Zij falen als de beste,
dwalen met open ogen door de nacht.
Niets verraadt hen de weg:
geen pijl, lantaarn of gestrooide kruimels.
Hoe ruim zij ook werden voorgegaan
door generaties tot stof vergane
zusterzielen,
er is geen algemeen verankerd weten.
Zij falen als de beste
in hun holen, hutten, huizen en paleizen.
Hun liefde als een zegen en een vloek.
De twijfel in hun kielzog
als een vermoeide medereiziger.
Hoe mooi zij falen
en een lijden aanvaarden
groter dan zijzelf.
Terwille van een liefde,
groter dan zijzelf.
Hoe mooi, zij, de onversaagden:
de moeders.