'Knuffel,' vraagt hij die al lang slapen moest, maar wacht op mijn trage stappen op de trap, mijn stem, het laatste ritueel van de avond: 'Vooruit, jongen, slapen nu, het is al laat.'
'Knuffel,' zegt hij die weet wat komen zal. Ik loop naar de kleine beer - kort, geblokt, een nek die de hemel kan stutten, zo kind en toch zo groot - zet me naast hem neer, geef hem een zoen.
Hij, een firmament gehuld in lakens, schitterend, kijkt me aan. Ik kijk terug, zie mezelf, zie oneindigheid, een universum van gelijkenissen en generaties die ons voorgingen. In de ik-wij-spiegel, synchroon, kriebelen giechels, krullen mondhoeken, koepelen wenkbrauwen steeds hoger de sterren en we schateren. Om zoveel herkenning. Om niets, om alles, om samen.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.