Het zit vast. Gelijk een bagagedrager op een dak. Er zijn koele zonnepanelen die zich nooit eenzaam voelen omdat een zot ze schoon met kabeltjes verbond.
Wie zond verlichting en dat los gevoel ooit in één omslag naar mijn thuisadtes waar luizen in een pruik voorzichtig overleven?
Het zijn die zwevende gedachten, nachten vol met twijfel die de duiven over noorderlicht vertellen.
Terwijl zij zwollen, klein verlangen en een bange huid, twee ballonnen een derde verjaardag niet ontsierden, laat de einder weer een zon vergaan.
Het zit vast. De horizon wil deze warmte nooit meer loslaten ook al blaten vele schaapjes, wil een wolk geen wol zijn waarin hard verdriet zijn vrede vindt.
Gelijk een bagagedrager meestal leeg de tegenwind trotseren moet, kruip ik onbevangen door een fris moeras.
Was er maar gras. Kon de koe maar zeggen dat het kalfje bij haar blijven moet.
Was mijn zwaar gemoed maar nooit verliefd geworden op een weegschaal die van lichte zeden houdt.
De piloot is moe, terwijl iedereen het weet dat zweefvliegtuigen enkel willen dat de lucht opstijgt.
De ondergang hij zwijgt, weet dat hij de zon wel vangen zal.
Meer heb ik niet voor u, gij sterveling. Spaar geen hoop die knopen niet ontwarren kan.
Luister enkel naar het fluisterend gezang van duisternis en zoete onzin die zich achter lieve ogen voor de wrede mens verschuilt.
uit de reeks 'Waanhoop'