomaar laten begaan.' De herbergier stond met zijn mond vol tanden. De kan die hij probeerde af te drogen, werd steeds viezer door de vuile handdoek die hij gebruikte. Het was nooit eerder voorgevallen dat iemand hem tegensprak. 'Baas, jij hebt toch een koets? En paarden?' Jaii's smekende toon had geen merkbaar effect op de herbergier. 'Zou deze die alsjeblieft mogen lenen? Hoe sneller we bij de Oude ruïnes zijn, hoe beter. Hoe eerder we er zijn, hoe meer kans we hebben dat Kharek nog leeft.' Ondertussen gluurde Jaii naar Kahuna en Pangur. 'Willen jullie deze vergezellen? Ik weet dat ik ontzettend scherpe klauwen en tanden heb, maar in m'n eentje kan deze die Cultisten niet aan.' Pangur knikte bevestigend zonder er verder over na te denken en trok haar wollen mantel aan. 'En jij, Kahuna?' Jaii keek de Argoniaanse vrouw smekend aan. Kahuna sloot haar ogen en dacht een halve minuut lang na, alsof ze de voor- en nadelen tegen elkaar af woog. 'Ja, ik zal jullie vergezellen,' mompelde ze uiteindelijken ze raapte haar tas van de grond. Een paar seconden later dronk de Elf zijn beker rode wijn leeg en bromde. 'Ik kan jullie niet alleen laten gaan, jullie zijn veel te kwetsbaar. Twee Argonianen en een Khajiith, dat is niet veel soeps. Ik ga ook met jullie mee,' zei hij. 'Mijn naam is Abigor en ik sta tot jullie dienst.' De Mensenvrouw schraapte haar keel terwijl ze een goudstuk door haar lange vingers liet glijden. Ze droeg voornamelijk bruine en witte kleding, met daaroverheen een opvallende, rode mantel. Die mantel was het symbool van de jagersgilde waar ze deel van uitmaakte. 'Ik geloof dat jullie de hulp van een Jager wel kunnen gebruiken,' mompelde ze. 'Jullie kunnen op Eleanor rekenen.' Ze stak haar hand uit om die van de anderen te schudden. De herbergier trok zijn wenkbrauwen op en keek alsof ze allemaal gek geworden waren. De bierkan in zijn handen liep over en het bier stroomde over de toog, maar hij merkte het niet eens. 'Nou, goed dan. Jullie moge m'n koets en een van m'n paarden lenen voor vijftig goudstukken.' Hij zette de bierkan aan zijn mond en nam een flinke slok. Het bier droop langs zijn mondhoeken naar beneden. 'WAT?' riep Jaii verontwaardigd uit. 'Vijftig goudstukken voor die schroothoop? Jij lelijke, achterlijke...' Eleanor keek haar waarschuwend aan en Jaii slikte met moeite haar woorden in. De twee Argonianen en Abigor schaarden zich rond Jaii en de vrouw en probeerden de herbergier te overhalen om hen de koets gratis mee te geven. 'Ik wil vijftig goudstukken voor m'n koets en m'n paard of jullie kenne te voet gaan.' De herbergier liet zich niet intimideren en hield voet bij stuk. Jaii slaakte een kreet van frustratie maar Kahuna probeerde haar te sussen. 'Nou, ik... Ik kan wel een aantal goudstukken missen,' fluisterde Kahuna terwijl ze in haar zak grabbelde en een aantal goudstukken tevoorschijn haalde. 'Dan draag ik ook mijn steentje bij.' Pangur schudde haar geldbuidel leeg in Jaii's poot. 'Ik heb ook nog wat goud over,' mompelde Abigor. Binnen een minuut hadden ze vijftig goudstukken bij elkaar gesprokkeld. Triomfantelijk liep Jaii naar haar baas en drukte de goudstukken in zijn handen. Met zijn lange, vieze nagels tikte de herbergier tegen de goudstukken om te controleren of ze wel echt waren. Hij koos er eentje uit en beet erin, waarna hij goedkeurend knikte. 'Prima, neem die koets ma mee. Ik verwacht jou morgen weer t'rug, Jaii. Jouw keukendienst begint om half negen.' Terwijl ze naar buiten liepen via de achterdeur, begon Jaii te grinniken. 'Morgen? Maar we hebben toch helemaal niet afgesproken hoe láng we de koets mochten lenen? Bovendien neem ik ontslag. Tot ziens!' Ze zwaaide ten afscheid, griste haar staf met zich mee en liep achter de anderen aan naar buiten. Een eindje verderop vonden ze de koets en een paard dat er uitgehongerd uit zag. Jaii haalde een baal stro uit de stal zodat het paard kon eten. Eleanor tuigde het paard op alsof ze nooit iets anders gedaan had en al gauw waren ze onderweg naar de Oude ruïnes. 'Team Taverne to the rescue!' grapte Jaii in een poging het ijs te breken. De anderen lachten toen ze terug dachten aan het woedende gezicht van de herbergier toen Jaii zei dat ze ontslag nam. Pangur was druk in gesprek met Eleanor om haar de beste route naar de Oude ruïnes uit te leggen. Pangur was erg goed in navigatie en Eleanor wist het best hoe ze een paard moest mennen, dus werd de knoop snel doorgehakt. Eleanor zou de koets besturen en Pangur zou naast haar vooraan op de koets zitten om de weg te wijzen. Een tijd lang reisden ze in stilte, maar toen stelde Abigor de vraag die op ieders lippen rustte. 'Denken jullie dat de broer van die vrouw nog leeft?' Het geschok en gekraak van de koets voorspelde niet veel goeds. Vooraan op de koets deed Eleanor haar best om het paard te mennen, maar het arme beest was zo verzwakt dat ze niet erg snel vooruit gingen. 'Geen idee.' Jaii gaapte met haar poot voor haar mond. 'Het enige dat ik zeker weet, is dat ik nu een dutje ga doen. Ik snap nu waarom die herbergier geen serveerster kon vinden, want zijn werkuren zijn onmenselijk. Zelfs een Nachtelf zou het niet kunnen volhouden!' Ze leunde achterover op de bank en binnen een paar seconden sliep ze. Ook de anderen maakten het zich gemakkelijk en al gauw lag iedereen te slapen, behalve Eleanor en Pangur natuurlijk. Buiten brandde de felle middagzon op haar hoofd, maar dat gaf niet. Het avontuur was begonnen.   'De Duistere Neergang' is een verhaal van Eva Linden dat momenteel bij de proeflezers ligt en binnenkort naar de uitgeverij gestuurd zal worden. Wil je graag op de hoogte blijven van de schrijfsels van Eva? Neem dan zeker een kijkje op haar Facebookpagina

Eva Linden
45 0

'Avondster', hoofdstuk 1: 'Levensvragen'

