Jij wervelkind,
jij wisselwind,
nooit vind ik jou waar je me achterliet.
Ik rek en plooi me in elke hoek
tot je vinger op de valreep
weer een nieuwe blinde vlek bezoekt.
Het valt niet mee
een caleidoscoop scherp te stellen.
Vervellen doe ik om te passen
in hokjes waarvan ik jou verdenk.
Eén voor één klappen lades dicht.
Je blijft een brandkast met nagelkrassen.