Ik wist niet dat tijd
zich verdubbelen kon.
Een exponentiële groei,
bij elk nieuw veto.
De tijd tussen muren,
dagen in een straal van tien, uren
te vullen met,
Ja met wat,
met uitreiken
naar wat ver en onaanraakbaar nu.
Met zoeken naar een stem
die de ruimte vult tussen onszelf
en het bed, de keuken, de kamerplant.
Verbod op zitten, elders dan onze sofa.
Lopen, in beweging blijven, niet wegzakken
op een bank, in een gedachte, een gevoel.
Wij zochten niet, wij vonden,
terwijl onze ruimte zich vulde
met elkaars afwezigheid.
Jawel, wij zaten en zonken weg
zonder enig erg
dat een krijtlijn werd doorkruist.
Hoe peil je anderhalve meter
aan onzichtbare materie.
En de tijd verdubbelde zich.
De tijd van wachten tot muren
worden gesloopt,
lijnen uitgeveegd,
tot wij weer naar andere mensen,
tot wij weer naar mekaar.
Wij.
Mekaar.