Teksten

Felicitaties

De brief is wel degelijk afkomstig van het Koninklijk Paleis. De koning en koningin feliciteren mijn echtgenote en mezelf met onze nakende platina bruiloft: zeventig jaar gehuwd!Dat moet een vergissing zijn. Voor zover ik weet ben ik nooit getrouwd geweest. Er is wel een dame die mij gezelschap houdt. Zij komt regelmatig, ja zelfs dagelijks langs op de kamer en dan drinken we samen koffie. Soms spelen we met de kaarten.   Ik word al een dagje ouder en er komen ook verpleegsters langs. Er zijn er knappe bij, maar ook echte hellevegen, die mij de mond willen snoeren. Deze week was het een in- en uitlopen van allerlei lieden die ik van haar noch pluim ken. Een man, die ik rond de zeventig schat, beweert dat hij mijn zoon Albert is.  Meestal komt hij met zijn vrouw,  een hooghartig mens, dat me amper een blik gunt en meestal in gesprek is met mijn trouwe bezoekster of met de verpleegster. Tateren dat het mens kan! Naar het schijnt moet er een beslissing genomen worden over de verkoop van een huis dat mij ooit zou hebben toebehoord. Ik weet van geen huis. Gelukkig is ook Liesje weer van de partij. Zij zegt opa tegen die Albert en mij noemt ze superopa. Dat vind ik wel schattig, ook al heb ik de grootste twijfels over al deze lui die beweren familie te zijn van me. Maar van Liesje kan ik het hebben. Ze zei onlangs dat ze haar rijbewijs heeft gehaald en dat ze nu spaart om een occasiewagentje te kopen. Spijtig dat ik mijn knalrode  Ford Mustang niet meer heb. “Die had je van me kunnen lenen”, zeg ik haar.“Dan had ik hem versierd en met jullie op de dag van het jubileum rondgereden”, lacht Liesje. Alberts vrouw moeit zich in ons gesprek.“Die Ford ging al dertig jaar geleden naar een autokerkhof. We zijn hier niet om over auto’s, maar om over een huis te praten”, kniest ze.“Neen, oma”, zegt Liesje, “we zijn hier om het jubileum te bespreken.”“Wiens jubileum?” vraag ik.

Vic de Bourg
11 1

Na de natuurramp

“Felix, zo heet jij toch?”De stokoude man kijkt mij doordringend aan. In zijn helblauwe kijkers herken ik het blauw van de meren in deze streek. Zijn witte haardos zilvert in het felle zonlicht. Hij schudt mijn hand. Het is een stevige handdruk. Met de andere hand strijkt hij mij door de haren.“Een donkerbruine krullenbol, net als je vader. Wat lijk je op hem.”Ik zeg hem dat ik niet weet wie hij is, ik was nog te jong toen men mij hier weghaalde.“Jouw vader en ik waren twee handen op één buik. Wij hebben veel samen verwezenlijkt in dit dorp. Helaas blijft er haast niets van over.”Totaal verslagen kijkt hij mij bedroefd aan.“Ons huis,” vraag ik “staat het nog overeind?”“Kom, ik zal je er naartoe brengen, maar bereid je voor op het ergste.” Wij beklimmen de heuvel en ik zit weer op mijn fietsje. Mijn vader leert mij hoe het moet en holt achter mij aan. Hij roept dat ik voor mij moet kijken. Pardoes, ik val. Als ik de grond raak, klinkt een dof gerommel, net of het onweert, maar in de hemel is geen wolkje te bespeuren.“Wat was dat papa?”“Dat was jij die met je val de grond deed trillen”, lacht vader.Toch merk ik dat hij plots zeer bezorgd kijkt en wij keren snel naar huis terug. “Kijk, daar is het”, zegt de vriendelijke man.Ik probeer mij onze woonst terug voor de geest te halen, maar deze ruïne lijkt in niets op het huis dat ik elke avond zie voor ik inslaap.  Voor de ingestorte muren staat een kruis. De man merkt de onrust in mijn ogen. Hij legt zijn verweerde hand op mijn schouder.“Dat kruis heb ik hier geplaatst. Jouw ouders en je zusje hebben de ramp niet overleefd, dat weet je, maar wij hebben hun lichamen nooit gevonden. Het is of de aarde ze heeft opgeslorpt. Dit is hun laatste rustplaats.” Onder het kruis staat gras en bloeien rozen. Dan weet ik het weer. Die diep lila rozelaar stond voor de ingang en omhelsde als het ware de deur. Ik ruik weer hun teder aroma en hoor het zoemen van de bijen als ik er onderdoor loop. Mijn zusje glimlacht als mama haar zegt: “Madame Isaac Pereire. Dat is de naam van die roos.” De man merkt hoe ik naar de bloemen kijk en wegdroom.“Jouw mama was gek op die rozen. Om de zoveel dagen kregen mijn vrouw en ik van haar een tuiltje. Dan geurde heel ons huis. Ze zal tevreden zijn dat haar rozen deze ramp uiteindelijk hebben overleefd.”Hij trilt een beetje en ik vraag hem: “Jouw echtgenote? Hoe is het met haar? Heb ik haar gekend?”“Helaas, zij is enkele jaren na het drama overleden. Ze was gek op jou. Wij hadden geen kinderen en ze was diepbedroefd toen jouw tante je kwam halen om bij haar te gaan wonen in de verre stad.” Vier waterige ogen kijken elkaar aan, vier handen strengelen in elkaar. Deze reis was niet tevergeefs.  

Vic de Bourg
22 3
Tip

Opa’s winkeltje

In de kleine winst, zo luidde het opschrift van de zaak die mijn opa uitbaatte in het centrum van het dorp Er waren twee grote uitstalramen. Links kon je je vergapen aan allerhande gerief en souvenirs, rechts aan het mooiste speelgoed. Bij het openen van de eerste deur klonk een luide bel. Dan hoorde je het gerinkel van de volumineuze sleutelbos en werd de tweede deur geopend. Die was er voor de veiligheid. In vroegere tijden was dit een horecazaak met opschriften als Friture renommée en Chambres pour voyageurs. De toog van weleer was herschapen in een donkergroene toonbank waarop vitrines stonden.  Hierin werden alle mogelijke spulletjes tentoongesteld. Op elke vitrine paste een ander sleuteltje. Binnen kwam je een vluchtige herinnering tegemoet aan sigarettenwalm en de geur van ossenwit. Aan het plafond hingen nog de oude ronde witte bistrolampen. Postkaartenmolentjes toonden romantische wenskaartjes. Heimweevolle soldaten uit de nabijgelegen legerkazerne stuurden ze naar het thuisfront waar hun geliefden op hen wachtten. Onder glas lagen ornamenten en insignes voor legeruniformen, van sergeantstrepen tot generaalsterren. Ook zakmessen, scheergerei, fopdoosjes en zelfs ballonpennetjes waren uitgestald. In het speelgoedgedeelte lachten poppen je toe en speelde een opgewonden blikken aapje op zijn trommel, maar ‘geen mens die zich daaraan ergerde’. Veel is inmiddels vergaan, maar opa’s winkeltje blijft in mijn gedachten bestaan.