'Mathis, kijk uit!' Net op tijd buig ik door mijn knieën en ontwijk een gloeiendhete steekvlam. Mila's waarschuwing redde me zonet het leven, dus ik werp haar een glimlachje toe. Veel tijd om haar te bedanken heb ik echter niet, want de monsters zitten ons op de hielen. Gehaast ren ik verder over de ongelijke ondergrond, die de kleur van jade heeft. De rotsblokken die op het pad liggen, worden steeds groter en ik moet goed uitkijken om ze te ontwijken. Een eindje verderop meen ik een soort grot te ontwaren. Daar zouden we naartoe moeten rennen, misschien kunnen we er beschutting vinden. Het is donker om ons heen, nergens is een lichtje te zien. Gelukkig staat de volle maan te blinken aan de hemel, waardoor we tenminste niet over onze eigen voeten struikelen. De omgeving doet me denken aan een maanlandschap, maar aangezien we de maan boven ons zien, kan dat natuurlijk niet. Dit alles komt me merkwaardig bekend voor, maar ik heb geen flauw idee wanneer ik hier eerder geweest zou moeten zijn. 'Broertje, vangen!' Tijdens het rennen gooit Tar me een wapen toe, een speer met blauwe en gele strepen. Zonder problemen vang ik het ding op en klem mijn hand eromheen. Veel liever had ik mijn zwaard bij me gehad, maar dit is beter dan niets. Achter ons hoor ik een woest gebrul, veel dichterbij dan ik zou willen. Ze moeten vlakbij zijn. Ik ren voorbij een puntige stalagmiet en glip de grot in. We zijn niet zomaar op deze troosteloze plek verzeild geraakt, waar het stikt van de monsters en alles even angstaanjagend is. Nee, we zijn op zoek naar iets wat ons kan helpen om de Yua te verslaan. Een magisch kristal dat het Zwarte Mineraal wordt genoemd en volgens de legendes in dit maanlandschap te vinden moet zijn. Ik schrik van een hand die de mijne aanraakt, tot ik me realiseer dat het Mila is die me een geruststellend kneepje geeft. Mijn spieren zijn helemaal gespannen van angst waardoor ik veel heviger reageer dan ik normaal gesproken zou doen. Het gebrul wordt luider en klinkt nog dichterbij dan daarnet. Ik durf niet achterom te kijken. Met de gestreepte speer zou ik de monsters misschien wel kunnen raken, maar ik heb weinig vertrouwen in mijn mikkunsten. Ik werp een blik over mijn schouder om in te schatten hoeveel kans ik maak om het monster te raken. Ik snak naar adem, want de speer verdwijnt uit mijn handen en wordt vervangen door een tweeloop. Mijn mondhoeken krullen zich naar boven, ook al gieren de angst en de adrenaline door mijn borstkas. Met dit speeltje maak ik veel meer kans om het monster vanaf een afstand te raken. Ik hef het geweer tot op ooghoogte en draai me al rennend om. Een afschuwelijk lelijke drakenkop staart me aan. In zijn roodgloeiende ogen zie ik niets dan pure woede. De lange speekseldraden die uit zijn bek met vlijmscherpe tanden druipen, wijzen erop dat hij honger heeft en dat voorspelt weinig goeds. Vertwijfeld blijf ik staan, terwijl Mila en Tar in volle vaart doorrennen. Met een half oog kijk ik hen na en zie hoe ze steeds verder weg gaan. Pas na een paar seconden merken ze dat ik niet langer achter hen aan loop en keren ze zich om. Tar slaakt een gilletje van angst wanneer ze ziet hoe dichtbij de woeste draak is. Hoe kunnen we zo'n onding in godsnaam met z’n drietjes verslaan? Opeens realiseer ik me dat er iets niet klopt. 'Waar zijn de anderen? Isa en Dean?' Ik was de twee sneeuwbolbewoners haast vergeten door alle commotie. Mila haalt haar schouders op en ook Tar lijkt niet te weten waar haar nieuwe vrienden zijn gebleven. Ondertussen komt de draak dichterbij. Telkens wanneer een van zijn logge poten de grond raakt, trilt alles rondom ons. Ik zie in dat dit geen goed moment is om laf te zijn en zonder te aarzelen richt ik de tweeloop op zijn kop, recht tussen zijn rode ogen. Met mijn wijsvinger haal ik de trekker over en ik word achteruit geblazen door de kracht waarmee het wapen afgaat. Mijn schot treft doel en de draak wankelt brullend achteruit, wat ons weer wat extra tijd oplevert. Eén draak minder op deze planeet. 'Goed zo, maatje. Als we op deze manier verder spelen, kunnen we de inwoners van Maandal vast redden. Dan winnen we dit spelletje Onrust in de Nacht!' Geschokt hap ik naar adem. Het is Ewan die me een schouderklopje geeft voor mijn meesterschot. En dat is onmogelijk, aangezien mijn beste vriend voor eeuwig opgeslokt is door de droomwereld. Hij is droomdood, dubbel droomdood nog wel, en daardoor kunnen we hem nooit meer terughalen naar de realiteit. Althans, dat dachten we. Maar nu staat hij voor onze neus. 'Ewan?' Grijnzend kijkt hij me aan, al kan ik nog steeds niet geloven dat hij het echt is. Wie weet is het wel een list van de Yua, een manier om op mijn gevoelens in te spelen en me zwak te maken. Hoe beter ik naar mijn vriend kijk, hoe meer elementen ik opmerk die verkeerd aanvoelen. Zijn lichaam is niet zo solide als het zou moeten zijn, als ik mijn best doe kan ik er zelfs doorheen kijken. Af en toe flikkert het, waardoor hij steeds een tiende van een seconde verdwijnt. Verder beweegt hij zich schokkerig, wat niet strookt met zijn vlotte verschijning van anders. 'Denken jullie dat ze dit gezichtsbedrog speciaal voor ons hebben gecreëerd?' Zonder mijn blik van Ewan af te wenden, vraag ik Tar en Mila om hun mening. De anderen reageren niet, dus draai ik me een kwartslag. De twee meisjes zijn verdwenen en wanneer ik mijn lichaam terug in Ewans richting keer, merk ik dat hij er ook niet meer is. Wanhopig draai ik rondjes om mijn as in een poging mijn vrienden terug te vinden. Het wordt steeds donkerder om me heen, alsof de maan stilaan haar kracht verliest. Of misschien wil dat rotding me gewoon angst aanjagen? 'Zo, Mathis… Eindelijk zijn we alleen.' De krasserige stem zorgt ervoor dat de haartjes op mijn armen recht overeind gaan staan. Ik zie niet meteen waar ze vandaan komt, wel weet ik dat ik mijn wapen het best in de aanslag kan houden voor het geval dat ding op me af stormt. In een van de donkere gangen zie ik iets bewegen, het is niet meer dan een schaduw. Onbeweeglijk blijf ik staan. Ik durf amper adem te halen. De schaduw stapt het flakkerende licht van de toortsen in en ik slaak een gil. Zijn rokerige gedaante is reusachtig, waardoor hij metershoog boven me uittorent. Bliksemflitsen jagen door zijn lichaam, dat er zo verminkt en misvormd uitziet dat ik bijna moet kokhalzen. Ik til mijn geweer op, maar besef een halve seconde later dat mijn kogels hem geen kwaad zullen doen. Het zou zijn alsof ik in de lucht schoot. Het wezen lacht bij het zien van mijn ontstelde blik, het klinkt alsof er duizend nagels over een schoolbord krassen. Daarna komt hij op me af gelopen. Hij maakt met zijn klauw een beweging in de lucht en mompelt woorden die ik niet versta. In een poging mezelf te beschermen laat ik het geweer vallen en sla ik mijn armen voor mijn gezicht, maar het is te laat. Geschokt zie ik het oneindige niets van de dubbele droomdood als een zwarte deken op me afkomen. Mijn ogen sperren zich wijd open en ik schreeuw Mila's naam… Met een schok word ik wakker uit de nachtmerrie, mijn armen beschermend over mijn hoofd geslagen. Mijn naderende dood is afgewend, de monsterlijke Yuaan is verdwenen, evenals de draken die mijn vrienden en mijzelf aan stukken probeerden te scheuren. En dat is allemaal gebeurd door gewoon mijn ogen te openen. Ik snak naar adem en probeer mijn bonzende hart weer tot bedaren te brengen. Het was maar een droom, hou ik mezelf voor. Het is een leugentje om bestwil, want ik weet donders goed dat er niet zoiets bestaat als 'maar een droom'. Alles wat ik in mijn dromen meemaak, beïnvloedt de realiteit, in positieve of negatieve zin. Nog niet zo lang geleden ontdekten we dat de realiteit en de droomwereld niet zo ver uit elkaar liggen als we altijd dachten. De Yua krijgen steeds meer invloed op de realiteit, en mijn vrienden en ik reizen steeds makkelijker tussen de twee werelden heen en weer. De grens is erg dun geworden, wat het makkelijker en tegelijkertijd ingewikkelder maakt. Terwijl ik de sensatie van het oneindige niets dat me dreigde te overspoelen van me af probeer te schudden, komt er een bonkende hoofdpijn opzetten. Wordt het weer zo'n soort dag? Zo eentje waarin ik mijn dromen niet van me af kan zetten en mezelf pijnig met mijn gedachten, tot er niets overblijft behalve een knallende hoofdpijn en duistere gevoelens? Zuchtend draai ik mijn lichaam naar dat van Mila toe. Ze ligt naast me in het grote bed, tot een bolletje opgerold en met haar lichtbruine haren als een waaier over het hoofdkussen uitgespreid. Om haar niet wakker te maken, schuif ik met kleine beweginkjes naar haar toe en sla mijn arm voorzichtig om haar heen. Ze slaakt een zucht en beweegt haar hoofd een stukje, waardoor de vanille-met-rozengeur van haar shampoo in mijn neus kruipt. Even ben ik bang dat ik haar gewekt heb, maar ze pakt mijn hand vast en slaapt rustig verder. Ik hoop dat ze een leukere droom beleeft dan degene die ik daarnet had. De kans is redelijk klein dat ze over regenbogen en vlinders droomt. Sinds de Yua de macht over de droomwereld hebben overgenomen, zijn zo goed als alle dromen nachtmerries geworden. Meestal zijn ze zo angstaanjagend dat een doorsnee mens het in zijn broek zou doen. De nachtmerrie waaruit ik net ontwaakte, was echter nog van een heel ander kaliber. Voor de zoveelste keer keek ik de dood in de ogen, hoewel ik net op tijd wist te ontsnappen. Vlak voordat het noodlot toesloeg, werd ik wakker geschud door mijn onderbewustzijn. Zo zou het eigenlijk altijd moeten gaan, want in principe kun je in een droom niet sterven. Je lichaam zou de schok van zo'n ervaring niet aankunnen en in een comateuze toestand verzeild raken. Dat is de reden waarom je altijd wakker schrikt vlak voordat je in een droom tegen de grond smakt, of onder ratelende wielen terechtkomt, of verzwolgen wordt door een kolkende watermassa. Vandaag de dag is het allemaal anders. Sinds de Yua met de scepter zwaaien in de droomwereld, is een zogenaamde 'droomdood' helemaal geen uitzondering meer. Dat ondervond ik aan den lijve toen ze me naar hun piratenschip lokten en daar een gevecht op leven en dood met me aangingen. Mila en ik verzetten ons zo goed als we konden, maar we waren niet sterk genoeg om de slaafjes van onze vijanden te verslaan. Een van hen sneed mijn keel door en maakte me droomdood. Een huivering loopt over mijn rug wanneer ik terugdenk aan dat moment. Ik kan het scherpe lemmet van het mes nog voelen, het koude staal tegen mijn naakte huid en daarna het warme bloed dat uit mijn slagader gutste. Onwillekeurig grijp ik Mila iets steviger vast, ik druk mijn lichaam tegen het hare aan alsof het de laatste keer is dat ik haar kan aanraken. Meestal kalmeer ik wanneer ik me ervan bewust word dat ze er nog steeds is om me te helpen, dat ze me niet opgeeft omdat ze inziet dat het een hopeloze zaak is. Dat ze beseft dat we geen enkele kans maken tegen de Yua. Deze keer lukt het me desondanks niet om rustiger te worden. Komt dat door de nachtmerrie die ik had of door het litteken op mijn hals dat me aan die nacht op het piratenschip herinnert? Beide mogelijkheden zijn een duidelijke waarschuwing dat de Yua nog niet klaar met me zijn. Zachtjes haak ik mijn arm los van Mila's bovenlichaam en schuif bij haar vandaan. Ik laat mijn benen uit bed glijden en gooi de dekens van me af. Mijn hersenen willen deze plek verlaten en de rest van mijn lichaam volgt. De ochtendlucht voelt koud aan op mijn huid, die warm is van onder de dekens te liggen. Ik onderdruk de drang om te klappertanden, zet door en schuifel op blote voeten naar de keuken. Tijdens het slapen draag ik enkel een boxershort en een T-shirt, deze keer eentje van mijn favoriete band Pink Lunar Promises. Een van hun nummers klinkt als de soundtrack van de dramaserie waarin mijn vrienden en ik ons op dit moment bevinden. The light of the evening star is not the end. It's not the end until I can feel the sunlight on my face. Een waterig zonnetje schijnt door het keukenraam naar binnen en ik sleep een keukenstoel naar het streepje licht om van de warmte te profiteren. Ik plof neer op het houten zitvlak en geniet met gesloten ogen van het zonlicht dat op mijn gezicht valt. Bestaat er iets aangenamers dan dit? It's not the end until I can feel the sunlight on my face. Desondanks duiken mijn duistere gedachten van daarnet weer op en verstoren de kalmte die over me heen was gedaald. De herinnering aan hoe ik stierf in een droom houdt me nog steeds in de ban, net zoals de periode daarna, die ik doorbracht in de Grijze Zone. Op die plek zwerven alle droomdoden rond, wachtend op… Ja, op wat eigenlijk? Op hun redding? Of juist op hun ondergang? Het beeld van Ewan verschijnt op mijn netvlies, hoe hij eruitzag toen ik hem voor het laatst zag. Zijn gespierde lichaam was mager, bijna uitgemergeld, en zat vol blauwe plekken en brandwonden. Zelfs zijn gezicht werd ontsierd door littekens en rauwe, bloedende wonden. Zijn kleren waren aan stukken gescheurd, die lapjes stof konden nog amper kledingstukken genoemd worden. Liep hij toen al zijn ondergang tegemoet? Hoofdschuddend verban ik deze sombere gedachten naar een hoekje van mijn onderbewustzijn. Ik wil niet aan mijn vriend denken, die nu dubbel droomdood is en zich ergens bevindt waar we hem nooit meer kunnen bereiken. En ik wil vooral niet aan die donkere periode bij de droomdoden denken, waarin ik een van hen was en ergens tussen slapen en waken in zweefde. Dat tijdperk is voorbij, een afgesloten hoofdstuk in mijn leven. Mijn blik dwaalt af naar de horizon, waar de kustlijn de lucht van de aarde scheidt. De lucht is redelijk helder, met weinig wolken behalve hier en daar een schattig schapenwolkje. Daardoor kan ik de omtrek van de bergtoppen zien die het strand en de zee omringen. Het is nog vroeg in de ochtend en de alpengloed is op dit moment op haar mooist. De prachtige paarsroze kleuren van de opkomende zon kunnen me echter niet bekoren. Integendeel, ze maken me een beetje angstig. Ze doen me te veel denken aan de Grijze Zone waarin ik tot voor kort opgesloten zat. Ze herinneren me aan de wond op Mila's borst die dezelfde kleuren had. Ze zorgen dat ik het moment niet vergeet waarop de alpengloed bijna uitdoofde en Ewan stierf… Ik kap mijn gedachten af, want ook hier wil ik niet aan terugdenken. Ewans dood was een vreselijk ongeluk, het had nooit mogen gebeuren en zeker niet door mijn schuld… Ik krijg een krop in mijn keel en voel me ontzettend benauwd, de muren komen op me af. Naar adem happend grijp ik de groen geverfde vensterbank beet en knijp erin, zo hard dat mijn knokkels wit worden. De kleine wondjes op mijn handen die ik tijdens gevechten opliep branden, maar die pijn verdwijnt in het niets bij wat Ewan meemaakte. De laatste ogenblikken van het leven van mijn beste vriend flitsen in een razend tempo voorbij: zijn hand in die van Isabeau, het onnozele grapje dat hij maakte vlak voordat hij het zeewater raakte, hoe hij werd verzwolgen en verdween… Alsof het weer mijn emoties kan lezen, pletsen er opeens dikke regendruppels tegen het raam. Ik voel me belabberd, en de wolken huilen met me mee. Een paar minuten voor Ewan dubbel droomdood werd, redde hij mijn leven. Hij gaf Zed een dodelijke klap op zijn hoofd waardoor die laatste stierf. Voor de tweede keer ging hij dood in een droom... Net zoals even later bij Ewan het geval was. Waar zou hij nu zijn? Zouden hij en Zed samen ergens rondlopen? Ik schrik op uit mijn gedachten door een ritselend geluidje bij het raam en til mijn kin op. Het was Lizzie die zich uitstrekte op de vensterbank. Op het nippertje zie ik een lange, dunne schaduw verdwijnen achter het huis aan de overkant van de straat. Is daar iemand? Op hetzelfde moment word ik gewaar dat iemand de keuken binnenkomt. Met een bonzend hart draai ik me om en zie dat het Mila is, die geeuwend een stoel achteruittrekt en erop neerploft. Ze schuift de theepot naar zich toe, opent het deksel en gluurt naar binnen. 