De dag waarop Cédric besefte dat je de liefde niet zomaar in de schoot geworpen krijgt, was het bijzonder koud voor de tijd van het jaar.
Begin maart mag je toch al hopen op een graadje meer. Zo dacht Cédric erover toen hij op zijn verroeste Venturelli van het Kerkplein weg fietste met een bak azalea’s achterop. “Cé, jij neemt de Molenstraat,” had Ciska in haar eentje beslist. Ze gaf hem de bloemen zonder een woord meer, draaide zich op haar hakken om en beende het Chirolokaal terstond weer naar binnen.
Het was te koud voor een korte broek. Cédric voelde hoe de krulhaartjes op zijn benen zich oprichtten om een isolerende luchtlaag te bewerkstelligen. Maar wat konden hem verdomme zijn kuiten schelen. Het zwierige draaien van Ciska had hem van zijn stuk gebracht. Er was een van haar lange steile haarlokken tegen zijn onderlip aan gewaaid. Kon het zijn dat hij haar shampoo proefde?
Tegen de tijd dat hij de Molenstraat bereikte stond er nog één enkele azalea in de kartonnen bak op zijn bagagedrager. Eén in plaats van de oorspronkelijke vier. Een roze exemplaar. Wie koos er die bloemen ook uit, vroeg Cédric zich af, een ander artikel ware toch veel makkelijker om mee te gaan leuren. Iets wat beter hanteerbaar is, zoals een pot choco. Pannenkoeken, pindanoten. Wat maakte dat nou uit? Mensen houden niet van azalea’s. Azalea’s hebben verfomfaaide bloemen. Dat was gewoon zo. Mensen kopen ze toch alleen maar uit medelijden omdat je op hun stoep staat te verkleumen. Of omdat ze zich moreel verplicht voelen. Voor Kom-op-tegen-kanker. Dan denken ze dat ze het zelf niet gaan krijgen.
In elk geval zou hij vroeg klaar zijn. De versleten macadam van de Driesstraat en het bobbelige van de Heirweg die hij een stukje had gevolgd om de Molenstraat te bereiken hadden hem drie azalea’s gekost. Drie azalea’s overboord. Dat betekende achttien euro uit eigen zak. En wat moest hij met de vierde stomme plant? Verkopen? Wie zou er daar gelukkiger van worden? Hij kon ze maar beter de gracht in gooien.
“Humus, fucking humus,” mompelde Cédric toen hij voelde dat hij er helemaal de pest in begon te krijgen. In deze smerige voormiddag met die ijskoude nattige wind die dwars doorheen zijn Chiro-hemd waaide. Hij moest plassen, zijn broek knelde bij het kruis en hij voelde gemene steken in de maagstreek. Honger, dorst, koud zweet en een snotvalling in aantocht. Behoorlijk kregelig werd hij. Het ergste was dat hij wist hoe dat zo geworden was. In alle opzichten was het beter dat hij Ciska gewoon uit zijn mottige kop zette. Dat moest hij doen. Simpelweg deleten. Zijn hoofd formatteren, alle apps wissen, de boel terugzetten naar fabrieksinstellingen. Hij kon zich maar beter concentreren op de welwillendheid van Anouchka. Anouchka is mooi, lief en heel hard in hem geïnteresseerd. Maar afgezien van haar naam is er aan Anouchka niets waarvan je kan zeggen: wel kijk dat is nu eens spannend.
Zo dacht Cédric erover toen hij zijn inkoude rozige vingers om het stuur van zijn verroeste Venturelli klemde, de u-bocht nam en de Molenstraat achter zich liet terwijl hij woest in de richting van het jaagpad begon te fietsen. Krom voorovergebogen op zijn te kleine Venturelli want fietskaders groter dan dit vond je niet. Hij stuurde de vermoeide fiets tegen de windrichting in, regelmatig, met krachtige duwen op de kreunende trappers. Maar de azalea zou hij niet verkopen, o, nee, hij wílde hem niet verkopen. Over zijn dooie lijk. De azalea was van hém en van hem alleen. “Cé, jij neemt de Molenstraat – Cé, jij neemt de Molenstraat – Cé, jij neemt de Molenstraat…” Ciska’s stem galmde in zijn hoofd. Ze klonk iel, als in de marmeren trappenhal van een museum voor Schone Kunsten. Wie dacht zij eigenlijk wel te zijn? Dacht zij hem zomaar te kunnen negeren? Hem te zéggen wat hij moet doen? Hem achterlaten met een zeepsmaak op zijn lippen en een knoop in zijn maag?
Het probleem is oeverloos. Het is onmogelijk in te dijken, dacht Cédric, die nu het jaagpad af fietste langs linkeroever. De Leie lag er onrustig bij. Hij zag golfslag op het wateroppervlak. Meeuwen scheerden langs, ze groetten hem schreeuwerig alsof ze dachten dat hij er voor zijn plezier reed. Nee, Cédric fietste niet voor zijn plezier. Nooit. Als ze dat maar wisten, die hysterische vogels met hun eendenpoten. Hun lijf te groot om het elegant te houden. Cédric fietste er wel degelijk met een doel. Hij dacht na. In zijn binnenste was een bal woede ontstaan. De bal draaide furieus rond, stuiterde tegen al zijn organen aan en haakte zich met venijnige weekhaakjes vast in onmacht. De bal wrikte zich dan weer koppig los, tolde tussen klein en groot, bedaarde in hoop, laadde zich op aan moed om daarna nog feller terug te keren, spinnend tussen bang en boos, tussen vurig en steenkoud.
Het kon toch niet waar zijn, dacht Cédric toen hij achterom keek. Het kon toch niet waar zijn dat hij die ene ellendige azalea nu ook nog was verloren?
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.