Vic de Bourg
75 8

Manipulatie

                                                                                                                     foto: Thomas Barbey “Die foto’s zijn gemanipuleerd, dat ziet toch iedereen?”“Ja, pa maar tegenwoordig heet dat gefotoshopt.”“Gefoto-wat? Shoppen betekent toch winkelen?”“Correct, maar het woord komt van het computerprogramma Photoshop.”“Dat zoek ik op. Ik bedoel dat ga ik googelen, ik ben moderner dan je denkt hoor.”“Ja, pa.”“Aha, ik wist dat ik gelijk had. Hier staat het zwart op wit: De eerste software om digitaal te tekenen was Sketchpad, in 1963 ontwikkeld door Ivan Sutherland. Hij gebruikte een CRT scherm om objecten te manipuleren. Zie je wel. Het zijn gemanipuleerde foto’s.”“Sure, dad, whatever you say.” Het is niet dat ik het absoluut wil halen, maar ik merk dat mijn zoon mij de laatste tijd wel heel snel gelijk geeft. Moet ik mij daar goed of slecht bij voelen? Ik gooi het over een andere boeg en vraag: “Ken jij de Engelse uitdrukking A picture is worth a thousand words?”“Zeg maar meteen waarover je het wilt hebben, pa.”“Het is zo veel makkelijker om iets met een foto uit te leggen dan het in woorden te omschrijven. Met een foto kan men zich een situatie beter inbeelden.”“Daar kan ik je geen ongelijk in geven.”“Het gaat niet om mijn gelijk, kan je je indenken hoe fout het is dat foto’s bijgewerkt worden om een totaal vertekend beeld te geven van de werkelijkheid?”“Natuurlijk is dat fout, maar het kan ook als grap bedoeld zijn en dan vind ik het wel geinig.”“Ik heb het niet over grapjes, jongen, hoe erg is het wanneer een bevolkingsgroep misleid wordt door malafide personen?”“Ga je het nu alweer hebben over Trump en Poetin of de Palestijnse kwestie? Er zijn echt wel interessantere mensen en situaties om te volgen hoor.”“Zo, wie of wat volg jij dan tegenwoordig?”“Onlangs verving de Franse president zijn vrouwelijk hoofd van de regering door een openlijke homoman als jongste premier ooit in Frankrijk. Dát vind ik een nieuwswaardig feit.” Wat moet ik mij hierbij voorstellen? Probeert mijn zoon mij te manipuleren of iets duidelijk te maken? Hij zal toch geen homo zijn? Ach, dat mag best, maar hij kan het ook gewoon meedelen als mannen onder elkaar. Wij kennen elkaar tenslotte al achttien jaar. Even doorvragen. “Ik las dat hij pas vierendertig is. Zijn foto is niet ‘geshopt’, hij ziet er goed uit. Tof dat je geïnteresseerd bent in de internationale politiek, maar is er iets dat je mij hiermee wilt duidelijk maken?”“Niet echt, tenzij dit: jij wilt toch zo graag dat ik later jouw zaak overneem, maar ik ga Politieke en Sociale Wetenschappen studeren. Je weet nooit wat er mij binnen een zestiental jaren in de schoot wordt geworpen.”

Vic de Bourg
6 1

Een wintersprookje in amper vijfhonderd woorden.

Ik moet hier weg. Toen ze nog leefde, kreeg moeder de volle lading van haar echtgenoot. Heeft ze ooit echt genoten van die bullebak? Door de manier waarop hij nu tegen mij tekeer gaat, betwijfel ik of hij wel mijn vader is. Partner- en huisgeweld  lijken wel hand in hand te gaan met armoede. Wie niets bezit, hoeft niet veel in te pakken. Met wat kledij uit de kringloopwinkel, mijn dagboek en een foto van mama in mijn rugzak, trek ik de deur van mijn thuis achter mij dicht. De bullebak  zal mij niet missen. Er wacht mij eerst een voettocht door het bos. In de zomer ga ik er graag wandelen, ‘s winters is vooral het deel met de dichtbegroeide naaldbomen eng. Het is ijzig koud,  doch wie tot zijn achttiende nooit een warm nest heeft gekend, kan tegen een stootje. Het dichte sparrenbos waar ik benauwd voor was, valt mee. Het is er windstil en de opeengehoopte naalden op de grond vormen een dik tapijt. Ik zet mij met de rug tegen een boom en eet de homp brood die ik vanmorgen meeritste. Boven mijn hoofd rits het ook. Sneeuwvlokken dwarrelen  uit  de boom. Twee pluimstaarteekhoorns staren mij aan. Droom ik of praten die twee met elkaar? “Vraag jij het maar.”“Neen, jij bent de oudste. Jij moet het vragen, maar doe het wel keurig.”In een wip staan beide diertjes voor mij.“Meisje, juffrouw of mevrouw, dat is Pip en ik ben Pep. Wij heten u hartelijk welkom.”Ik weet niet wat ik mij hier moet bij voorstellen. Was ik in slaap gevallen?“Jullie kunnen praten?”“Ja, maar enkel andere dieren en bijzondere mensen verstaan ons.”“Ben ik dan bijzonder?” vraag ik met een grimas die Pip en Pep heel hard aan het lachten brengt.“Dat zullen wij meteen merken”, zegt Pip. “Mogen wij elk een stukje van dat lekkere hapje dat u in uw handen heeft?”“Jullie mogen mij tutoyeren, hoor. Dit is slechts een droog stuk brood.”“Wat is tutoyeren, Pip?”“Weet ik veel, Pep, maar dat droog stukje ziet er best lekker uit.” Ik leg uit wat tutoyeren betekent en geef hen een brokje dat ze gretig opknabbelen.Pep neemt terug het woord.“Weet u, ik bedoel jij, dat de mensen die bereid zijn iets te delen met een ander ook de taal van de dieren verstaan?”Ik geef toe dat ik het nooit eerder heb ervaren.“Dat komt,” zegt Pip “omdat dit geen gewoon bos is, maar een sprookjesbos. Hier kan iemand als jij met alle dieren  praten.”“Las jij vroeger sprookjes?” vraagt Pep.“Wij hadden geen geld om boeken te kopen.”  Ik toon hen de foto van mijn mama. “Voor het slapengaan vertelde ze mij verhaaltjes, zo uit het hoofd.”“In dit bos staat het huisje te verkommeren dat ooit dienst deed in allerlei sprookjes. Als je daar wilt wonen zullen alle dieren  je helpen om het op te knappen.”Dit is een aanbod, dat ik niet kan weigeren …

Vic de Bourg
18 3

Vlieg...