'Goeiemorgen, liefje,' zegt ze. 'Heb je nog geen water gekookt voor de thee?' Ik schud mijn hoofd en kom overeind, loop naar haar toe en druk een kus op haar haren. Daarna neem ik voorzichtig de theepot uit haar handen en zet hem op het aanrecht. Ik vul de waterkoker voor driekwart, zet hem aan en probeer niet langer te denken aan alles wat is misgelopen. We moeten ons op de toekomst richten, we moeten bedenken wat onze volgende stap zal zijn en hoe we onze vijanden kunnen stoppen. '… denk jij?' Mila's stemgeluid haalt me weer naar het hier en nu. 'Mathis?' Ik realiseer me dat ze me waarschijnlijk een vraag stelde en een antwoord verwacht. Ik bijt op mijn lip en probeer iets neutraals te bedenken wat op elke vraag een mogelijk antwoord is. Helaas ben ik niet zo snel van geest als Mila of Tar en komt er niet meteen iets bovendrijven. 'Eh…' Hoe kan ik antwoorden op een vraag die ik niet gehoord heb? Ik voel me een grote idioot, maar weiger haar te vragen haar zin te herhalen. Het lampje van de waterkoker gaat uit en het kokende water stopt met borrelen. De hete damp stijgt op in de lucht en vormt een ondoorzichtig waas tegen het raam. 'Eh…' herhaal ik. Met de waterkoker stevig in mijn hand geklemd loop ik naar de keukentafel toe. Ik giet het ding leeg in de theepot, waarin Mila twee theezakjes hangt. 'Laat ik het anders stellen: denk je dat hun hol ergens in de buurt is?' Aha, daar kan ik iets mee. Terwijl ik nadenk over een logisch antwoord, zet ik de waterkoker weer op zijn plaats, pak de honing uit de kast en plof neer aan tafel. Verschillende scenario's over de verblijfplaats van de Yua rollen door mijn gedachten: ze bevinden zich onder ons, in een soort van ondergronds bouwwerk dat alleen zij zouden kunnen bouwen en dat lijkt op de hel. Of ze hebben hun hol ergens op een onbewoond eiland geplaatst, waar we hen nooit zouden kunnen vinden zonder in de Bermudadriehoek terecht te komen. Ik stel me voor dat we met een vliegtuigje de zee afspeuren, op zoek naar een glimp van hen. Ik zit in de cockpit achter de stuurknuppel wanneer alle lampjes op het dashboard beginnen te knipperen en we hoogte verliezen. We storten neer en alles wat er van ons overblijft, zijn onze platgeslagen lichamen op de zeebodem. Mila is zich niet bewust van de lugubere beelden die zich in mijn hoofd afspelen en schenkt de hete thee in twee kopjes. Ze schuift er eentje naar mij toe en gebaart naar de honing. Ik grijp de fles beet en knijp erin zodat het goudgele goedje in mijn mok belandt. Daarna geef ik het ding aan Mila. 'Misschien,' zeg ik aarzelend. 'Misschien zijn ze inderdaad in de buurt. Het zou zomaar kunnen dat ze in onze achtertuin kamperen.' Mila's mondhoeken krullen omhoog in een grijns. Het is een scheef lachje, maar het is beter dan niets. 'Dan zullen we hen maar gauw ontbijt op bed gaan brengen,' reageert ze grappend. 'Voordat ze sterven van de honger en hun lelijke lichamen hier achterlaten.' Ik grinnik zenuwachtig, maar kan haar kwinkslag niet echt smaken. Tenslotte ben ik degene die zijn lichaam achterliet toen hij droomdood werd. Het lag op me te wachten tot ik zou terugkeren uit de dood. Ik stel me mijn levenloze lichaam voor dat ergens in een glazen kist ligt te wachten tot de prinses me wakker komt kussen. Of in een ziekenhuis, dat ondertussen verlaten is doordat de mensheid gevlucht is voor de ziekte van de Yua en er griezelig, zombie-apocalyps-achtig uitziet. Of mijn ouders dachten dat ik voorgoed verdwenen was en hebben me begraven… Bij dat laatste idee loopt er een ijskoude rilling over mijn rug. Plotseling schiet me iets te binnen. 'Mila, toen we het voor de eerste keer over de droomdood hadden, vertelde je me dat het lijkt alsof je nooit bestaan hebt voor degenen die achterblijven in de realiteit. Maar wij herinneren ons de droomdoden toch? Wij zijn Ewan en Zed niet vergeten. Hoe verklaar je dat eigenlijk?' Ik klem mijn beide handen om mijn theekop en leun wat dichter naar haar toe. Ze roert honing door haar thee, blaast zachtjes in haar mok en neemt een klein slokje. Ze drukt het kopje stevig tegen haar borstkas aan. Zuchtend sta ik op en verwarm de heteluchtoven om koffiekoeken te bakken. Pas na een halve minuut beantwoordt Mila mijn vraag, nadat ze de mogelijkheden goed heeft overdacht. 'Tja, dat was wat Zed me vertelde toen ik het met hem over de droomdood had. Hij zei dat iedereen hem zou vergeten na zijn droomdood. Iedereen behalve ik natuurlijk, omdat ik zijn droompartner was. Ik wist er zelf helemaal niets over, dus ik geloofde hem op zijn woord.' Een verbeten trek verschijnt rond haar mondhoeken, ik zie haar vingers wit worden omdat ze zo hard in haar mok knijpt. Ik weet niet zeker of ze dat doet omdat ze haar voormalige vriend haat, of omdat ze hem mist. Voordat ik daarover kan nadenken, gaat ze verder met haar uiteenzetting. 'Maar Zed was ook degene die me vertelde dat het onmogelijk is om uit de Grijze Zone te ontsnappen en terug te keren naar de realiteit. Volgens mij was het de bedoeling van die klootzak om me alle hoop te ontnemen, want wij hebben bewezen dat het wél mogelijk is om iemand te bevrijden.' Knarsetandend schuift ze haar mok van links naar rechts over de tafel, waarbij er telkens enkele druppels thee over de rand klotsen. Op dit moment haat ze hem duidelijk, en het beest in mijn borstkas brult goedkeurend. Ik leg mijn hand op die van Mila en probeer haar te sussen. 'Misschien werkte het toen wel zo,' probeer ik Zeds woorden goed te praten. Ik merk dat ik het maar halfslachtig doe, omdat ik hem eigenlijk niet kan uitstaan. Hoewel ik hem het liefst met zijn lelijke rotkop tegen de muur zou kwakken, was hij Mila's vriend. Ik weet zeker dat ze zou willen dat zijn daden bestuurd werden door de Yua, dat hij ons niet met opzet wilde doden. 'Wie weet was het in die tijd inderdaad onmogelijk om terug te keren naar het moment waarop je stierf in een droom om dat moment te veranderen. Er is sindsdien veel veranderd in de droomwereld, weet je nog?' Daarmee doel ik op het feit dat onze vijanden nog veel en veel machtiger zijn geworden. Ze hebben zelfs een manier gevonden om de realiteit te overheersen. De blik in Mila's ogen wordt steeds duisterder en ik krijg door dat ik moet ingrijpen. Haastig loop ik naar de woonkamer en schreeuw naar de slaapkamers boven: 'Tar! Isa! Het ontbijt is bijna klaar, eten jullie met ons mee?' Een luid gekreun in stereo bevestigt dat ze allebei nog sliepen. Grinnikend keer ik op mijn schreden terug en stop koffiekoeken in de oven. Isabeau woont nog niet lang bij ons, maar iedereen noemt haar nu al Isa in plaats van haar volledige naam te gebruiken. Een paar minuten later schuiven de twee dames bij ons aan tafel. Tars haren zitten in de war en verbergen haar gezicht, hoewel haar melkchocoladebruine ogen af en toe de mijne ontmoeten. Isabeau draagt haar kamerjas en staart naar de thee in haar kopje. Met make-up heeft ze geprobeerd om de wallen onder haar ogen weg te werken, maar aan de rode randjes van haar oogleden zie ik dat ze gehuild heeft. Daar heeft ze alle reden toe natuurlijk: Ewan was haar vriendje. Ik slaak een zucht. Arme Isa. De chocoladebroodjes die ik net in de oven heb gestopt, zijn ondertussen warm, alsof ze net van de bakker komen. Dat is onmogelijk natuurlijk, aangezien de halve mensheid in een soort coma ligt nadat ze zijn bezweken aan de nachtkoorts, de ziekte van de Yua. We zouden ons hele leven kunnen zoeken naar een bakker. Voorzichtig haal ik de bakplaat uit de oven en ik laat een koffiekoek op elk bord glijden, ervoor zorgend dat ik me niet brand aan de gloeiendhete ovenschaal. Isabeau snuit luid haar neus en veegt haar ogen af. Huilt ze alweer? Mila en ik wisselen een blik van verstandhouding uit, waarna Mila haar keel schraapt. De opborrelende woede omwille van Zed is vergeten, of lijkt dat alleen maar zo? 'Gaat het wel goed met je, Isa?' Mila's vraag blijft eventjes onbeantwoord in de lucht hangen. 'Ja hoor, het gaat prima.' Isabeau probeert te doen alsof ze sterk is, alsof ze het allemaal met gemak aankan. Maar dat is slechts de buitenkant, het masker dat ze heeft opgezet. Vanbinnen gaat ze waarschijnlijk kapot van verdriet. Net als Mila weet ik hoe zwaar het voor haar moet zijn: wij hebben het ook meegemaakt en zijn elkaar al twee keer kwijtgeraakt. Nadenkend kauw ik op mijn chocoladebroodje, dat naar rubber smaakt doordat ik me zo'n zorgen maak om Isabeau. Hoe kan ik ervoor zorgen dat ze zich beter voelt? Uiteindelijk is het Mila die de gespannen stilte doorbreekt. 'Wil je dat we proberen terug te gaan in de tijd om Ewans droomdood ongedaan te maken?' Haar stem klinkt gespannen, ze is bang voor het antwoord op haar vraag. Ze weet net zo goed als ik hoe moeilijk het zou zijn om Ewans droomdood, een dubbele droomdood nota bene, ongedaan te maken. We moeten dan naar het schip gaan, de piraten een tweede keer verslaan en terugkeren naar het strand zonder dat Ewan opgeslokt wordt door het zeewater. Daarna moeten we voorkomen dat hij wordt neergeknald op het voetbalveld. Een onmogelijke opgave lijkt het, als je alles zo op een rijtje zet. Isabeau stopt het laatste stukje van haar chocoladebroodje in haar mond en zucht. 'Nee, dat moeten we niet doen, denk ik,' mompelt ze. 'Ik twijfel er eerlijk gezegd aan of het technisch gezien zelfs kán.' Tar en ik kijken haar vragend aan, Mila bijt nadenkend op haar onderlip. 'Luister, Mathis. Ewan was degene die jouw leven redde op het schip. Hij sloeg Zed dood en zorgde er op die manier voor dat je niet gewurgd werd door die maniak.' Ik knik bevestigend terwijl de beelden zich in mijn hoofd herhalen. Isabeau haalt een paar keer diep adem en gaat verder. 'Maar… Ewan is er nu niet meer.' Ze slikt en ik doe hetzelfde, de brok in mijn keel zorgt ervoor dat ik bijna geen lucht meer krijg. 'Hij zal deze keer wellicht ook niet op het schip zijn om je te redden.' Ik wil protesteren, want er bestaat wel degelijk een kans dat hij er is, maar Isabeau snoert me de mond. 'Natuurlijk zou hij er kúnnen zijn, maar dat weten we niet zeker. En we mogen het risico niet lopen dat hij je niet kan redden. Dan zou Zed of iemand anders je alsnog vermoorden… en dan is alles voor niets geweest!' Met een klap zet ze haar kopje op de tafel neer. Iedereen is stil geworden. Mila en ik staren elkaar aan, Tar is opgehouden met kauwen en zelfs Sam ligt als een brave hond onder de tafel zonder zich te bewegen. Lizzie ligt opgerold boven op de verwarmingsradiator en bekijkt de scène die zich voor haar afspeelt aandachtig, alsof zij de regisseur van het stuk is. Met haar slimme oogjes volgt ze het gesprek, maar ze bemoeit zich er niet mee. 'Maar Isa… We kunnen Ewan toch niet zomaar aan zijn lot overlaten? Hij is ook míjn beste vriend, weet je. Hij is gestorven, maar ik wil niet dat hij voorgoed dood is…' Isabeau veert overeind, een actie die ik niet van haar had verwacht. Haar stoel valt om en komt met een klap op de stenen vloer neer. We schrikken allemaal van het geluid. 'Ewan is niet dood!' sist ze. Geschrokken kijk ik haar aan, bang dat ze gek geworden is. Herinnert ze zich niet meer wat er gebeurd is? Maar uiteraard bedoelt ze iets heel anders, iets waar ik zelf nog geen seconde over nagedacht heb. 'Hij leeft nog, ergens, ik weet niet waar,' gaat ze verder. 'Daar ben ik van overtuigd.' Mila en ik kijken haar vragend aan. Is het soms een of andere godsdienstige overtuiging of zoiets? Denkt ze echt dat Ewan ergens als een engeltje rondzweeft, zoals mensen hun kinderen vertellen? Onmiddellijk zie ik voor me hoe dat zou gaan. 'Hé maatje, eindelijk ben je er!' Ewan leunt nonchalant tegen een wolkje en kijkt me aan met een blik van voldoening. 'Ik hoop dat je een jaarvoorraad pizza's hebt meegebracht, want die rijstpap komt me de oren uit…' De stem van Isabeau schudt me wakker uit mijn dagdroom. 'Ewan is niet dood zolang we nog over hem praten, zolang we nog aan hem denken. Een geleerde zei ooit dat iedereen twee keer sterft: een eerste keer wanneer je je laatste adem uitblaast, en een tweede keer wanneer iemand je naam voor het laatst noemt. Ewan mag dan wel gestorven zijn in de letterlijke zin van het woord, maar hij zal pas echt dood zijn wanneer niemand zich hem nog herinnert.' Zonder een antwoord af te wachten, keert ze ons de rug toe en wandelt weg. Met stomheid geslagen door haar wijze woorden blijf ik roerloos zitten. Ik denk na over wat ze zei. Misschien heeft ze gelijk en is Ewan inderdaad nog levend, ergens daarbuiten. Een verontrustende gedachte flitst voorbij, het is een vraag die ik me nooit eerder gesteld heb. Wiens dood zal míj voorgoed doden?  

