(verhaal vanuit het perspectief van het boek)
Iemand haalt mij uit het kastje. Ik ben benieuwd. Het is een oudere man. Hij ziet er wat sjofel uit en praat in zichzelf: ‘Nu weet ik het weer. Die Johan, wat een schrijver. Gelukkig heb ik altijd van de Franse taal gehouden anders had ik het merendeel van de dialogen niet begrepen.‘ Hij legt mij terug en mompelt: ‘Na al die jaren ben ik nog steeds verzot op dat godendrankje van de Basken.’
Ik weet waarover hij het heeft. Ik tel tweehonderdtachtig bladzijden en precies in de helft op pagina honderdveertig drinken mijn protagonisten voor de zoveelste en niet voor de laatste keer Izarra, de kruidenlikeur. Wie het drankje toen nog niet kende, ging na mij te hebben gelezen steevast op zoek naar een slijterij waar het spul in zijn groene of gele versie verkocht werd.
Respectievelijk twee en vijf jaar na mijn eerste druk in 1963 werden mijn oudste voorgangers verfilmd: De man die zijn haar kort liet knippen uit 1947 en De trein der traagheid uit 1950. Het waren opgemerkte werken die in de Nederlandstalige literatuur het magisch realisme introduceerden: het mysterie van het leven proberen te vatten, verscholen achter de realiteit van het oppervlak. De term werd voor het eerst gebruikt in de schilderkunst tijdens de periode van de Weimarrepubliek in Duitsland.
In die laatste film speelde de beroemde acteur Yves Montand. Wat heb ik er altijd stilletjes van gedroomd om ook verfilmd te worden. Ik had ze mij al voorgesteld, de acteurs die mijn personages zouden vertolken. De vijftiger kwam natuurlijk wat de leeftijd betrof overeen met mijn schrijver, maar mocht er naar mijn mening iets knapper uitzien. Voor de jonge Nederlandse student had ik een verblindend mooie jongen met staalblauwe ogen en wapperende blonde haren voor ogen.
Oeps, wat gebeurt er. Een vrouw van rond de zeventig opent het kastje. Ze praat tegen een tiener en verklaart dat onlangs op talloze plekken deze uitleenmeubeltjes werden geplaatst. Eenieder kan er boeken in deponeren. Ze reikt naar het boek naast mij en legt het jonge meisje uit waar het over gaat. Het meisje spreekt haar aan met oma. Ze zet het boek terug, kijkt me aan en zegt: “Kijk, Baratzeartea. Dat is een boek van Johan Daisne. Ik heb mijn exemplaar verleden jaar weggeschonken aan de leesclub samen met alle boeken die nog in de kast van opa stonden nadat hij overleed.”
Ze neemt mij uit het kastje en ik voel een hete traan over mijn eerste pagina vloeien. Plots herken ik haar blik en haar zachte handen. Zij is het die op die pagina schreef : 1 januari 1976- In mijn bloed zingt mijn liefde voor jou. Uit dank voor je onbaatzuchtige liefde en al je goede zorgen.
“Wat een toeval, het is het boek dat ik aan jouw opa gaf nadat ons tweede kindje geboren werd.”
“Bedoel je tante Laura, oma?”
“Neen, eerst was er jouw mama, maar ons tweede dochtertje is doodgeboren. Pas daarna kwam Laura.”
“Wat erg. Dat heeft mama mij nooit verteld.”
“Ach, meisje, voor alles komt een tijd. Je wordt nu al wat groter en kijk, nu weet je het ook.”
“Mag ik het meenemen, oma?”
“Daarvoor ben je dan weer wat te jong om dit boek te lezen, maar ik zal het bijhouden voor later.”
Terwijl ze in de droeve ogen van haar oma kijkt, neemt het meisje mij vast. Ze heeft dezelfde zachte handen van haar grootmoeder.
“Wat een prachtige illustratie staat er op de omslag. Wie heeft die getekend?”
“Vooraan in het boek staat meestal een naam onder omslagontwerp.”
“Hij heet Stefan Mesker, maar hier staat Voor Marthe. Wie is dat?”
Oma weet dat het de tweede echtgenote is van mijn schrijver. Als ik kon praten, zou ik haar troosten en zeggen dat ook hij een dochtertje verloor. Ze was amper drie maanden oud. De pijn verwerkte hij in verschillende boeken en dichtbundels.