Na een uurtje klimmen bereiken wij de top van de bergflank. Daar ontvouwt zich het onwaarschijnlijke schouwspel dat ons jaren geleden voor het eerst overdonderde. Zo ver het oog reikt zie je besneeuwde bergtoppen. Dit is de plek waar ik Tim voor het eerst ontmoette op een jeugdkamp. Wij kenden elkaar niet maar werden er vrienden voor het leven. Onze  gezinnen kennen het verhaal en de echtgenotes en kinderen hebben ons op Vaderdag verrast met een weektrip voor ons beiden naar het Zwitserse Melchtal.  “Zie jij wat ik zie?”“Bedoel je dat witte wolkje?” Ik wijs naar een helwit iets in de staalblauwe hemel.“Het is een ballon. Het doet mij denken aan de duizenden ballons die in Brussel opstegen tijdens de Witte Mars.”“Indrukwekkend was dat. Driehonderdduizend mensen die protesteerden tegen het manklopen van de justitie in de zaak Dutroux. Sedertdien zijn witte ballons symbool geworden voor het herdenken van overleden kinderen.”Wij volgen de vlucht van de ballon. Vanuit de bergen steekt een briesje op dat hem onze kant uitstuurt.  Tim slaagt erin het touwtje te grijpen. Er hangt een plaatje aan waarop staat: ‘Vole, vole, mon amour –Gregory-12 ans’.“Geloof jij in toeval?”“Wat bedoel je?”“Weet je nog hoe we samen keken naar Star Academy op de Franse televisie? De jongen die toen de wedstrijd won heette Gregory. Hij was een Mucopatient en overleed kort na zijn overwinning. Heel Frankrijk stond in rep en roer.”“Ik las onlangs dat het programma na dertien jaar nieuw leven is ingeblazen. Bij de laatste drie overgebleven kandidaten is een Belgische jongedame. Vanavond is de halve finale, zullen wij weer samen kijken?”De longen volgezogen en met ijle hoofden van de pure berglucht komen wij bekaf terug in onze chalet.Wij eten Geschnetzeltes en ploffen daarna op de bank om de uitzending te kijken.  Onze landgenote zingt als solonummer het lied van Céline Dion. Ik heb het plaatje dat aan de ballon hing meegenomen. Het refrein van het lied wordt ingezet Vole, vole, …  Ik zie een glinster in Tims ogen en zeg: “Ja, ik geloof in toeval”.  Vole 

Vic de Bourg
37 4

Damals

Carlo en Ludwig zijn mijn ‘compagnons de route’ op een jongerenkamp in de Belgische Ardennen. De route is een kilometerlange voettocht. Elk team moet met zijn drieën de aankomst halen. “Sorry, maar bij Ludwig denk ik aan Van Beethoven”, grapt Carlo.“Ja, dat is bestemd juist. Ik ben afkomstig uit de Oostkantons. Mijn moederspraak is Duits, maar ik spreek ook een bisjen Nederlands”, antwoordt Ludwig met een overduidelijke Duitse tongval.Onderweg maken wij kennis en praten honderduit over allerlei belevenissen en interesses. Is het de nietigheid in de overweldigende natuur die ons nader bij elkaar brengt? Zonder schroom komt alles aan bod: schooltijd, vriendschappen, familie, sportprestaties, maar ook tegenslagen. Carlo gooit het roer om en vraagt “Ken jij Toon Hermans?” aan Ludwig, die nee-schudt.“Toon gaf een try-out van zijn one-man show in Duitsland. Op de vraag van een dame wat het betekende antwoordde haar vriendin: Ohne man heisst: ist kein Man dabei!”Ludwig proest het uit van het lachen. Wij zijn gelukkig al ver gevorderd wanneer ik plots mijn enkel verstuik. De pijn is onhoudbaar. “Laat mij hier achter. Het EHBO team pikt me wel op.” Ze weigeren.“We moessen tezamen de finish holen.” Ludwig voegt de daad bij het woord en zet zijn schouder onder mijn oksel. Carlo volgt zijn voorbeeld. Afgemat maar tevreden haalt ons trio de eindmeet. Enkele dagen later nemen wij als echte Blutsbrüder afscheid. Vijfentwintig jaar later verblijf ik voor de kerstdagen met partner en kinderen in Ostbelgien. Een betoverende tocht in de sneeuw rond het meer van Bütgenbach leidt naar de stuwdam. Op de terugweg naar de parking komen in tegengestelde richting  een vrouw, twee tienermeisjes en een man in rolstoel ons tegemoet. Als we hen kruisen bekijk ik de blonde man. Mijn mond valt open: “Ludwig?”Hij is het. Ik omhels hem en kijk ongewild vragend naar zijn blijkbaar verlamde benen. Ludwig merkt het en zegt smalend: “Ja, für mich is het een ohne Beinen show geworden.”Bij het oplaaiende haardvuur van een gezellige Stammkneipe verbroederen onze families. Ludwig vertelt dat dit een soort pelgrimstocht is. Elk jaar komt hij  terug naar deze plek waar hij tijdens een looptocht rond het meer zwaar ten val kwam met alle gevolgen van dien.“Vandaag is het een richtige tocht van een pelgrim”, zegt hij, “want zoals het bedevaarders betaamt, bidden zij om een Wunder.  Mijn Wunder is vandaag geschiedt: ik heb jou wieder gevonden.”   

Vic de Bourg
8 0
Tip

Schoonheidssalon

Verbeterde versie (met dank aan Femke voor de feedback): Het blijkt dat de föhn bestaat sinds 1920. Of wij vijfendertig jaar later al zo een ding in huis hadden, betwijfel ik. Wat wel vast staat,  is dat wij in de keuken een kolenfornuis hadden met ovens waarin wij in de winter onze voeten warmden. Zo verging het ook onze kanariepiet. Tussen de gele, kreeg hij hier en daar donkere pluimpjes en dus vonden wij dat hij een bad nodig had. Wij wreven het diertje in met lauw water en Sunlight zeep. Dan spoelden wij hem af en lieten hem bij de kachel drogen. Familieleden wisten niet waarom het diertje nadien eens zo vrolijk en hard floot.Het overleefde nog tien jaar. Toen het kuikentje van mijn eigen dochtertje jaren later onder de modder zat, heb ik als volleerd expert het experiment overgedaan, ditmaal met helder water en een haardroger. Het werd een prachtige eend.   Eerste versie: Het blijkt dat de föhn reeds bestaat sinds 1920. Of wij een slordige vijfendertig jaar later al zo een ding in huis hadden, betwijfel ik. Wat wel vast staat is dat wij in de keuken een kolenfornuis hadden met ovens waarin wij in de winter onze verkleumde voeten warmden. Zo moet ook geschied zijn met onze knalgele kanariepiet. Hij kreeg hier en daar donkere pluimpjes en dus vonden wij dat hij een bad nodig had. Wij wreven het diertje in met lauw water en Sunlight zeep. Dan spoelde wij hem af en lieten hem bij de kachel drogen. Familieleden wisten niet waarom het diertje nadien eens zo vrolijk en hard floot.Het overleefde nog tien jaar. Toen het kuikentje van mijn eigen dochtertje jaren later onder de modder zat, heb ik als volleerd expert het experiment overgedaan, ditmaal met helder water en een haardroger. Het werd een prachtige eend.