Eva Linden
0 0

Maanziek, hoofdstuk I en II

De stemmetjes in m'n hoofd I 'Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo'n watje? Je doet me denken aan m'n grootmoeder – man, die was pas bang toen ik haar mee nam in de waterglijbaan!' Mijn beste vriend slaat de spijker op z'n kop. Ja, ik ben echt zo'n watje, antwoord ik in gedachten. Is daar iets mis mee? Het warme water van het bubbelbad prikt in m'n ogen, maar ik blijf Ewan aankijken zonder te knipperen. Vanaf de kunststof bodem dwarrelen duizenden luchtbelletjes omhoog. De manier waarop ze zachtjes langs de zijkant van m'n benen opwaarts bewegen doet me huiveren. Met een aangename rilling keer ik terug naar het hier en nu. Ik snuif diep en de heerlijke geur van lavendel kruipt in m'n neus. Mijn moment van genot wordt verstoord door Ewan's gedram. 'Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de waterglijbaan gaan? Voor de allerlaatste keer vandaag? Als je wil, kan ik aan de redder vragen of je zwembandjes mag aan doen.' Met een zielige blik – die maar al te nep is – probeert hij me om te kopen. Dat trucje heeft al vaker gewerkt Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in.   In tegenstelling tot m'n beste vriend, hou ik helemaal niet van alles wat snel, hoog of gevaarlijk is. Mij doe je geen plezier met een dagje naar het pretpark of een avonturenwandeling, en Ewan weet dat maar al te goed. Hoewel hij al meer dan twaalf jaar m'n beste vriend is – en me dus door en door kent – wil hij me koste wat het kost overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan. Aan de rand van het bubbelbad staat Ewan te stuiteren. Hij springt van het ene been op het andere uit puur enthousiasme. Z'n hoofd raakt telkens één van de palmbladeren die het tropische zwembad decoreren. Even verderop staat een stapel houten kratten, met daarnaast een plastic nepkanon. Het piratenthema is rijkelijk uitgestreken over het volledige zwembad. Warm water druppelt uit m'n zwarte haren en een rilling loopt over m'n rug. Ik hou niet van piraten.   Ewan schopt speels met z'n voet in het water, en het opspattende water belandt in m'n gezicht. Met een snelle beweging grijp ik zijn been vast en trek hem onderuit. Schreeuwend belandt hij naast me in het bubbelbad. De mensen die in de andere jacuzzi zitten te genieten, kijken ons vuil aan en maken aanstalten om hun rust elders te gaan zoeken. Ondanks mijn slimme aanval, is Ewan nog niet verslagen. 'Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis,' gaat hij verder – hij probeert me nog steeds te overreden. 'En vanaf morgen zitten we weer een jaar lang opgesloten in die kloteschool om onze kostbare tijd te verdoen aan leerstof waar we niks aan hebben. Trouwens, een lekker warm bad heb je thuis ook, maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!' luidt zijn laatste argument. Ergens heeft hij gelijk, dat weet ik ook. Toch voel ik er weinig voor om het heerlijk warme water vaarwel te zeggen en met hem mee te gaan.   Terwijl ik mijn opties overweeg, zie ik hoe Ewan met zijn hand door zijn haar gaat om de perfecte wet look te creëren. Hij kucht zachtjes en gluurt vanuit zijn ooghoek naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen. 'Hé Mathis, we moeten voortmaken – ik wil zometeen nog naar de sportschool om m'n buikspieren te trainen,' zegt hij luid. Heel subtiel, Ewan. De meisjes – twee blonde en eentje met lichtbruin haar – doen alsof ze hem niet gehoord hebben en nemen plaats in de jacuzzi naast ons. Hoewel ik een vriendin heb die ik heel graag zie, kan ik het niet laten om de meisjes één voor één te bestuderen. Ze lijken een beetje ouder dan wij, ik schat ze een jaar of achttien. 'Mathis?' zegt Ewan veel te luid. De meisjes lachen en ik keer terug naar het hier en nu, niet wetende wat Ewan me zonet heeft gevraagd. 'De glijbaan?' herhaalt hij lachend. Oh ja. Uiteindelijk besef ik dat ik het snelst van zijn aanhoudende gezeur af kom door gewoon mee te gaan naar die idiote glijbaan.   Na nog een laatste keer kopje onder te zijn gegaan in het heerlijke lavendelwater, hijs ik mezelf naar boven. De koele lucht die onverbiddelijk langs m'n lichaam strijkt, doet m'n ontspannen spieren verstijven. Ik zucht geërgerd en zeg: 'Goed, ik ga mee.' Juichend springt Ewan in het rond, terwijl ik sta te bibberen van de kou. Mopperend sla ik m'n armen om me heen om het een beetje warmer te krijgen. Dan valt mijn oog op de drie meisjes die in de aangrenzende jacuzzi zitten. Twee van hen zitten te praten en giechelen, en genieten met volle teugen van hun – waarschijnlijk laatste – vakantiedag. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Ze doet niet mee aan de vrolijke gesprekken over hun favoriete muziekband, de acteurs die zij het knapst vinden en de leuke jongens die er dit schooljaar waarschijnlijk niet in hun klas gaan zitten. Omdat het derde meisje – de stille – met haar rug naar me toe zit, zie ik haar gezicht niet. Ze neemt haar lichtbruine haren vast en draait ze rond tot een schattig dotje. Daarna doet ze een gifgroen haarrekje rond de hele constructie, zodat het stevig op z'n plaats blijft zitten. Het lijkt een beetje op... 'Mathis, please?' Abrupt word ik uit m'n mijmeringen gerukt door Ewan. Oh ja, we gingen iets doen – ons leven riskeren in een stomme glijbaan.   Terwijl ik het prikkende chloorwater zo goed en zo kwaad mogelijk uit m'n gezicht veeg en m'n natte haren fatsoeneer, krijg ik een harde duw in mijn rug die me doet wankelen op m'n benen. Ewan kan me nog net op het nippertje bij een arm grijpen en voorkomen dat ik recht op mijn gezicht val. 'Hé, niet onderuit gaan,' zegt hij. 'Hoewel het zwembad er vast heel interessant uit ziet wanneer je op je rug op de tegelvloer ligt.' Gniffelend kijkt hij achterom. Verdwaasd schud ik mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo ruw omver stootte. Mijn blik glijdt over het zwembadcomplex. Een moeder zit met haar baby te spelen in het kinderbad, twee jongetjes glijden gillend van het lachen van een glijbaan naar beneden. Een kale man met een duikbril op trekt gestaag baantjes in het olympisch bad. Er is niemand te zien die me geduwd zou kunnen hebben. Vreemd. 'Ik val niet zomaar om, iemand duwde me,' verbeter ik. Verbijsterd kijkt Ewan in het rond, op zoek naar de dader. 'Ik zou je ook een duw geven als ik niet wist wat voor een omvangrijke tientonner je was.' Met m'n zestig kilo ben ik bijna net zo mager als een regenworm op dieet – m'n beste vriend maakt daar constant grapjes over. 'Wie doet nu zoiets?' Voorzichtig stap ik de paar treden af naar beneden. M'n lichaam staat boordevol kippenvel van de kou, elke vierkante centimeter is er mee bedekt. Ik spring de laatste drie treden af en beland naast Ewan. 'Kom op, het is tijd om ons te amuseren!' Hij port me in m'n zij en rent zonder om te kijken weg. Onwillig grijnzend volg ik hem, naar de Moonstruck toe.   Een halve minuut later staan we allebei naar adem te snakken voor de ingang van de waterglijbaan. Mijn conditie is niet meer wat ze geweest is. Terwijl we op adem proberen te komen, bestudeer ik de obscure constructie die zich boven me verheft. Zowel de trap als de glijbaan zelf zijn geverfd in felblauw en bloedrood – twee kleuren die ik absoluut niet bij elkaar vind passen. Als vanzelf glijdt mijn blik naar boven, naar de top van de glijbaan. Een onwillekeurige huivering loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer, maar wel door de enorme hoogte van het bouwsel. Is dit wel veilig? Ewan's stem doorbreekt de bezorgde gedachten die door mijn hoofd razen. 'Dit wordt leuk!' Ik zie nog net een stukje lichtblauwe stof op de ronde wenteltrap verdwijnen. Ewan is er vandoor zonder mij. Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig treden die we moeten beklimmen om de top van de Moonstruck te bereiken. 'Wacht op mij!' schreeuw ik m'n vriend achterna. Ik leg m'n hand op de bloedrode trapleuning, die vochtig aan voelt. Een onheilspellend gevoel maakt zich van mij meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik lap m'n intuïtie aan m'n laars en begin aan de beklimming.   II Al snel heb ik Ewan ingehaald. Halverwege de trap botsen we op een muur van mensen. Ze staan te zuchten en te klagen – waarschijnlijk omdat ze zo lang moeten wachten en het niet vooruit gaat. 'Pff, zo veel volk,' kreunt Ewan. Hij probeert omhoog te kijken – de mensenmassa voorbij – om te zien of we al bijna bij de ingang zijn. 'Het is echt niet normaal hoe populair deze waterglijbaan is,' stelt hij vast. 'Ik las gisteren op internet dat er elke dag meer dan duizend mensen een ritje maken in de Moonstruck. Alsof het die ene actrice is – hoe heet ze ook weer – die elke dag iemand anders mee naar huis neemt.' Ik negeer z'n flauwe grapje. Duizend lijkt me ietwat overdreven, maar dat het hier druk is, daarin heeft hij zeker en vast gelijk. In de rest van het zwembadcomplex is het redelijk rustig – wat waarschijnlijk komt doordat iedereen hier staat aan te schuiven. Terwijl ik nadenk over het vreemde groepsgedrag van de menselijke soort, geeft Ewan me alweer een duw in m'n zij. Breed lachend wijst hij naar boven. 'We zijn er bijna!' joelt hij uitgelaten.   Ik kan er niks aan doen, maar zijn enthousiasme heeft het omgekeerde effect op me. 'Dat is fijn, zeg,' mompel ik op een nogal bitsige toon. 'Zorg je er dan deze keer wél voor dat je niet meteen achter me aan komt, maar wacht tot het licht op groen staat? Zoals je ziet gebeuren er anders ongelukken!' Toen we vanochtend één van de andere glijbanen uitprobeerden, kwam hij vlak achter me aan en botste hard tegen m'n arm. Nu duw ik hem mijn rechterelleboog – waarop een gigantische blauwe plek zit – in z'n gezicht. Hij kijkt me met een teleurgestelde blik aan. Laat hem toch. Vergeet niet dat hij één van de weinigen is die bij je bleef na... Ik blokkeer de gedachte en besef dat ik niet zo luid had moeten praten. Na een klopje op zijn brede schouders bied ik mijn oprechte verontschuldigingen aan. 'Het geeft niet hoor, let deze keer gewoon een beetje beter op, oké?' Zijn treurige blik verdwijnt en maakt plaats voor een waterig glimlachje. 'Ja, doe ik. Ik zal net zo goed opletten als toen ik m'n rij-examen voor de brommer deed – en tegen een boom knalde,' belooft hij. 'Het wordt vast heel erg leuk!' Daar heb ik nog mijn twijfels over.   Op dat moment weerklinkt er een galmende stem door het hele zwembadcomplex. 'Wij vragen graag uw aandacht voor de volgende mededeling. Binnen een kwartiertje starten we met onze spannende piratenzoektocht.' Om me heen kijkend probeer ik te ontdekken waar de stem vandaan komt, maar ik zie geen enkele luidspreker. Het lijkt alsof de krakende stem rechtstreeks in mijn hoofd zit. 'Er zijn mooie prijzen te winnen,' vervolgt de organisator. Iedereen om me heen begint opgewonden te fluisteren. 'Maar natuurlijk enkel voor de overlevers!' De stem lacht, een gemene lach die een siddering over m'n rug doet lopen. Alle anderen lachen met hem mee, maar een ijzige kilte in mijn buik probeert me te waarschuwen. Wat had die laatste opmerking te betekenen?   Stokstijf blijf ik staan, tot Ewan me alweer een por geeft. 'Wees niet zo'n bangerik, het was toch maar een grapje van die man? Een grap, Mathis! Ken je dat?' Met fanatieke pretlichtjes in zijn ogen kijkt hij me aan. Hij grijpt m'n schouders vast en schudt me helemaal door elkaar. Gewillig laat ik hem z'n gang gaan. 'Denk jij wat ik denk?' roept hij enthousiast. Ik slaak een gefrustreerde kreun. Nee, maar ik heb wel zo'n vermoeden wat jij denkt. Desondanks schud ik m'n hoofd en ja hoor, daar gaan we weer. 'Kom op Mathis, wij gaan die schattenjacht winnen! We zijn een team!' Smekend kijkt hij me aan. Hoe kan ik ooit aan die blik weerstaan?   Rationeel als ik ben, weeg ik de voor- en nadelen van onze deelname af tegen elkaar. Natuurlijk enkel voor de overlevers. De beangstigende woordkeuze van de luidsprekerstem bevalt me helemaal niet, maar mijn oeverloze nieuwsgierigheid krijgt de bovenhand. We zien wel of het leuk is, anders kunnen we er nog altijd mee stoppen. 'Oké, we doen het,' geef ik toe. Ewan steekt lachend zijn twee duimen naar me op. We willen niet te laat komen, dus proberen we haastig beneden te raken via de wenteltrap. Achter ons blokkeren andere mensen de weg, en wanneer we hen vriendelijk vragen om plaats te maken, kijken ze ons boos aan. 'Wij staan hier ook al even te wachten, jongeman,' zegt één van hen bozig. Er zit niets anders op dan ongeduldig te blijven aanschuiven en via de glijbaan naar de begane grond te gaan.   III Eindelijk is het mijn beurt om de zogenaamd leuke en coole glijbaan te betreden. Als ik heel eerlijk ben, associeer ik eerder lugubere woorden als gevaarlijk en dodelijk met het gevoel dat het kolossale bouwsel bij me oproept. Bovenaan de ingang zit een metalen stang, die ik vastgrijp en gebruik om me af te duwen. Hoe sneller het voorbij is, hoe beter. Het licht springt op groen, en met een rotvaart schiet ik door het duister. De maniak die deze glijbaan heeft ontworpen, heeft er voor gekozen om geen verlichting aan te brengen, zogezegd om het nóg spannender te maken. Tijdens de hele rit is het dus pikdonker – ik zie geen hand voor ogen. De huiverige stemming waarin ik ben, wordt hier enkel maar versterkt. Het duister is zo onvoorspelbaar en mysterieus als een roeibootje op een woeste oceaan.   Er is geen lampje om me te beschermen deze keer. Het bloeddorstige monster – dat tot nu toe onder m'n bed verstopt zat – ligt op de loer. Op zoek naar een lekker hapje. Er zijn geen lakens waar ik me onder kan verstoppen – er is alleen water en duisternis om me heen. Ik voel de hete adem van de monsters in m'n nek. De blinde paniek die ik als kind vaak voelde, overspoelt me weer. Met m'n ogen stijf dichtgeknepen – ook al heeft dat geen enkele zin – glijd ik verder. Doe niet zo stom, je zit in een glijbaan, wijs ik mezelf terecht. Maar ik glijd verder en de duisternis om me heen blijft.   Het water stroomt alsmaar sneller langs m'n lichaam en wanhopig bid ik dat er een einde komt aan de glijbaan. Op een gegeven moment lijk ik omhoog te glijden in plaats van omlaag. Door mijn dunne zwemshort heen voel ik elke hobbel in het plastic van de baan. Het doet een beetje pijn, want ik heb tenslotte niet zo'n vetlaag als Ewan. Ik ga steeds sneller en terwijl ik afweeg of ik het zou aan durven om te kijken, voel ik opeens een enorme kriebel in m'n buik. Alles staat op z'n kop. Een waterglijbaan met een looping?! Net wanneer ik bedacht heb hoe idioot dat klinkt, is het voorbij. Met een plons kom ik terecht in het zwembad en ga kopje onder. Zo snel mogelijk peddel ik naar de rand van het zwembad en hijs mezelf omhoog. Even verderop is een trapje, maar daar op zitten twee meisjes te wachten op iemand. Dat trapje kan ik dus niet gebruiken. Zo erg was het toch niet? Het stemmetje in mijn hoofd lacht me uit. Die zwartkijker compleet negerend, hou ik m'n hoofd schuin en schud voorzichtig het water uit m'n oren.   