Vic de Bourg
89 4

Die dag in de Zuidertoren

“Gefeliciteerd, Charles: CFO van de Federale Pensioendienst! Dat wordt verhuizen naar verdieping 36, net onder die van Albert, de nieuwe CEO.”“Ja, gekke traditie, wie promoveert schuift een étage hogerop. Toch is het geen pretje om in de Tour du midi, de hoogste wolkenkrabber van België te werken. Weet je dat bij stormweer het gebouw letterlijk beweegt? Bedankt trouwens dat je een goed woordje voor mij deed bij Albert.”“Mijn dochter Helena haalde haar diploma daar waar jij ook school liep. Ze zoekt werk. Is er in die hoge toren van jou geen plaatsje vrij voor haar?”“Ik bekijk het. Het ene plezier is het andere waard.” “Mijn naam is Helena Fierens. Ik heb een afspraak met de financiële directeur.”“Ik heb u aangemeld. De eerste lift gaat tot de 18e verdieping, daar kan u de tweede nemen die u hogerop brengt.” “Dag mevrouw, ik ga naar de 26e étage, waar moet u heen?”“Ik moet op de 36 zijn bij de heer Dupont.”“Ah, collega Charles, net tien verdiepingen omhoog gekatapulteerd. Wat is er mevrouw, voelt u zich niet goed of bent u niet gewoon een lift te nemen?”“Niet zo een snelle lift als deze. Vader vertelde mij dat dit gebouw beweegt bij slecht weer en het waait aardig buiten.”“Ach, dat merk je amper hoor. Ik werk hier al twintig jaar. Mij is nooit wat overkomen. Kijk, hier nemen wij de andere lift.”“Hemel wat gebeurt er? Waarom stopt die lift zo bruusk? Oh, nu gaat het licht uit.”“Kalm mevrouw. Heeft u een gsm bij? Kan u de zaklampfunctie aanzetten dan kan ik de alarmknop indrukken.”“Oh, God, ik heb ooit een film gezien waar mensen opgesloten zaten in een lift. Heb je op de knop geduwd?”“Natuurlijk, maar ik heb geen alarm horen afgaan. Ik weet niet of dat de bedoeling is.”“De lampen, ze knipperen, is dat een goed teken?”“Weet ik veel.”“Help, wat zijn die schokken? Kan dat ding naar beneden tuimelen? Hoe oud is dit gevaarte eigenlijk?”“Het gebouw dateert van 1967. Dat weet ik, want het is mijn geboortejaar. Het werd dikwijls  gerenoveerd, voor het laatst in 2006. Toen werkte ik hier pas drie jaar. Aaah! We zijn een meter gezakt. Houd u zich goed vast. Misschien moeten we neerzitten, elk in een hoek.”“Ik had een afspraak met de heer Dupont. Die moet zich toch afvragen waar ik blijf? De receptioniste beneden zei mij dat hij mij verwachtte.”“Natuurlijk, Charles, heeft u zijn gsm nummer?”“Neen, ik heb via de vaste lijn gebeld.”“Bel dan die vaste lijn en vraag naar Dupont. Kom op, snel!”“Gaat u mij afsnauwen of wat? Het belt niet. Dan werkt de telefooncentrale ook niet meer.”“Geef hier die telefoon, ik bel op de gsm van mijn collega. Haar nummer ken ik van buiten.” Een lift In de 150 meter hoge Pensioentoren aan het Zuidstation raakte geblokkeerd. Twee vrouwen werden bewusteloos uit de cabine gehaald. Ze vertoonden beiden blauwe kneuzingen en schrammen op armen en benen.  

Vic de Bourg
17 3

Poeslief

Als ik van poezen zou houden, was poeslief mogelijk een adjectief dat goed bij mijn oma zou passen. Katten vind ik wijs en ondoorgrondelijk, maar echt lief heb ik ze nooit gekend. Ik heb dan ook nooit een kat gehad en ken ze enkel van bij iemand anders. Toch blijf ik bij mijn oma aan een gezellige donkergrijze kat denken die af en toe naar je uithaalt en een schram op je arm bezorgt. Zelf bezit ze een echte loebas van het merk Labrador. Die schafte ze aan toen ze weduwe werd. “Ik moet iemand hebben om mee te praten, nu ik opa niet meer heb om op te duvelen”, zei ze openhartig en voegde er meteen aan toe: “Katten is voor mij een werkwoord en bij poezen denk ik aan iets dat niet meer past bij mijn leeftijd. Alhoewel!” Wat kan ze goddelijk zijn, die oma van mij. De haren opgestoken, rouge op de gepoederde wangen en zachtroze lippenstift, kijkt ze mij teder aan als ik haar boodschappen breng.“Jij verdient een extraatje”, lacht ze. “Kom, we gaan nog eens koekjes bakken met extra veel krenten. Die lust je zo graag. Een ouwe krent als ik, weet er alles over!”Ik ben fier dat ik de enige in de familie ben aan wie ze haar geheim recept van haar krentenkoekjes heeft toevertrouwd. Sinds ik hier voor het eerst in korte broek in haar keuken stond, mocht  ik er blijven wanneer ze ging bakken. De enige voorwaarde was dat ik voor haar in de buurtwinkel de ingrediënten ging kopen, want die moesten steeds kraakvers zijn. Het boodschappen doen is een gewoonte geworden en nu ze er alleen voor staat, kom ik wekelijks haar lijstje ophalen. “Neen, lieverd, jij vliegt buiten”, roept ze naar de labrador die maar al te graag in de keuken wil blijven.  “Jij, lieverd, aan het werk”, zegt ze mij smalend.Aan de keukentafel  met de rijzende koekjes in de oven, kijkt ze me doordringend aan en vraagt: “Zo, hoe zit dat nu met je? Heb je al een vriendin? Of heb je een vriend? Dat kan allemaal tegenwoordig, hoor. Als je maar zorgt voor wat nageslacht, want dat recept van mij moet voor de toekomst bewaard worden.”

Vic de Bourg
10 2

Bijna honderd

La petite marraine leest ontzettend veel, misschien te veel want op hogere leeftijd slaat het noodlot toe en verliest  ze langzaam het zicht. Gelukkig zijn haar talrijke nakomelingen bereid om  haar iets voor te lezen. Ze is Franstalig, maar vraagt bij elke gelegenheid aan haar achterkleinkind om het gedicht ‘Boerke Naas’ van Guido Gezelle voor te dragen: Wie heeft er ooit het lied gehoord,het lied van Boerke Naas?’t En ha, ’t is waar, geen leeuwenhert,maar toch, ’t en was niet dwaas…. Ze verstaat amper een woord van de tekst maar negentien strofen lang luistert zij opgetogen naar het ritme en de klank. Daar maakte Gezelle in zijn poëzie volop gebruik van, waardoor hij de zwaarte vermeed die het gebruik van traditionele metra vaak met zich meebracht. Omdat ze niet meer lezen kan, kijkt ze uit verveling TV. Nou ja, kijken?  Ze zet zich pal voor het scherm en ziet waarschijnlijk bitter weinig, maar horen doet ze eens te scherp. Ze herkent alle nieuwslezers en presentatoren aan hun stem. Vandaag wordt ze gevierd voor haar zesennegentigste verjaardag. Bij het aperitief zit ze in de zetel. Haar handtas heeft ze links van haar gezet. Rechts naast de zetel staat een krantenhouder met handvat.  Wanneer ze opstaat voor de maaltijd neemt ze de krantenhouder mee en verkeert in de waan dat het haar handtas is. Ze maakt zich boos als iemand haar het ding uit handen wil nemen, maar lacht smakelijk wanneer ze verneemt wat ze vast houdt. Ook al ziet ze geen steek, zegt ze al ginnegappend : "J’allais lire mon journal à table." Eenmaal aan tafel eet ze smakelijk. Toch vindt ze het eten wat flauwtjes en vraagt naar zout. Voor haar gezondheid moet ze zout vermijden. Daarom doet een tafelgenoot alsof hij zout op haar eten strooit door hevig met het zoutvat te schudden dat hij rechtop houdt. Ze ziet niets, maar hoort hoe het zout in het vaatje beweegt.  Amper één zoutkorrel valt op haar bord, maar ze vindt dat alles nu veel beter smaakt. Wat een geluksmoment! Quel bonheur! Enige jaren later, net voor ze honderd zou worden, slaapt la petite marraine vredig in en komt zo aan haar zouteloos einde.  