Even later komt Ewan uit de krochten van de diepblauwe buis gevlogen. Hij zwemt naar me toe en hijst zichzelf op de zwembadrand. 'Een beetje bizar dat we nooit eerder van die piratenzoektocht gehoord hebben,' bedenkt hij zich. 'We kwamen vroeger toch regelmatig in het zwembad, samen met de andere jongens? Maar ach...' Zijn gemompel sterft weg en ik weet waar hij nu aan denkt. Nee, niet over hen beginnen. Alsjeblieft. Snel krabbel ik overeind – een poging om de beklemde sfeer waarin we dreigen te belanden, te doen verdwijnen. 'Laten we maar eens gaan kijken of we nog mee kunnen doen met de wedstrijd,' verzucht ik. Ewan kijkt naar me op en lacht z'n tanden bloot.   De beste overlever I In het midden van het golfslagbad ligt een gigantisch houten piratenschip. Het is prachtig nagemaakt, met een glimmend geschrobd dek en een realistisch uitziende kajuit. In het midden staat een torenhoge mast waarvan de top alleen bereikbaar is via stevige touwnetten. Hij is zó hoog dat hij bijna tot het koepelvormige plafond van het zwembad reikt. Op de voorsteven houdt een halfnaakte zeemeermin de wacht. Wauw, dat is echt vakwerk, analyseert m'n brein. Met een creatieve moeder als de mijne, ben ik getraind om het werk van een kunstenaar te herkennen. En wat we ook gaan doen, dit is gemaakt door een rasechte artiest. We blijven even staan aan de rand van het zwembad om beter te kunnen kijken. Boven op de mast wappert een zwarte vlag met een doodshoofd erop. Piraten. Een ijskoude gewaarwording kronkelt door m'n lichaam. Mijn ogen fixeren zich op het doodshoofd, ik zie voor me hoe piraten... 'Heb je die lianen daar al gezien?' Ik scheur m'n blik los van het doodshoofd en kijk in de richting die Ewan aanwijst. 'Hoor jij ook papegaaiengeluiden? Het lijkt wel een theekransje van m'n moeder – al dat gekakel.' Ook deze keer is m'n vriend niet te stuiten en blijft maar door ratelen over hoe geweldig alles is. Ondertussen focus ik me op de details van het schip – een wankel uitziend kraaiennest, houten kratten op het bovendek, verschillende kanonnen die net echt lijken. Hoewel het er allemaal prachtig uitziet, wordt het onheilspellende gevoel dat ik dit beter niet zou doen, steeds sterker. Niet flauw doen, Mathis!   'Hup, er in jij!' Ewan duwt me het koude water in en springt er dan zelf achteraan. Met een luide plons belandt hij vlak naast me in het golfslagbad. 'Wie het eerst bij de boot is!' roept hij, en zwemt met krachtige slagen bij me weg. Ik zet me af tegen de grond en dankzij m'n trainingen bij de zwemclub vroeger, haal ik hem moeiteloos in. Bijna raak ik de wand van het schip, ik hoor de golven klotsen tegen het hout. Op het laatste moment besluit ik om Ewan te laten winnen. Ik houd in en hij slaat als eerste met zijn vuist tegen het houtwerk. 'Yes, gewonnen!' Triomfantelijk klimt hij via een touwladder omhoog en hijst zich op het dek. Lachend probeer ik mezelf ook aan de touwen omhoog te trekken, maar ik zwaai hulpeloos van links naar rechts. Ewan ziet dat ik in moeilijkheden zit en buigt zich over de reling van het schip om me een helpende hand toe te steken. Zijn vingers sluiten zich om mijn pols. Dankbaar grijp ik hem vast en laat me dankbaar naar boven hijsen.   Ewan geeft een laatste onzachte ruk aan mijn arm. Ik rol pardoes over de reling en beland op de houten plankenvloer van het schip. M'n knieën vangen de klap op en drie dunne streepjes bloed verschijnen. Heel erg fijn. Ik rol op m'n zij en vloek binnensmonds. Het is Ewan niet eens opgevallen dat hij me op de grond heeft geflikkerd – hij is veel te druk aan het rondkijken. 'Whoa, kijk daar, een kist vol levende krabben! Zouden ze die gebruiken voor de broodjes met krabsalade die je hier kan bestellen?' Snel krabbel ik overeind en word bijna opnieuw omver gelopen. Wie deed dat?! Een stukje verderop zie ik een lichtbruine dot in de menigte verdwijnen. Oh, was dat het meisje uit het bubbelbad? Heeft zij me geduwd? Verdwaasd loop ik achter haar aan om te vragen of er iets aan de hand is, of ik iets verkeerd gedaan heb. Ik schrik van een stevige greep om mijn arm. Ewan trekt me bruusk achteruit. 'Kom op Mathis, laten we uitzoeken hoe we in dat kraaiennest daarboven kunnen raken. Vanaf daar hebben we vast een prima zicht op wat er onder ons gebeurt.'   Zo gezegd, zo gedaan. Even later zitten we in de nok van de mast. Het wiebelt nogal, maar ik weet absoluut zeker dat we het allerbeste plaatsje van het hele schip hebben. Zelfvoldaan – door onze vernuftige inval om hierboven plaats te nemen – hijs ik mezelf nog wat verder omhoog. Dat had ik beter niet gedaan – ik verlies mijn grip op de houten reling en m'n hand schuift weg. 'Auw! Verdomme!' Een houtsplinter heeft zich in m'n linkerduim geboord. Vloekend laat ik me terug in het kraaiennest zakken, tot ik me naast Ewan bevind. We zitten op elkaar gepropt als sardientjes in een blik. 'Ga eens een beetje opzij, ik heb niet...' Op dat moment gaat het lianengordijn dicht en worden we afgesloten van de rest van het zwembad. Het enige geluid dat ik nog hoor is het klotsende gemurmel van het water. Het licht wordt gedempt tot een dof schemerduister waarin ik Ewan nog amper kan onderscheiden. Het gaat beginnen.   Terwijl mijn ogen stilaan wennen aan de duisternis, klinkt dezelfde krakende stem als daarnet door de luidsprekers. 'Beste deelnemers, welkom op onze spannende piratenwedstrijd!' Iedereen is zachtjes aan het fluisteren over wat de opdracht zou kunnen zijn. En wie uiteindelijk die prijs zou krijgen natuurlijk. Beneden rollen de golven meedogenloos tegen de zijkant van het schip. 'Voor al jullie dappere dekknechten is er maar één voorwaarde die jullie moeten naleven,' vervolgt de stem. 'En die regel is dat degene die zich het langst weet staande te houden, de wedstrijd wint.' Bij die laatste woorden klinkt er gegrinnik over de intercom. Waarom vindt die kerel dat toch zo grappig? 'Moge de beste overlever winnen!' Nog een krakend geluid en dan niets meer. Een koude windvlaag doet me rillen en zorgt voor een doodse stilte op het schip. Uit het niets komen er hoge golven opzetten.   II Ik schrik me een ongeluk wanneer Ewan in het duister vlak naast me begint te fluisteren. 'Brr, wat een enge vent was dat. Wat zou hij bedoelen met degene die het langst weet te overleven? Krijgen we drie levens, zoals in een computerspelletje?' Zijn stem sterft weg en het enige wat ik nog hoor zijn de rollende golven die tegen de rand van het schip beuken – en mijn bonzende hartslag die in m'n oren ruist. Voor de zoveelste keer vandaag vertellen de stemmetjes me dat dit niet helemaal in de haak is. Het voelt alsof er iets vreselijks op het punt staat te gebeuren. Boven ons pakken donkere, dreigende wolken zich samen. Wolken? We zijn toch binnen? Verontrust klamp ik me vast aan de houten reling en probeer mezelf te kalmeren. Op het dek onder ons begint iemand te gillen. Ik kijk naar beneden en zie hoe de beukende golven hoger en hoger worden – en over de rand van het schip slaan. Ijskoude golven doorweken alle tieners die daar op een kluitje staan. Ze rennen schreeuwend door elkaar en proberen een schuilplaats te vinden om zich te beschermen tegen het genadeloze water.   Opkomende paniek klinkt door in Ewan's stem, ook al probeert hij die zo goed mogelijk te verbergen. 'Mathis, wat moeten we nu doen?' Ik weet dat hij – ondanks zijn uiterlijke kalmte – ongerust is. Ik herken de toon van zijn stem, waarin ik de subtiele angst – die ik zelf altijd zo goed weet te verbergen – kan horen. Ik weet niet wat we moeten doen. De hele situatie waar we ons in bevinden is zo surrealistisch dat m'n hersenen weigeren mee te werken. 'Zullen we maar gewoon naar de kant proberen te zwemmen?' stelt hij voor. 'Ik dacht dat het een léúk spel zou zijn – dit is meer iets voor kleine kinderen. Piraten, kom op zeg,' probeert hij z'n ongerustheid te verbergen. 'We hóéven niet mee te doen met deze schattenjacht...' Een woeste stormwind blaast m'n haren voor m'n ogen en laat het kraaiennest vervaarlijk wankelen. Het zwembad onder het schip is veranderd in een kolkende zwarte massa – als een woeste zee bij stormweer. Hier komen we niet meer weg, zegt het irritant rationele stemmetje in mijn hoofd. Ik schraap m'n keel. 'Ja, dat lijkt me een goed...' Een bliksemflits doorklieft de lucht en nog geen halve seconde later teistert de donder mijn trommelvliezen. Angstig klamp ik me vast aan het wankele kraaiennest, een schuilplaats die achteraf gezien toch niet zo perfect was. Als de bliksem nu inslaat...   Een tweede donderslag rolt door de lucht. 'We moeten hier weg!' Zijn woorden in daden omzettend, kruipt Ewan over de balustrade heen en laat zich naar beneden zakken. Ik doe zo goed mogelijk m'n best om hem te volgen, maar op dat moment boort een derde bliksemschicht zich midden in het scheepsdek. Een oorverdovende knal wordt gevolgd door een verblindende lichtflits. De houten kratten die her en der op het schip stonden, vliegen in de fik en binnen een paar tellen is het hele bovendek veranderd in een vlammenzee. We zitten vast, registreert mijn brein. Door de hoog oplaaiende vlammen kunnen we niet meer terug naar beneden. We zijn gedwongen om hierboven te blijven zitten. Ewan klautert terug naar boven en knijpt hard in mijn bovenarm. 'Mathis, we zinken!' schreeuwt hij. Mijn woest bonkende hart blijft een hele seconde stil staan, de adem giert door m'n keel. Ik kijk naar het donkere water en mijn hersenen proberen te bevatten wat er gebeurt, hoe het onverbiddelijk dichterbij komt. De bliksem heeft een gat geslagen in de zijkant van het schip en het ijskoude sop loopt razendsnel naar binnen. De ondoordringbare zwarte massa komt recht op ons af.   De vierde blikseminslag treft een houten ton op het dek – die recht in het gezicht van een meisje ontploft. Ze wankelt achteruit terwijl ze haar handen voor haar gezicht houdt, dat helemaal verbrand is. Het meisje struikelt en valt over de reling van het schip. Haar uitzinnige gekrijs stopt abrupt wanneer ze het kolkende water raakt – ze is net zo snel tussen de golven verdwenen als een zak chips in Ewan's buurt. 'Shit, we raken hier nooit meer weg,' panikeer ik. 'Het komt wel goed,' verzekert Ewan me. Het lijkt alsof hij het meer tegen zichzelf heeft dan tegen mij.   Een oorverdovend gebulder sleurt me brutaal weer naar het hier en nu. Het klinkt als een mengeling van een tank die een speeltuin met de grond gelijk maakt en een kudde olifanten die een dorp vol hutjes vertrappelt. Maar wat ik voor me zie gebeuren, is nog veel en veel surrealistischer dan dat. Het is zo absurd dat ik m'n ogen niet geloof. Dit is een droom. Hemeltergend traag gaan ik en Ewan de hoogte in, zittend op het kraaiennest. De zware lucht om ons heen is gevuld met krakende klanken – en af en toe het martelende geluid van een donderslag. We gaan steeds hoger en hoger. Kan de boot deze druk wel aan? Mijn gedachte is nog niet voltooid wanneer mijn angst bewaarheid wordt. Het schip breekt in twee stukken, zomaar, alsof het een luciferhoutje is.   Het kolkende water gutst nu razendsnel naar binnen. Het dek loopt helemaal onder – de mensen die zich op lager gelegen oorden bevonden worden meegesleurd door de stroming. Dit is onmogelijk, flitst er door mijn hoofd. We zijn in de filmopname van een tweede Titanic beland. Of eerder in een nachtmerrie. Heel langzaam begint het schip te zakken. Het voordek staat helemaal onder water en trekt het achterdek met zich mee de diepte in. Ewan zorgt er voor dat mijn catastrofale gedachten in één klap naar een ander probleem verlegd worden. 'Mathis, doe iets!' schreeuwt hij.   III Zijn geroep trekt mijn aandacht en in een glimp zie ik zijn hoofd verdwijnen onder de rand van het platform waarop ik zit. Vermoedelijk verloor hij door de klap z'n evenwicht – en nu klampt hij zich zo goed en zo kwaad mogelijk vast aan de mast. Wanhopig probeert hij zich op het wiebelende kraaiennest te hijsen. Doe iets! Ik strek m'n arm over de reling naar hem uit. 'Snel, grijp m'n hand!' schreeuw ik hem toe. Ondertussen zakken we alsmaar sneller het water in. 'Het lukt me niet!' Ik strek mijn vingers nog een stukje verder uit. Kom op, nog een paar centimeter...   Terwijl ik me focus op de vingers van Ewan, zie ik het. Een donkergrijze, rechtopstaande driehoek zwemt in rondjes onder ons. Het is een haaienvin – recht onder Ewan. Mijn hart slaat een slag over. 'Klim erop!' gil ik naar m'n beste vriend. Door het schommelen van het schip is hij nog verder naar beneden gezakt en hangt nu ongeveer een meter onder het platform. Dit lukt me nooit, schiet er door m'n hoofd. De bliksemflitsen en donderslagen volgen elkaar nu in hoog tempo op.   Het water onder ons is gevuld met haaien die dreigend rond zwemmen en ons hongerig begluren met hun kraaloogjes. Ondertussen is Ewan nog verder weggegleden. 'Help me!' schreeuwt hij. Hoe wanhopig graag ik dat ook wil, het lukt me niet om hem vast te grijpen. Het is onmogelijk om mijn arm verder uit te steken dan dit. Zijn trappelende voeten bungelen anderhalve meter boven het kolkende water. Paniekerig kijk ik om me heen, in een poging iets te vinden waarmee ik hem kan redden.   In een flits zie ik haar – het meisje van het bubbelbad. Ze staat boven op het andere platform, dat zich meer vooraan op het schip bevond, en houdt zich dapper staande op het wiebelende schip. Zelfs vanaf hier kan ik zien dat ze een bloedende schram boven haar linkeroog heeft. Maar dat is niet hetgene wat me het meest opvalt. Wat me verrast, is het feit dat ze doodstil staat en me aan kijkt met haar strakke blik. Ze kijkt niet naar het kolkende water, ze staart naar míj. Dan hoor ik een afschuwelijk scheurend geluid en een door merg en been gaand gekrijs. Vlug kijk ik naar beneden en zie hoe Ewan vecht voor z'n leven – terwijl het bloed uit de diepe wonden in z'n been stroomt. Kwetsuren die zonder twijfel zijn toegebracht door één van de haaien.   Een luide schreeuw breidt zich uit vanuit m'n keel, maar ik weet dat het niet mogelijk is om hem te helpen. Het enige wat ik kan doen is toekijken en hopen dat het allemaal een nachtmerrie is. Hoe ben ik hier toch in beland?! We hadden nooit mogen deelnemen aan die domme wedstrijd. We hadden niet naar het zwembad moeten komen. We hadden... Eén van de haaien springt op uit het water. Z'n reusachtige, vlijmscherpe tanden grijpen Ewan bij z'n middel en trekken hem mee de diepte in. Een finale donderslag geselt mijn trommelvliezen. Terwijl het geluid van de knal langzaam wegsterft, vallen de haai en Ewan samen omlaag – recht in een plas felrood bloed die de zwarte kolkende watermassa wat kleur geeft.  

Eva Linden
1 0

Maanziek, lucide dromen

Uit: Maanziek   [...] Onderweg naar huis weet ik amper wat ik doe. Mijn voeten vinden hun weg helemaal vanzelf, want in mijn hoofd is alles ontploft. Dit kan toch niet waar zijn! De folder van het zwembad heeft alle puzzelstukjes op hun plaats doen vallen. In gedachten zie ik hoe Axel in mijn droom door een haai wordt verscheurd, en ik besef dat zijn been op precies dezelfde plaats gewond is geraakt. Hoe kan dat?! Het is een wonder dat ik het station weet te bereiken en in de juiste trein stap. Mijn hersenen blijven steeds opnieuw in een kringetje ronddraaien en ik probeer mezelf af te leiden zodat ik weer helder kan denken. Iemand heeft een krant achtergelaten op de trein en ik sla ze open op een willekeurige pagina. Mijn oog valt meteen op een schreeuwerige krantenkop: 'Vandalen vernielen bushokje'. Onder de titel staat een foto waarop een ingezakt bushokje te zien is. Ik hoef niet na te denken, ik weet meteen wat er aan de hand is. Dit is onmogelijk! Het duizelt me. Ik kan niet accepteren dat dit allemaal echt is.   Ik verfrommel de krant tot een prop en smijt die onder de bank. Wat is echt en wat is dat niet? Axel en zijn been. De bloedneus die ik 's ochtends had, nadat ik gedroomd had dat een witte duif in mijn gezicht vloog. En de witte duif zelf, die dood langs de kant van de weg lag. Ik trek mijn knieën op en verberg mijn gezicht in mijn handen. Mijn elleboog die helemaal blauw zag, en de spierpijn die ik elke ochtend heb. Met elke seconde die verstrijkt zie ik meer verbanden tussen mijn dreigende dromen en alle ongelukjes die in de echte wereld gebeuren. Wat is er in godsnaam aan de hand met me? Terwijl de trein langs de kustlijn dendert, probeer ik me te herinneren wat Mila me vertelde in mijn laatste droom. Iets over een bepaald soort dromen...een term die ik niet ken...labiele dromen? Grijze wolken pakken zich samen boven de uitgestrekte zee en ik hoop dat ik thuis zal zijn vooraleer de stortvloed losbreekt. Misschien waren het luttele dromen? Lullige dromen? Vlakbij schiet er een bliksemflits door de lucht. En ineens weet ik het weer. Lucide dromen.   * * *   Als ik eindelijk thuiskom, ben ik doorweekt van de regen. Mijn maag rammelt van de honger. Vreemd, er is niemand thuis. Ik maak een zakje instant noedels klaar en plof neer in de zetel. Dan gaat de voordeur open, en mijn ouders en Iluna komen binnen in de huiskamer. Ik merk meteen dat er iets aan de hand is, want mijn zusje gaat zonder een woord te zeggen naar haar slaapkamer en ook mijn ouders zijn verdacht stil. 'Wat is er?' vraag ik terwijl ik hen allebei aankijk. Ze geven geen antwoord. Buiten klettert de regen tegen de ramen en de wind huilt om het huis heen. 'Wat een vreselijk weer. Ik ga Sam even binnenlaten', mompel ik. Ik open de keukendeur en schreeuw zijn naam. Hij hoort me niet. Met een klap slaat de deur weer dicht. Mama en papa zitten aan tafel en kijken me bedrukt aan. 'Wat is er toch aan de hand?' Ik kan de spanning niet verdragen en storm naar Iluna's kamer. Ze ligt op bed met haar rug naar me toen en is druk aan het schrijven in haar dagboek. Ik hoor haar zachtjes snikken. Voorzichtig ga ik op het bed naast haar zitten en wrijf over haar rug. 'Het komt wel goed', probeer ik haar te troosten. Maar het ijzige gevoel in mijn lichaam vertelt me iets anders. Iluna kijkt naar me op en barst in tranen uit. Geschrokken sla ik mijn armen om haar heen en geef haar een dikke knuffel. Het onweer buiten heeft zijn hoogtepunt bereikt. 'Stil maar', fluister ik tegen mijn zusje. 'Wat er ook is, het is niet het einde van de wereld. Het komt allemaal wel goed', verzeker ik haar. Waarop ze nog harder begint te huilen. 'He-het komt niet goed!' snikt ze. 'Sa-sam is dood!'   Mijn hart voelt aan als ijs en ik kan geen woord meer uitbrengen. 'Vanochtend riep ik hem om mijn kom cornflakes schoon te likken en hij kwam niet opdagen', huilt ze. 'Ik was bang dat hij verloren gelopen was en de weg naar huis niet meer terugvond. Mama en ik gingen hem zoeken en we vonden hem op de stoep vlak voor ons huis.' Ze stopt even om diep adem te halen. 'Een auto heeft hem aangereden. Degene die het gedaan heeft, is gewoon doorgereden. Wie doet nu zoiets?! Anders hadden we hem misschien nog kunnen redden.' Haar woordenstroom sterft weg. De rest hoef ik niet te horen. Ik zie voor me hoe Sam vrolijk blaffend en nietsvermoedend in de afgrond valt. Mijn hond is dood.   Ik duw Iluna, die zich aan me vastklampt, van me weg. Hete tranen dringen zich een weg naar buiten. Arme Sam. Hij had helemaal niets te maken met die dromen van mij. Opeens word ik kwaad, woedend zelfs. Ik stamp de trap af en smijt mijn laptop op tafel. We zullen eens snel een einde maken aan die belachelijke lucide dromen. Een woeste kreet ontsnapt aan mijn keel. Mijn ouders slaan me gade, bang dat ik gek geworden ben.   Bovenaan in de zoekbalk typ ik 'lucide dromen' in. Binnen een seconde verschijnen er bijna tweehondervijftigduizend zoekresultaten. Tweehonderdvijftig. Duizend. Ik kan het bijna niet geloven. Wat is dit?! Ik klik op de eerste paginalink die ik tegenkom en word naar een sinister uitziende website gebracht. De achtergrond is helemaal zwart, met hier en daar een duistere figuur. Al snel vind ik wat ik zoek. Een beschrijving van die vreselijke lucide dromen.   < Lucide droom > [de, mannelijk, -en] 'Een slaaptoestand waarin de dromer zich ervan bewust is dat hij droomt. Hij weet dus dat wat hij meemaakt, enkel een verzinsel van zijn eigen geest is. Vanaf dat moment kan hij of zij het verloop van het droomverhaal veranderen, in goede of kwade zin. Op die manier kan de dromer zelf bepalen wat er precies gebeurt en hoe het verhaal zal eindigen.'