Vic de Bourg
6 2

Zonnebloemen hoeven geen kompas

Langs de weidse uitzichten van La douce France  voert de départementale ons langzaam maar zeker zuidwaarts. Voor ons geen hyperdrukke autoroute du Soleil. Wegens de hitte overdag, verkies ik ’s nachts te rijden. Vrouw en kinderen zijn in slaap gedommeld. Het overgrote deel van de weg is kaarsrecht. Slechts af en toe zie ik de koplampen van een tegenligger opdoemen in de verte. Er is geen straatverlichting, dus ook geen lichtbezoedeling. De volle maan staat groot aan de hemel als een lichtbaken, omringd door duizenden fonkelende sterren. Op de achtergrond klinkt het tweede klavierconcert van Chopin  als perfecte setting  bij deze unieke ervaring.  Elke Frankrijkreiziger kent de Auberges de France. Halverwege onze tocht hebben wij een 'herberg' geboekt in Nuits Saint Georges, of all places. Het plaatsje is beroemd om zijn uitgelezen en inmiddels haast onbetaalbare Bourgognewijn.  Tijdens ‘le p’tit déj’  overzien we vanop het terras onder een stralend blauwe hemel links de eindeloze wijnranken en rechts de onmetelijke velden met zonnebloemen. Toeval of niet, vanuit de eetzaal zingt Nana Mouskouri:  Le tournesol n’a pas besoin d’une boussole . Na de krokante botercroissants spelen de kinderen nog even buiten voor wij de volgende lange rit aanvatten. Zoonlief is zoek. Wij vinden hem tussen de zonnebloemen waar hij op de grond zit te tekenen. Wij reizen nu verder tijdens de dag en raken niet uitgekeken op het kleurenpalet van de uitgestrekte weilanden en akkers. Een strelende zeebries geeft aan dat wij onze bestemming naderen. Mooie liedjes duren niet lang zegt het speekwoord, maar wat hebben wij genoten om even te  leven als God in Frankrijk. Weer thuis bezoeken wij met de kinderen het Van Gogh Museum. Onze zoon heeft iets ontdekt en roept  blij: “Kijk, Mama, Papa, mijn bloemen uit Frankrijk.”  In koor antwoorden wij: “Hé, ja Vincent.”

Vic de Bourg
12 3

Met de vlam in de pijp

                                                                                                                  foto: Vlad Vasnetsov Net voor de kerstvakantie organiseert onze studentenvereniging een ‘verlengd weekend’ in de Ardennen. Het openbaar vervoer van mijn geboortedorp naar de studentenstad is  bedroevend, dus lift ik veel. Je doet er mensenkennis mee op, het is goedkoop en meestal snel. Zoals die keer dat een dame met een Engelse luxewagen mij vliegensvlug thuis bracht. Zij hield zich nochtans aan de snelheidsbeperking van 70km per uur, tot ik mij realiseerde dat haar Jaguar miles en geen kilometers aanduidde. Sommige oudere studenten bezitten reeds een wagen of lenen die van hun ouders. Pech, als eerstejaars moeten we zelf uitmaken hoe ter plaatse te geraken. Wij beslissen ons in groepjes van twee op te splitsen om liftend de enkele honderden kilometers af te leggen. Een bevriende studente gaat samen met mij op pad. Het is half december en het is bitter koud. Het liften vlot niet.“Wil je je wat opwarmen?”Verbijsterd vraag ik wat mijn vriendin daarmee bedoelt en dan tovert ze een flask met jenever uit haar rugzakje. Na een eerste verwarmende slok, stopt een reusachtige vrachtwagen voor ons. Ik til mijn medestudente in het gevaarte en kruip haar achterna. De trucker kijkt ons geamuseerd  aan en vraagt zich af waar wij in dit hondenweer naartoe willen. Neen, we zijn géén liefdeskoppel op de vlucht, maar wij gaan ons bij onze vrienden in hartje Wallonië vervoegen voor een weekendje 'gezonde lucht inslaan'. We merken de binnenpretjes van de man wanneer hij al snel de alcoholwalm in zijn cabine gewaar wordt. Wij verzekeren hem dat wij elk maar één slokje genomen hebben en stellen honderduit vragen over het truckersbestaan. Al snel blijkt hoe zwaar deze job is en houden de adem in als een verkeerslicht net op oranje springt wanneer we een kruispunt oprijden. De chauffeur legt uit dat bruusk remmen met zulk een gevaarte geen optie is en dat veilig rijden met dergelijke mastodonten door velen fout begrepen wordt. De hele reisweg lang praten we over de risico’s en gevaren van het beroep. Ja, er gebeuren soms vreselijke ongelukken,  maar dan is er de wereldwijde solidariteit en kameraadschap tussen collega’s, de lichtsignalen die lichtpuntjes zijn in hun harde bestaan. Na een gulle handshake  worden wij op onze bestemming afgezet. We vinden dat  alle hardwerkende  truckers verdienen om eens in het zonnetje gezet te worden. Jaren na datum wordt de dag van ons avontuur officieel uitgeroepen tot 'Dag van de vrachtwagenchauffeur'.  

Vic de Bourg
11 1

Basilicum?