Eva Linden
36 0

Maanziek, de eerste schooldag

Uit: Maanziek   [...] 'Mathis! Opstaan!' Ik kijk naar de wekker en kreun luid. Zeven uur, tijd om op te staan. Hoe weinig zin kan iemand hebben om weer naar school te gaan? Naast het feit dat de heerlijk warme zomer voorbij is gevlógen en we vanaf nu weer hele dagen in muffe klaslokalen moeten doorbrengen, is er vandaag nog een extra hindernis voor mij en mijn zusje Iluna. Tijdens de zomervakantie zijn we namelijk verhuisd naar het platteland en daarom beginnen we vandaag op een gloednieuwe school. Ik zucht nog een keer en strek mijn armen en benen. Buiten klinkt het gezang van vogeltjes en als ik mijn oren spits, kan ik zelfs het geluid van het kabbelende riviertje onderscheiden. Al bij al is het niet slecht hier. Alleen jammer dat we ons leven in de stad moesten achterlaten. Mijn vrienden, de school waar ik naartoe ging, mijn lief Ellen... Ik wikkel de dekens van me af en ga rechtop zitten. Langs de andere kant... Niemand kent me hier, geen mens weet wat ik gedaan heb. Dit is mijn grote kans om met een schone lei te beginnen. Bij die gedachte fleur ik op en spring uit bed.   Twee maanden geleden ontdekte mijn mama dit prachtige kleine boerderijtje tijdens een weekendje weg. Ze was er meteen verliefd op en wist papa al gauw te overtuigen van de kansen die een frisse start ons boden. Hoewel het huis in perfecte staat is, valt er nog veel aan te doen. Opnieuw schilderen, nieuwe ramen plaatsen, het meubilair vervangen. Ondanks het vele werk dat er nog was, aarzelden we geen moment en waagden de sprong. Impulsief en chaotisch, zo zijn mijn ouders nu eenmaal. Hoewel ik zelf eerder een denker ben, die alles eerst van alle kanten bekijkt, hou ik wel van onvoorziene dingen. 'Mathis, als je nu niet opstaat kom je te laat op school! Wil je al meteen vanaf de eerste dag zo'n slechte indruk maken?' Het is mijn mama die me roept. Nadat ik mijn versleten korte broek en een t-shirt van mijn favoriete muziekband heb aangetrokken, ga ik naar de keuken. Ik plof neer op één van de niet bij elkaar passende stoelen en krijg meteen een bord vol roereieren voorgeschoteld. 'Eet dat maar gauw op, dan kan je daarna... Wat heb jij gedáán?!' Mijn zusje slaakt een gil en valt bijna van haar stoel. Ik kijk niet-begrijpend naar mama en ze wijst naar mijn neus en mond. Voorzichtig tast ik met mijn vingertoppen en voel een glibberig goedje. Bloed. 'Het geeft niet, je hebt gewoon een bloedneus', zegt mama sussend. Ik loop naar de gootsteen en probeer mijn gezicht zo goed mogelijk schoon te maken.   Wanneer ik weer aan tafel zit, zijn mijn eieren koud geworden. De geur ervan kriebelt in mijn neus en roept een herinnering bij me op. Waarover droomde ik ook alweer? vraag ik mezelf af. Ik prik met een vork in de blubberige massa en plots weet ik het weer. 'Ik heb over eieren gedroomd vannacht!' Mijn zusje proest het uit en verslikt zich bijna in haar warme chocolademelk. 'Gek broertje, met je rare dromen altijd!'Iluna noemt me altijd 'broertje', alsof zij de oudste en slimste is. Mijn zus en ik, wij zijn twee handen op één buik. We begrijpen elkaar en hebben aan een half woord genoeg om te weten wat de ander wil zeggen. We voelen elkaar haarscherp aan, ook al zijn we heel verschillend. Iluna is heel sociaal en heeft altijd een hoop vrienden om zich heen, terwijl ik 'de stille' ben. Ik heb moeite om me aan te passen aan wat mensen verwachten, omdat ik vaak absoluut niet begrijp waarom sommigen zich op een bepaalde manier gedragen. Iluna daarentegen kan met iedereen overweg en is het zonnetje in huis. Toch weerhouden die verschillende karakters ons er niet van om elkaars beste vriend te zijn.   Terwijl ik de gigantische berg eieren op mijn bord probeer weg te werken, knabbelt Iluna op een chocoladekoekje. Haar eigen versie van een gezond ontbijt. Ik slaak een diepe zucht en eet rustig verder. Of tenminste, het is rustig totdat onze hond Sam de keuken komt binnengestormd. Kwispelend met zijn staart loopt hij rond de tafel en komt naast me zitten. Erg subtiel, Sam. Stiekem voer ik hem onder de tafel stukjes ei. Mijn zus zit te draaien op haar stoel en is ontzettend zenuwachtig. Ze gaat vandaag voor het eerst naar de 'grote school' en ik herinner me dat ik zelf ook opgewonden was toen ik naar het middelbaar ging. Ik had het geluk dat ik samen met mijn beste vriend Axel in de klas zat. De overgang van kind naar jongere was daarom niet zo moeilijk voor ons. 'Het is hoog tijd om te vertrekken', haalt mama me uit mijn mijmeringen. Ik aai Sam over zijn kop, zwaai mijn rugzak over mijn schouder en loop naar de auto.   * * *   Onderweg naar school wordt er weinig gepraat. Het is rustig op de weg en ik geniet met gesloten ogen van de ochtendzon die mijn gezicht verwarmd. Het dorpje waar we wonen heet Pancake Rocks en is bijna onzichtbaar op de kaart, zo klein is het. Weilanden vol bloemen, heldergroene bossen en riviertjes vol vis bepalen het grootste deel van het landschap. In de dorpskern zijn een bakker en een klein winkeltje waar je groenten, fruit en vleeswaren kan kopen. En natuurlijk ook een prachtig gebouwd kerkje met daarnaast een café. Een stukje verder ligt het stadspark, waar een vijver en een speeltuin voor de kleinsten zijn, en daar weer achter staat de school van Pancake Rocks. Kort gezegd, het is er heel anders dan in de grote stad waar ik tot nu toe leefde. Hier is het ideaal voor iemand als ik, die van rust en stilte houdt.   * * * Een kwartiertje later stopt onze auto voor de hekken van het schoolgebouw. Een klein gebouwtje met een lege speelplaats ervoor lachen me toe. Is dit mijn nieuwe school? Ze is even groot als mijn vorige kláslokaal. Iluna steekt haar hoofd tussen de autozetels door en geeft mama een dikke zoen. 'Tot straks!' Zij is wél enthousiast, maar dat komt waarschijnlijk omdat ze ongeveer honderd keer socialer is dan ik ben. Ik slaak een diepe zucht en terwijl ik uit de auto stap zwaai ik mijn rugzak over mijn schouder. Rustig blijven, maan ik mezelf aan. Alles komt goed. Ik zet een paar stappen vooruit en besef dat ik geen flauw idee heb waar ik naartoe moet. Shit. Ik probeer me te herinneren wat er alweer op het inschrijvingsformulier stond. Alle leerlingen worden verwacht in lokaal...E? Hoewel ik niet honderd procent zeker ben, besluit ik op zoek te gaan naar dat lokaal. Op dat moment krijg ik een harde duw tegen mijn rug en val bijna op de grond. Ik voel de woede als een steekvlam in me oplaaien. 'Hé kerel, kijk eens uit!' zeg ik met een bozige stem. Ik kijk omhoog en pas dan zie ik dat het een meisje was die me zo brutaal opzij schoof.   Mijn woede zakt meteen en maakt plaats voor verlegenheid. 'Eh... Hallo!' stoot ik uit. Stomkop! Ik probeer het opnieuw. 'Studeer jij ook Talen?' Proficiat, je hebt net de slechtste eerste indruk ooit gemaakt. Ze kijkt me nieuwsgierig aan en knippert met haar wimpers. 'Ja, dat klopt', antwoordt ze. Haar stem klinkt als belletjes in de wind. 'En wie ben jij? Ik ken jou niet.' Haar haren zijn nogal rommelig opgestoken in een dot. Boven haar linkeroog heeft ze een pleister. Het maakt haar alleen maar leuker. 'Ik...ik ben nieuw hier', stamel ik. Zo nieuw als maar zijn kan. 'Kan jij me misschien de weg wijzen?' Ik lach zenuwachtig en werp een blik op mijn horloge. 'Ik werd tien minuten geleden verwacht in lokaal E.' Ze lacht, een vrolijke lach die de haartjes op mijn armen recht overeind doet staan. 'Natuurlijk, ik breng je er wel heen. Vandaag kom ik toch enkel mijn boeken ophalen.' Opnieuw die hartverwarmende lach. Ze is niet zoals de meisjes uit de stad, met hun valse wimpers en gemene lach. Bij dit meisje voel ik me meteen op mijn gemak. Mathis, vergeet niet dat je al een vriendin hebt, waarschuwt het stemmetje in mijn hoofd. Denk aan Ellen! Ik voel me betrapt, ook al heeft Het Meisje geen idee wie ik ben. Zwijgend stappen we door de gangen. We gaan trappen op en af, slagen linksaf en dan weer rechts, tot ik geen enkel richtingsgevoel meer heb. Vanuit mijn ooghoek kijk ik naar Haar, hoe ze haar schouders beweegt tijdens het lopen. Even let ik niet goed op, en ik val van een trapje naar beneden. Mijn knieën vangen de klap op en worden meteen rood. 'Oeps, dat was niet zo slim', zegt Het Meisje. 'Let de volgende keer gewoon een beetje beter op, oké?' Ze lacht en ik krijg sterk het gevoel dat ik een déjà-vu heb, ook al kan ik het niet helemaal plaatsen. 'Goed, hier is het', zegt ze. Ze wijst naar een hoge, dubbele deur. 'Veel succes, Mathis!' En ze verdwijnt weer in het doolhof van gangen.   * * *   Omdat ik al te laat ben, heb ik geen tijd om over dit alles na te denken. Ik duw één van de deuren open en stap de aula binnen. In het stoffige lokaal staan een stuk of vijftig mensen te wachten. Hoewel ik langs één kant absoluut geen zin heb om nieuwe vrienden te maken, wil ik toch graag dat ze me aardig vinden. 'Hey allemaal', zeg ik stilletjes. Ze kijken me aan alsof ik een taal spreek die ze niet begrijpen. 'Hoe gaat het?' probeer ik nog eens. 'Yo', zegt één van hen, en de anderen barsten in lachen uit. Met vuurrode wangen schuif ik van hen weg en ga een beetje apart staan. God, ik mis Axel en de jongens. Dan klapt er iemand in zijn handen. 'Welkom allemaal voor een nieuw jaar op de Pancake Rocks Highschool.' Het is de directeur, een vlotte jonge kerel. 'Jullie kennen het klassensysteem ondertussen wel, hoop ik. Of wacht eens... Wie van jullie is Mathis?' Het bloed stijgt opnieuw naar mijn wangen en ik voel de starende blikken van de anderen. Een vreemde eend in de bijt. Langzaam steek ik mijn hand in de lucht. 'Man, wat een gigantische blauwe plek heb je daar', lacht dezelfde jongen van daarnet, degene die 'yo' zei. 'Heeft je liefje je geslagen?' Hij proest het uit en alle anderen lachen met hem mee. Vlug haal ik mijn hand naar beneden en werp een blik op mijn blauwe elleboog. Hoe komt die daar? 'Kom op jongens, wees aardig. En jullie daar, stilte graag', eist de directeur. Iedereen houdt zijn mond, maar het is slechts de stilte voor de storm.   De rest van de dag gaat in een waas aan me voorbij. We worden snel en efficiënt in groepen verdeeld en even later zit ik in de klas te luisteren naar wat we het komende jaar gaan leren. Alle andere leerlingen zijn stiekem met elkaar aan het praten en lachen, maar ik zit helemaal alleen naast een lege bank. Voor mijn neus ligt een blad papier met daarop de doelstellingen voor wiskunde. Ik sla mijn ogen op en zie nog net hoe de jongens vóór mij zich pijlsnel omdraaien. Hun schouders schokken van het ingehouden lachen. Waar ben ik toch mee bezig? Ik hoor hier niet thuis. In mijn broekzak trilt mijn gsm. Stiekem haal ik hem eruit en lees het berichtje onder mijn bank. 'Het is hier maar niks zonder jou', staat er. 'Gelukkig zijn er weer een hele hoop nieuwe leuke meisjes. Hoe is het daar?' Ik denk even na en begin te typen. Niet leuk, stomme kindere... 'Mathis!' Ik schrik op van de stem van de leraar. 'Wat is dat daar onder je bank?' Vliegensvlug stop ik mijn mobieltje weer weg. Even later wiegt de monotone stem van de wiskundeleerkracht me bijna in slaap. Bijna, want ik merk nog steeds hoe de anderen stiekeme blikken op me werpen. Ik slaak een diepe zucht en begin met een balpen vormen te tekenen op mijn blad. Hopelijk is het snel avond.   Die avond zit ik op mijn kamer en staar door het open raam naar buiten. Een zacht briesje kietelt mijn gezicht. In de avondzon zie ik niks anders dan weilanden en bomen, en aan de horizon de kustlijn die de aarde van de lucht scheidt. Dat is heel wat anders dan het uitzicht vanuit mijn vorig huis. Daar waren enkel hoge gebouwen en winkels te zien. Dit is veel leuker. Jammer dat ik mijn leven niet kon meenemen. Alhoewel... Gelukkig heeft Axel me vandaag een paar smsjes gestuurd, waardoor ik me toch niet helemáál alleen voelde. De wind wordt heviger en de koude lucht bezorgt me kippenvel. Het gevoel van mijn haren die overeind gaan staan, geven me opnieuw een stukje van mijn droom prijs. Een woeste stormwind blaast mijn haren in de war. Onder me zie ik een schip, en ik hoor hoe het als een luciferhoutje in twee stukken breekt. Dan stopt de herinnering. Hoewel ik stukje bij beetje meer te weten kom, heb ik het gevoel dat er iets mist. Het belangrijkste deel van de droom blijft onbekend. Zo vreemd. Ik sta recht en doe het raam dicht.   * * * Even later schudt mama me wakker. 'Opstaan Mathis, we moeten vertrekken', fluistert ze zachtjes in mijn oor. Slaapdronken ga ik overeind zitten en voor ik het goed en wel besef zit ik op de passagiersstoel en zoeven we door de straten. Linksaf, rechtdoor tot aan een kruispunt, tweede straat naar rechts. Waar zijn we in godsnaam? 'Mama, waar rijden we eigenlijk naartoe?' klinkt het vanop de achterbank. Ik was vergeten dat Iluna ook meereed en schrik me een ongeluk. Mama denkt er even over na terwijl we over een hoge brug rijden. Biep-biep, biep-biep, klinkt het vanuit mijn broekzak. Ik grabbel naar mijn mobieltje. 'We moeten hier weg', zegt mama beslist. 'Dit was een vergissing. Ik breng jullie allebei ergens naartoe, en daar moeten jullie blijven tot ik jullie weer kom ophalen. Begrepen?' Ze kijkt ons allebei aan. Met open mond staar ik terug. 'Maar mama', protesteert Iluna. 'Dat kan toch...' Ik draai mijn hoofd naar haar toe, en op dat moment maakt de auto een sprongetje. Een vogel vloog over de weg en mama probeerde die te ontwijken. De zijkant van mijn hoofd botst met een klap tegen het raam en alles wordt eventjes zwart.   Wanneer ik terug helder kan zien, zijn mama en Iluna verdwenen. Naast me zit Ellen, mijn lief. Met een ijskoude blik rijdt ze door de donkere straten, ze zegt geen woord. Ik stel geen vragen, maar vertel haar hoe blij ik ben dat ik haar zie. Geen antwoord. 'Ellen?' probeer ik nog een keer. 'Ik breng je weg', zegt ze dan. 'Je hoort hier niet thuis. Daarom kan je hier niet blijven, en moet je ergens anders naartoe.' Helemaal overstuur laat ik haar woorden tot me doordringen. Wat is dit nu weer?! 'Maak je geen zorgen, de mensen daar zullen heel aardig voor je zijn.' Ze duwt harder op het gaspedaal. Onbewust controleer ik haar snelheidsmeter en schrik me rot. We rijden meer dan honderdvijftig kilometer per uur. Honderdvijftig. 'Ellen, waarom rijd je zo snel?' roep ik boven het gieren van de motor uit. Ze antwoord niet en drukt nog harder op het gaspedaal. Met beide handen klamp ik me vast aan de passagiersstoel en knijp mijn ogen stijf dicht.   Dan voel ik hoe de auto vaart mindert. Voorzichtig doe ik mijn ogen een heel klein stukje open en zie de huizen in mijn straat. 'Alles komt wel goed. Geloof me.' De stem die ik hoor is niet die van mijn vriendin. Toch klinkt ze vertrouwd, alsof ik ze al jarenlang ken. Vooraan in de auto hangt een luchtverfrisser, zo'n kerstboompje dat een lekkere geur verspreidt. Ik snuif diep en ruik lavendel. Mmm, mijn favoriete geur. Dan werp ik een blik op degene van wie de stem afkomstig is. Een meisje met lichtbruine krullen die bij elkaar worden gehouden in een dot. Hoewel ik geen flauw idee heb wie ze is, komt ze me toch bekend voor. Waar heb ik haar eerder gezien? Ik pijnig mijn hersenen terwijl we langzaam de oprit van mijn huis opdraaien. Ik maak mijn gordel los en wil uit de auto stappen, maar ze blijft doorrijden. Terwijl ze langzaam verderglijdt door het duister, draait ze haar hoofd en kijkt me aan met haar lichtblauwe ogen. Boven haar linkeroog hangt een pleister. 'Vertrouw me', zegt ze. En ze rijdt recht door de garagepoort heen.