Brussel wordt soms de hoofdstad van Europa genoemd. De stad herbergt tevens het militaire bondgenootschap Navo. Ruslands gek nummer twee dreigde er onlangs mee dat een raketaanval op de splinternieuwe hoofdzetel tot de mogelijkheden behoorde. Buiten de Europese wijk, de Navosite en het vijfenzestigjarige Atomium, is er een gebouw dat meestal vergeten wordt, ook al prijkt het aan de horizon hoog boven de stad: de basiliek van Koekelberg. Zij moest de vergelijking doorstaan met de Basilique du Sacré Coeur van Montmartre in Parijs. Een wijk als Montmartre werd het nooit. In de buurt ligt de verpauperde stadswijk Molenbeek, door Donald Trump als ‘hellhole’ beroemd geworden. Diezelfde Donald vroeg zich ook af wat het grote gebouw op de heuvel met basilicum te maken had. Raar, maar onder de vloer van de imposante kerk bevinden zich zowaar vier evenementzalen waarvan één ooit zelfs als dancing werd uitgebaat. Ze hebben klinkende namen als Nobis, Rome, Mimosa en Vita. Deze laatste is ingericht als theaterzaal met honderdnegenenzeventig zitplaatsen. Vandaag wordt hij verhuurd aan de VFF, de Vereniging van de Fantastische Film. De leden krijgen in avant-première de rampenfilm ‘BXL no longer’ te zien in gezelschap van de regisseur. Het plot: een machtige onbekende groep wil de Europese inmenging  op wereldvlak teniet  doen en  Brussel verwoesten.Tijdens een luchtaanval worden de  steunpilaren onder het Atomium weggeschoten. De negen bollen rollen naar het centrum… Net wanneer in de film een van de bollen de basiliek van Koekelberg nadert, hoort men een oorverdovend lawaai en trilt de zaal hevig. Even denkt men dat het een grap is van de regisseur, maar hij veert recht en rent naar de uitgang. Iedereen wil nu weg. De elektriciteit valt uit. In het donker grijpen mensen elkaar vast. Er ontstaat paniek. Iemand roept om kalm te blijven en hulp af te wachten. Er lichten gsm’s op,  maar hier diep onder de grond is er geen bereik en kan men niet bellen.“Wat gebeurt er?” vraagt de totaal ontdane regisseur aan de securityman die met het intern communicatiesysteem contact probeert te maken.“Ik krijg geen gehoor. Ik ga zien of ik boven geraak. Probeer de mensen te kalmeren. Vraag hen terug in de stoelen te gaan zitten want ook de noodverlichting werkt niet meer.”In het gedrang hebben  mensen zich bezeerd. De regisseur slaagt erin hen gerust te stellen. Ze volgen zijn raad op en zetten zich terug neer. Niemand praat meer. Iemand huilt zachtjes. Iedereen wacht bang af. Heel in de verte hoort men sirenes loeien. De man van de beveiliging is boven geraakt. Hij kan zijn ogen niet geloven. Wat een ravage! Aan de achterzijde van de Basiliek, waar de ingang zich bevindt van de ondergrondse zalen, is een rode helikopter neergestort en heeft een elektriciteitskast verpulverd. Gelukkig is er geen brand uitgebroken. De man krijgt een naar gevoel. Hij herkent deze helikopter. Het is bekend dat de koning, die een ervaren piloot is, regelmatig toertjes maakt met dit toestel in de omgeving. De brandweercommandant verzekert hem dat de piloot, een ordonnansofficier van de koning, het overleefd heeft. Samen met enkele hulpverleners haast de securityman zich terug naar de Vitazaal. Het is er akelig stil …

Vic de Bourg
15 3

Net (niet) als toen

Terugdenken, mij in gedachten verplaatsen naar iets dat ik vroeger beleefd heb. Het overkomt mij regelmatig en neemt toe naarmate de jaren verglijden. Robbert Welagen schreef op pagina honderdnegentien van zijn tweehonderdtwintig pagina’s tellende ‘Verre Vrienden’: Misschien is het terugdenken aan een tijd belangrijker dan het beleven van die tijd. Daarvoor hebben gebeurtenissen plaats gevonden: om ze te herinneren, te bespiegelen en erover te mijmeren. Je hebt maar een paar gebeurtenissen nodig, een handjevol plaatsen, geuren, tinten, geluiden en indrukken, als brandstof voor de rest van je leven. “Opa wat vertel je nu? Wij zijn amper met vier en hebben drie toiletten en twee douches. Jij beweert dat je maar één toilet had en geen badkamer in een huis waar jouw ouders met acht kinderen samenleefden.”Toch was het zo, ik was amper drie toen wij het huis betrokken waarin enkele maanden later mijn jongste broertje geboren werd. Mijn kleinkinderen vinden dat ik teveel fantaseer wanneer ik hen verhalen uit mijn jeugd vertel.“Het was een nieuwgebouwde woning, maar er waren nog geen verharde straten en geen nutsvoorzieningen dus geen leidingwater, riolering of gas. We hadden twee waterputten, één met drinkbaar en één met regenwater. Die werden bediend met mechanische pompen. Voor ik naar school ging moest ik om mij te wassen eerst een teiltje water pompen aan een stenen wasbak.”“Wat?! Hadden jullie geen stortbad?”“Neen, maar wij waren altijd netjes gewassen en gekleed, hoor. Alle slaapkamers lagen op de eerste verdieping. Wie ’s nachts moest plassen ging daarvoor niet naar beneden. Op de overloop stond een nachtemmer met een deksel, wij noemden het de pispot. Soms werd ik in het midden van de nacht wakker en hoorde het geklater van een van mijn zussen op de gang.”“Stop, opa, nu overdrijf je echt!”

Vic de Bourg
9 2

Haar onvoltooide

“Het gaat niet goed met haar, Tristan, ze is plots erg ziek geworden en is opgenomen in het ziekenhuis. Jouw overkomst zou ze erg op prijs stellen”“Ik boek meteen een ticket, Harold.”Terneergeslagen leg ik de telefoon neer. Wat is haar overkomen?  Inmiddels beroemd, maar steeds haar eenvoudige zelf gebleven, was zij het die in mijn talent bleef geloven. Dat ik vandaag op vele podia sta, is aan deze muzieklerares te danken. Onlangs vertelde zij mij dolenthousiast over de opdracht die ze van het Concertgebouw kreeg om een pianoconcerto te componeren.Iets later brak brand uit in haar appartement in de stad. Gelukkig kon ze zich tijdig veilig stellen, samen met Bas, haar lieve labrador.  Alles werd vernield. Van haar vleugelpiano bleef geen spaander over. Toen haar echtgenoot nog leefde, hadden ze die samen uitgekozen. “Mag het die Bechstein zijn, lieverd?”Onvermoeibaar kreeg ze door haar aanstekelijk optimisme met de hulp van vrienden snel een nieuw pand, meubels en een piano aangeboden. Ze had zich meteen terug aan het werk gezet. Toen ik haar laatst zag voor ik naar het buitenland vertrok, werkte ze aan de finale van het concerto.Op de spoedafdeling kijkt ze mij glimlachend aan: “Je bent er, Tristan. Wat goed. Luister, ik ga het niet lang meer trekken, dat voel ik. Mag ik twee dingen vragen? Kan jij zorgen dat Bas weer een goede thuis krijgt? Ik worstel nog met de slotakkoorden van mijn concerto. Wil je Harold verzoeken om het af te maken?” Ik stel haar gerust en zeg dat ze het binnenkort zelf wel zal afwerken.De dag nadien overlijdt ze. Bij de première van het pianoconcerto krijg ik te horen dat ik de enige erfgenaam ben van de rechten op haar ganse oeuvre.

Vic de Bourg
14 3

Uitschuiver

Op het hoofdkwartier van de Nederlandse schaatsbond is een verzoek uit België toegekomen.“Wat denk jij, Jaap, gaan wij die Belgskes opnemen in de groep?”“Ze zijn wel harstikke goed hoor. Volgens mij kunnen zij ver geraken.”“Dan doen wij het toch. Maak jij de contracten op?”“Komt voor mekaar.” Bart, Hanne en Stijn zijn inmiddels uitgegroeid tot toppers  in de schaatssport. Niet enkel zij, maar ook andere buitenlandse topsporters kregen toegang tot de perfecte infrastructuur in Heerenveen. Nederland, het schaatsland bij uitstek, bood hen zo de gelegenheid om deel uit te maken van hun voortreffelijke ploegen in het snelschaatsen en shorttracken. “Dit kunnen ze niet maken!” is de eerste reactie van de Koninklijke Belgische Snelschaatsfederatie wanneer die te horen krijgt dat de samenwerking met de Belgen wordt opgezegd. Nederland wil buitenlandse toppers niet meer helpen om medailles te halen die het liever naar Oranje ziet gaan.Wat een uitschuiver, dit is je reinste boycot, melden de sportredacties. Het blijft niet bij verontwaardiging. Al snel gaan andere stemmen op die beweren dat deze beslissing veel zegt over de enorme vooruitgang van de Belgische schaatsers. Een Belg die olympisch kampioen wordt in het schaatsen spreekt boekdelen. Na de succesvolle samenwerking met Nederland is het betreurenswaardig dat wij dit moeten meemaken. Wij kunnen het ook positief bekijken en het zien als een reuze compliment. In alle onderdelen doen we ondertussen mee aan de wereldtop.   De sporters en hun coaches zijn niet bij de pakken blijven zitten en al snel raakte bekend dat een nieuwe samenwerking met de Verenigde Staten en mogelijk later met Canada op het programma staan. Ooit was de huidige evenementenhal  ‘Het sportpaleis’ in Antwerpen de plaats waar duizenden kijklustigen naar de Wiener Eisrevue trokken. Fernand Huts, een Belgisch ondernemer kocht onlangs de Boerentoren  om er een cultuurtempel van te maken. Wat als hij zijn oog zou laten vallen op het Sportpaleis en er een sporttempel van zou maken met een infrastructuur voor schaatsers om Heerenveen een poepje te laten ruiken?

Vic de Bourg
5 0

Gezond paardenverstand

De zwarte ruin keek afgunstig naar de voskleurige Haflinger hengst. Die kon wel nog voor een nageslacht zorgen bij de bloedmooie, elegante, hagelwitte Lippizaner merrie die net op de weide haar intrede deed. Dat was hem niet meer gegund, nu men zijn mannelijkheid had ontnomen. Haar dekken kon hij nog wel, dat is bekend in de paardenwereld. Ruinen die de merries dekken, terwijl de echte hengsten er na twee à drie keer de brui aan geven. Hij liet de Haflinger achter zich en draafde naar de Lippizaneese. In al haar blanke maagdelijkheid was deze wat schuw, maar toch beviel haar het glimmende zwart van haar bewonderaar. Natuurlijk zou ze zich niet door de eerst de beste laten bespringen, dus keek ze uit wat er nog meer te bespeuren viel in de buurt. De Haflinger kwam statig naar haar toe. Enig, deze licht rossige kleur en die prachtige witte manen, dacht ze. Hij had een Zuid-Tirools accent, maar met haar volbloedige Habsburgse afkomst was dit geen probleem. Het werd al snel een uitputtingsslag. Rennen maar, van hot naar haar met de twee Don Juans achter sneeuwwitje aan. Soms werd er gebriest, dan weer met de gehoefde voeten gestampt. Gelukkig voor de witte werden na een tijdje de zwarte en de vos in een aparte afspanning geplaatst. Waarvoor het dienen moest, mag Joost weten, maar iedere dag werden de drie paarden samen gezet. Na enkele dagen werd het wat eentonig. Telkens weer, leidde de rivaliteit tussen de heren het tot een rennen van jewelste. De dame vond het eigenlijk wel prettig om achterna gezeten te worden. Tot op de dag dat er uit het land van Tom Jones een pony toekwam. Halfwild, maar uiterst intelligent en met een uitzonderlijk uithoudingsvermogen. In het rennen versloeg hij meteen zijn concurrenten en wat meer was, de witte merrie was zijn avances zeer genegen. In de mensenwereld werd wel eens neergekeken op mannen als Mick Jagger, Tom Cruise of Nicolas Sarkozy, die stuk voor stuk grotere vriendinnen hadden. Bij de mens kon naar verluid rijkdom en macht van de kleintjes een grote rol spelen. Zou dit in de dierenwereld ook zo zijn?En of, maar hier speelde conditie en geduld de hoofdrol. Binnen de kortste keren haalde de Welshman zijn Habsburgse schone binnen. De knappe ruin en de mogelijk nog knappere Haflinger haalden het niet en moesten de aftocht blazen. Onder het neuriën van het bekende Delilah van zijn streekgenoot, snoof de Welsh pony naar zijn sexgenoten: “Sorry guys, wie niet groot is, moet slim zijn.”

Vic de Bourg
21 1

Zo hoog dat ik bijna de eeuwigheid zie ...

Wie mij (nog) niet kent, heeft ongelijk. Soms verdwijn ik in de witte wolken van azuurblauwe luchten, alleen zichtbaar voor schilders en dichters. Als de zonnegod  stranden overgiet met zijn stralen zie je mijn schaduw glijden over het blanke zand. Wanneer zijn lege pagina hunkert naar woorden, verhaalt de schrijver mijn vlucht naar kusten in verre landen. Het instinct van dieren gebiedt hen elkaar weleens te verscheuren. De mens heeft nooit een goed te praten reden om een ander te beroven van het leven. Ik zie de lelijkheid van die stervelingen onder mij. Oorlogen zijn hen niet vreemd. Ook hun schoonheid merk ik, wanneer ze na het zoveelste strijdgewoel zingen over mijn vriend, de zwaluw, die weer over de witte kliffen scheert. Helaas, ook ik ben niet steeds attent. Vooral in groep durf ik met mijn soortgenoten de hooligan uithangen, naar het beeld en gelijkenis van wat wij geregeld  bij de mens bemerken. Dan pesten wij de zonnekloppers op het strand of pikken wij in de zakken vuilnis die in de straten staan. Een ingebouwde aandrift drijft ons tot die wandaden, waar wij niet fier op zijn. Weet dat ik zoveel liever de gevleugelde boodschapper ben van dromen. Je kan eenzaam zijn in jouw fantasie net zoals ik eenzaam kan zijn in de weidse hemel. Hierboven besef je wat er beneden fout loopt. Kijk daarom naar mij als al jouw hoop is gevaren. Ik zal voor jou net zo hoog vliegen dat je de wereld van op afstand bekijkt en je vrede kan nemen met al het moois dat er nog te zien en te beleven valt. Vlieg met mij mee en droom met mij. Ik ben Jonathan Livingston, de zeemeeuw die ooit  op onnavolgbare wijze beschreven, verfilmd en bezongen werd.    (Jonathan Livingston Seagull - Neil Diamond - Be - Bing video https://www.bing.com/videos/search?q=jonathan+liv…)

Vic de Bourg
20 2

Parijs

13.11.2015 Ze kennen elkaar nog niet zo lang. Vanavond gaat het gebeuren. Eindelijk heeft Valentine toegezegd om samen uit te gaan. Hij heeft nog net twee tickets bemachtigd voor het concert. Ze spreken af op het terrasje van ‘La belle équipe’. Ze raken zodanig in gesprek dat ze de tijd uit het oog verliezen. Hun conversatie krijgt een merkwaardige diepgang. Er wordt zelfs gesproken over de toekomst. Wanneer hun handen in elkaar strengelen begint een individu op het terras in het wilde weg rond te schieten. Hij ontwaakt in het ziekenhuis uit de kunstmatige coma na een heelkundig ingrijpen. Op het kastje naast zijn bed liggen de twee tickets van concertzaal Bataclan. Valentine heeft het niet overleefd. 13.02.2023 Drie jaar is hij nu samen met Elise. In de revalidatiekliniek waar ze werkte, leerden ze elkaar voor het eerst kennen. Niet alleen slaagde zij erin hem terug te doen lopen, ook gevoelsmatig hielp ze hem om het zware trauma te verwerken. Toen hij uit de kliniek ontslagen werd, verloren ze elkaar een tijdje uit het oog. Een toevallige ontmoeting bij gemeenschappelijke vrienden bracht hen weer samen. Vanavond gaat het gebeuren. Eindelijk durft hij het aan om samen met Elise naar het terras te gaan. Elise weet hoe moeilijk het ligt voor hem om hier weer te keren, maar ze beseft ook hoe belangrijk het is voor zijn genezing. Hij toont de plaats waar zijn betreurde lief werd getroffen, recht in het hart.“Morgen zou het haar naamfeest geweest zijn”, fluistert hij: “maar vandaag wil ik haar vanop deze plek laten weten dat ik iemand heb gevonden waar ik mij voor de rest van mijn leven wil aan binden. Wil je met mij trouwen, Elise?”