Eva Linden
3 0

Maanziek, fragment 5 uit het boek 'Maanziek'

Wat voorafging... Mathis heeft nachtmerries. Niet zomaar nachtmerries, maar vreselijke dromen die steeds erger worden. Hij ontdekt dat ze, op één of andere manier, zijn leven beïnvloeden. Dan ontmoet hij Mila, een meisje dat hem helpt om te vechten tegen de dromen. Ze vertelt hem dat hij moet leren om lucide te worden...   < Lucide droom > 'Een toestand waarin de dromer zich ervan bewust is dat hij droomt. Vanaf dat moment kan hij of zij het droomverhaal naar believen veranderen, in goede of kwade zin. Op die manier kan de dromer bepalen wat er precies gebeurt en hoe het verhaal zal eindigen.'   *** Ik [Mila] zit op een klapstoel in de keuken van Mathis. Bij het fornuis staat zijn zus, ze snijdt een tomaat in stukjes en gooit ze in een pan. Daarna begint ze een ui fijn te hakken. Vanaf de bovenverdieping klinkt gestommel, en we kijken elkaar aan met een blik van verstandhouding. 'Hij zal er zo wel zijn', zegt ze, en ik knik. Even later komt hij de keuken binnen en kijkt naar me met een verwonderde blik. Zou hij beseffen dat dit onwaarschijnlijk is? Maar hij schudt lichtjes met zijn hoofd en neemt plaats aan de eettafel. 'Broertje, is er iets aan de hand?' vraagt zijn zus, terwijl ze in de pan roert. 'Nee hoor', antwoordt hij snel. Ik rol met mijn ogen. 'Of misschien wel... Weet je, toen Sam doodging...' Tot mijn ergernis begint zijn zus te lachen.   'Zo te zien kan je wel wat hulp gebruiken bij je opdracht, is het niet?' Mathis staart zijn zus met open mond aan. 'Ik hoop dat je tenminste beseft dat dit een droom is?' Ze giet een mengsel van ei en melk in de pan en ik hoor het sissen. 'Hoe weet jij...' begint Mathis. 'Wacht eens even... Er klopt iets niet! Als dit echt een droom was, dan zou je nooit zéggen dat het een droom was. Dat zou er veel te dik op liggen.' Even staan we allebei met onze mond vol tanden. 'Wat een stomme discussie', zeg ik dan. 'Wil je je eerste lucide droom verprutsen door te onderzoeken of dit echt is of niet? Terwijl we zo veel interessantere dingen zouden kunnen doen?' Hij staart me aan, en ik zie hoe het langzaam tot hem doordringt dat het hem gelukt is.   'Eens even denken... Op welke manier kunnen we bewijzen dat dit wél een droom is?' peins ik. 'Ik weet het! We kunnen gaan vliegen!' Mathis' zus klapt in haar handen en juicht. Hij daarentegen kijkt ons één voor één aan alsof we gek zijn geworden. 'Is dit... Kan dat echt? In een droom?' Op dat moment begint de droom te veranderen. Donkere wolken pakken zich samen boven het huis. Shit, daar zijn ze. Een bliksemflits doorklieft de lucht, de donder rommelt. 'We moeten hieruit zien te komen!' roep ik. 'Maak je geen zorgen, ik heb alles onder controle', meldt zijn zus vrolijk. Ze strooit een handvol kaas over de omelet, haalt de pan van het vuur en slaat er hard mee op Mathis' hoofd. [...]   Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 1: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5721/maanziek-fragment-1-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 3: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5828/maanziek-fragment-3-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 4: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5881/maanziek-fragment-4-uit-het-boek-maanziek   Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
4 0

Maanziek, fragment 4 uit het boek 'Maanziek'

Wat voorafging... Mathis heeft nachtmerries... Erge nachtmerries. Na zijn avontuur in het zwembad en een afschuwelijke eerste schooldag, kan hij het gevoel dat er iets moet veranderen niet van zich af zetten... Wanneer ik alles weer helder zie, zijn mijn mama en zusje verdwenen. Naast me in de auto zit...mijn vriendin. Met een ijskoude blik rijdt ze door de donkere straten, ze zegt geen woord. 'Ik ben zo blij dat ik je zie', stamel ik. Geen antwoord. Onbewust controleer ik haar snelheidsmeter en schrik me een ongeluk. We rijden meer dan honderdvijftig kilometer per uur. Honderdvijftig. 'Waarom rijd je zo snel?' roep ik boven het gieren van de motor uit. Ze antwoordt niet en drukt nog harder op het gaspedaal. Met beide handen klamp ik me vast aan de passagiersstoel en doe mijn ogen dicht. Dan voel ik hoe de auto vaart mindert. Voorzichtig doe ik mijn ogen een heel klein stukje open en zie de huizen in mijn straat. 'Alles komt wel goed. Geloof me.' De stem die ik hoor is niet die van mijn vriendin. Toch klinkt ze vertrouwd, alsof ik ze al jarenlang ken. Vooraan in de auto hangt een luchtverfrisser, zo'n kerstboompje dat een lekkere geur verspreidt. Ik snuif diep en ruik lavendel. Mmm, mijn favoriete geur. Dan werp ik een blik op degene van wie de stem afkomstig is. Een meisje met lichtbruine krullen die bij elkaar worden gehouden in een dot. Hoewel ik geen flauw idee heb wie ze is, komt ze me toch bekend voor. Waar heb ik haar eerder gezien? Ik pijnig mijn hersenen terwijl we langzaam de oprit van mijn huis opdraaien. Ik wil uit de auto stappen, maar ze blijft doorrijden. Terwijl ze langzaam verder rijdt, draait ze haar hoofd en kijkt me aan met haar lichtblauwe ogen. 'Vertrouw me', zegt ze. En ze rijdt recht door de garagepoort heen. Dinsdag, 2 september Met een pijnlijk bonkend hoofd schiet ik wakker. Het gezicht van het meisje staat op mijn netvlies gebrand, net zoals de klank van haar stem. Haar opgestoken krullen, de lichtblauwe ogen die me vriendelijk aankijken... Het gevoel dat ik haar al eens eerder heb gezien overspoelt mijn hele lichaam. Wie is ze toch? Mijn gedachten draaien rond in kringetjes maar vinden geen oplossing. Het doet er niet toe, denk ik bij mezelf. Ik heb al een vriendin en ik hou erg veel van haar. Het zou stom zijn om haar ongerust te maken voor een onbekend meisje. Ik laat me in bed zakken en sluit mijn ogen. Langzaamaan doezel ik weg, ik zweef ergens tussen droom en werkelijkheid. Met een schok besef ik waar ik het meisje eerder heb gezien. Onmogelijk! Hoe komt ze in godsnaam in mijn droom?! Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 1: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5721/maanziek-fragment-1-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 3: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5828/maanziek-fragment-3-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
16 0

Maanziek, fragment 3 uit het boek 'Maanziek'

Wat voorafging... Mathis en zijn beste vriend Axel brengen de laatste vakantiedag door in het zwembad. Wanneer ze de spectaculaire waterglijbaan 'Moonstruck' willen uitproberen, krijgt Mathis een onbehaaglijk gevoel... Ze krijgen een uitnodiging om deel te nemen aan een 'piratenzoektocht' en gaan daar gretig op in... 'Er is maar één regel die jullie moeten naleven', zegt de krakende stem door de luidsprekers. 'En dat is dat degene die het langst weet te overleven, de wedstrijd wint.' Op het schip valt een doodse stilte. Dan, vanuit het niets, komen er hoge golven opzetten. Ik schrik me een ongeluk wanneer Axel in het duister vlak naast me begint te fluisteren. 'Brr, wat een enge vent was dat. Wat zou hij bedoelen met degene die het langst weet te overleven? Krijgen we drie levens, zoals in een computerspelletje?' Zijn stem sterft stilaan weg en het enige wat ik nog kan horen zijn de rollende golven die tegen de rand van het schip slaan. Mijn intuïtie vertelt me dat dit niet in de haak is, alsof er iets vreselijks op het punt staat te gebeuren. Ik kijk omhoog en zie hoe donkere, dreigende wolken zich samenpakken. Wolken? Maar we zijn toch binnen? 'Mathis, wat moeten we nu doen?' Ik hoor de angst in Axel's stem, ook al probeert hij die zo goed mogelijk te onderdrukken. 'Zullen we maar gewoon naar de kant proberen te zwemmen?' Het zwembad is ondertussen veranderd in een zwarte kolkende massa. Een woeste stormwind blaast mijn haren in de war en laat het verrotte kraaiennest gevaarlijk wankelen. Ik schraap mijn keel. 'Ja, dat lijkt me een goed...' Een bliksemflits doorklieft de lucht en nog geen halve seconde later teistert de donder mijn trommelvliezen. Wat mij betreft mag het ophouden. Dit was genoeg avontuur voor vandaag. Op dat moment boort een tweede bliksemschicht zich midden in het scheepsdek. Een luide knal, gevolgd door een felle lichtflits. De houten kratten vliegen in brand en binnen een paar tellen is het hele bovendek veranderd in een vlammenzee. Axel knijpt hard in mijn bovenarm. 'Mathis, we zinken!' De derde blikseminslag raakt een houten ton die recht in het gezicht van een meisje ontploft. Ze wankelt achteruit en valt over de reling van het schip. Haar gegil stopt abrupt wanneer ze het kolkende water raakt. Het geroep van Axel trekt mijn aandacht. Door de klap verloor hij zijn evenwicht en nu klampt hij zich met beide handen vast aan de mast. Wanhopig probeert hij zich weer op het wiebelende kraaiennest te hijsen. 'Snel, grijp mijn hand!' schreeuw ik hem toe. Ondertussen zakken we alsmaar dieper het water in. 'Het lukt me niet!' Ik strek mijn hand nog een stukje verder uit. Kom op, nog een paar centimeter... Dan zie ik het. Een donkergrijze, rechtopstaande driehoek. Een haaienvin, recht onder Axel. Mijn hart slaat een slag over. 'Klim erop!' gil ik in doodsangst. Maar door het schommelen van het schip is hij nog verder naar beneden gezakt en hangt nu zo'n anderhalve meter onder het platform. Dit lukt me nooit, schiet er door mijn hoofd. Maar wat er dan zal gebeuren, daar wil ik niet aan denken... Het water onder ons is gevuld met haaien die dreigend in rondjes zwemmen. Hoe ben ik hier toch in beland?! Dan hoor ik een scheurend geluid en een door merg en been gaand gegil. Axel vecht voor zijn leven terwijl het bloed uit de diepe wonden in zijn been stroomt. We hadden nooit mogen deelnemen aan die domme wedstrijd. Dan springt één van de haaien op uit het water. Met zijn reusachtige, vlijmscherpe tanden grijpt hij Axel bij z'n middel en trekt hem mee de diepte in. Samen vallen ze omlaag, recht in een plas felrood bloed. Dat is het laatste wat ik van mijn beste vriend zie... Met een schok word ik wakker van mijn eigen gegil. Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 1: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5721/maanziek-fragment-1-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
4 0

Maanziek, fragment 1 uit het boek 'Maanziek'

'Kom op Mathis, dit kan je niet menen! Ben je echt zo'n watje?' Ja, ik ben echt zo'n watje. 'Wil je alsjeblíéft nog één laatste keertje van de wildwaterbaan gaan?' Axel kijkt me smekend aan met zijn zielige puppy-oogjes. Hoewel hij al jarenlang mijn beste vriend is, probeert hij me toch te overhalen om een tweede keer mijn leven te wagen in die gestoorde glijbaan. Niet toegeven nu, Mathis, prent ik mezelf in. Je wilt niet nóg eens doodsangsten uitstaan en jezelf belachelijk maken voor de ogen van al die mensen. Ik kijk omhoog en zie hoe Axel aan de rand van het bubbelbad staat te springen, van het ene been op het andere. Sinds wanneer kan het me iets schelen wat andere mensen denken? 'Binnen een uurtje sluit het zwembad en dan moeten we naar huis', gaat hij verder. 'En vanaf morgen zitten we weer opgesloten in die stomme school. Trouwens, een warm bad kan je thuis ook nemen maar een supersnelle glijbaan zoals de Moonstruck vind je nergens anders!' besluit hij zijn pleidooi. Hij trekt aan de onderkant van zijn lichtblauwe zwemshort en gluurt naar enkele meisjes in bikini die voorbijlopen. 'Dit is geen bad, maar een jacuzzi', wijs ik hem terecht. Axel rolt met zijn ogen en haalt zijn schouders op. Een andere belangrijke reden waarom ik er weinig voor voel om mijn plekje te verlaten, zijn drie knappe meisjes. Ze zitten in de aangrenzende jacuzzi en genieten ongetwijfeld van hun laatste vakantiedag. Vanaf dit punt heb ik een perfect uitzicht op twee van hen, meisjes met lange lichtblonde haren en een lichaam waarmee ze modellenwerk zouden kunnen doen. Echt het type waar Axel op valt, denk ik bij mezelf. Het derde meisje zit een beetje afgezonderd van de rest. Omdat ze met haar rug naar me toe zit kan ik haar gezicht niet zien, maar ik kan me zó voorstellen dat ze de knapste van de drie is. Jij bent veel te verlegen om met een meisje dat je niet kent te praten, brengt mijn brein zichzelf in herinnering. 'Mathis, please?' Ik word uit mijn mijmeringen gerukt en slaak een diepe zucht. Wat mij betreft heeft het warme water van de jacuzzi veel meer overtuigingskracht dan de woorden van Axel. Ik voel hoe duizenden belletjes langs mijn benen omhoogdrijven en ruik de heerlijke lavendelgeur die ze verspreiden. Dan speelt Axel zijn laatste troef uit. 'Ik keek er zó erg naar uit om de Moonstruck te proberen...' Dat is de druppel. De wedstrijd is beslist in het voordeel van de gigantische waterattractie. Je bent veel te aardig. Ik hijs mezelf met tegenzin uit het heerlijk geurende water en ril van de plotselinge kou. Terwijl ik het prikkende chloorwater uit mijn ogen veeg en mijn natte haren fatsoeneer, probeer ik een glimp op te vangen van het meisje met de lichtbruine krullen. Op dat moment krijg ik een krachtige duw die me doet wankelen op mijn benen. Bijna val ik recht op mijn gezicht, maar Axel kan me nog net bij een arm grijpen. 'Hé, niet omvallen', lacht Axel. Ik schud mijn hoofd en probeer te ontdekken wie me zo bruut omver probeerde te stoten. Er is niemand te zien. Vreemd. 'Iemand duwde me', verbeter ik Axel. 'Wie doet nu zoiets?' Het is voor mij soms moeilijk om te begrijpen waarom mensen iets doen. Vaak voel ik me alsof ik helemaal alleen op mijn eigen geïsoleerde eilandje zit. Een halve minuut later staan we aan de ingang van de wildwaterbaan. 'Pff, zo veel volk', zucht Axel. Een rilling loopt over mijn rug. En het is niet van de kou deze keer. Axel heeft gelijk, de wachtrij staat inderdaad bijna helemaal vol. Waarom vinden al die mensen dit zo leuk? vraag ik me af. Wat is er fijn aan een smalle, donkere buis waar je tegen een duizelingwekkende snelheid doorheen vliegt? Een laatste keer kijk ik omhoog, naar de tweehonderddrieënvijftig trappen die we moeten beklimmen vooraleer we de top van de Moonstruck bereiken. Een onheilspellend gevoel maakt zich van mij meester. Doe het niet, probeert het stemmetje in mijn hoofd nog. Ik verman mijzelf, grijp de trapleuning beet en begin aan de beklimming. Wil je meer lezen? Maanziek, fragment 2: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5760/maanziek-fragment-2-uit-het-boek-maanziek Maanziek, fragment 3: http://azertyfactor.be/tekst-lezen/5828/maanziek-fragment-3-uit-het-boek-maanziek Blijf je graag op de hoogte van de avonturen van Mathis? Volg 'Maanziek' dan op Facebook (Maanziekhetboek) en Twitter (Maanziek_boek)

Eva Linden
27 0