Vic de Bourg
9 2

Het geheim

Opa schudt de sneeuw van zijn schouders. Hij heeft net een sneeuwbal tegen het hoofd gekregen bij het sleeën. Als trekpaard van dienst is het zwoegen met vijf kleinkinderen op de slee. Dit is de derde generatie die geniet van het glijtuig dat zijn vader ooit eigenhandig vervaardigde voor de kinderen. Het is meer dan anderhalve meter lang en de dunne ijzeren staven glijden en snijden gezwind door de verse sneeuw. Bij de knetterende houtkorf op het overdekte terras zet oma chocolademelk klaar. De laarsjes gaan uit en de wollen sokken met wintertaferelen verzamelen rond het vuur. De jongste kruipt bij grootvader op de schoot: “Opa, ga je nu een verhaal vertellen? Of iets over sprookjes.” “Jullie weten hoe wij in de zomer naar de Efteling gingen. Die bestond toen precies zeventig jaar. De eerste keer dat ik er kwam, was ik twaalf. Dat weet ik omdat Holle Bolle Gijs, de wereldberoemde papierverslinder er toen al stond en die was er voor het eerst in 1959.““Ben jij echt al zo oud, opa? Welke sprookjes waren er toen in het Sprookjesbos?”“Ik herinner mij Doornroosje, Sneeuwwitje, De Kikkerkoning, De Chinese Nachtegaal en Vrouw Holle. Ook de kabouter met zijn ‘kleine boodschap’ was er reeds.”“Wie vond jij toen de leukste of de engste figuur?”“Die Langnek uit het sprookje ‘De zes dienaren’ vond ik een beetje griezelig met zijn grote ogen en zijn ellenlange nek. Het grappigst  waren de onzichtbare kleren van de Keizer. Er hing gewoon een lege kapstok in een glazen vitrine.”“Maar wie had je het liefst, opa?”“Ik zal jullie een geheimpje verklappen. Met mijn beste vriend stond ik onderaan de trappen van het grote kasteel van Doornroosje. Wij hadden ieder een stok gezocht die dienst deed als zwaard. Door de ingebeelde doornenstruiken baanden wij ons een weg naar de top van de berg waarop het slot staat. Wij hakten er op los. Boven lieten wij van pure verbazing onze zwaarden op de grond vallen. Onze monden vielen open want daar lag een beeldschone prinses te slapen met lange gouden haren. ““Heb je haar gekust, opa?”“Neen, dat kon niet, want ze lag achter een glazen wand. Maar ze was niet dood. Haar borst ging op en neer. Als je heel stil was, kon je haar horen ademen.”“Wauw, opa, hoe cool is dat. Maar wat was dan jouw geheimpje?”“Jullie mogen niets aan oma zeggen, maar ik was toen erg verliefd op Doornroosje.”“Maar ze is nooit wakker geworden, want ik denk dat ze nu nog ligt te slapen”, grapt de oudste van de jonge bende.“Haha, dat klopt. Gelukkig heb ik veel later oma leren kennen en zij had dan wel geen goudblonde haren maar wel ravenzwarte, net als Sneeuwwitje.”De jongste kijkt opa diep in de ogen, springt van zijn schoot en rent binnen: “Oma…!”

Vic de Bourg
14 3

Die stille nacht

‘Vaarwel, Emiel, ik ga nu dood. Het is hard te sterven als de lente komt, maar ik  ga in vrede, heb geen nood.’De onlangs overleden Vlaamse kleinkunstenaar Will Ferdy zong deze woorden in zijn lied ‘De stervende’, een vertaling van het chanson ‘Le Moribond’ van zijn beroemde landgenoot Jacques Brel. ‘Onze pa’ hield van muziek, alle muziek. Zelf besefte hij amper welke schat aan kennis en waarden hij hierdoor, voor het leven, aan zijn kinderen doorgaf.Kinderliedjes, negro-spirituals, marsmuziek, operette aria’s, straatairtjes, levensliederen, Duitse schlagers, Franse chansons, Amerikaanse crooners, Engelse folksongs, Nederlandse en Vlaamse kleinkunst, opera, jazz, noem maar op, alles kwam aan bod.Hij speelde zelf piano en kon een deuntje dat hij net gehoord had in een mum van tijd naspelen. Met zijn kinderen op of aan de arm stapte hij rond bij het zingen van vrolijke marsmuziek. Menig kleinkind viel, onder het neuriën, in zijn sterke armen vredig in slaap.Voor dag en dauw trok hij meer dan veertig lange jaren naar zijn werk als fabrieksarbeider. Als manusje van alles ging hij na zijn dagtaak en in de weekends nog aan de slag om wat bij te verdienen of een of ander goed doel te steunen.Zijn zachtaardigheid en hulpvaardigheid werd legendarisch, maar hij bleef zijn simpele zelf. Tijdens een stille nacht, op een drieëntwintigste december, veertig jaar geleden stierf vader een zachte dood. Hij ging in vrede. Hij was een eenvoudige man, maar op zijn uitvaart was geen stoel meer vrij in de immense kerk en een grote menigte volgde rechtstaand de dienst. Nadien kreeg de familie van menigeen te horen dat er zelden zo een mooi afscheid van iemand werd genomen en wat een prachtige muziek …

Vic de Bourg
9 3

Eenzaamheid

Het is snikheet, maar ik voel koude rillingen, sta aan de grond genageld, ik verstijf nu ik hem zie. Vijf jaar lang deelden wij lief, leed en bed, maar toen was het voorbij. Zonder boe of bah verdween Bernard met de noorderzon. Ik had er het raden naar wat er fout was gelopen. Gelukkig kregen wij nooit kinderen, wat volgens hem alleen aan mij lag. Hij had geen probleem met zijn voortplantingsorgaan, maar in nakomelingen was hij niet geïnteresseerd. Vermits er geen huwelijk was, moest er ook niet gescheiden worden. De weinige spullen die van hem waren en die hij zondermeer achterliet heb ik door de kringloopwinkel laten ophalen. De huurovereenkomst van het appartement en het gros van de meubels en toestellen kon ik door een bevriend paar laten overnemen. Met twee volle koffers persoonlijke bezittingen trok ik in bij vader die inmiddels weduwnaar was geworden. De ouderlijke woonst was sowieso te ruim voor hem alleen. “Ik vind dat je er dringend  tussenuit moet”, zegt Pa. “Kijk, ik heb voor jouw verjaardag een reisje naar Portugal geboekt. Lissabon, daar hou je toch zo van?” Lissabon, inderdaad, Bernard en ik, hoe dikwijls struinden wij niet door  ‘onze witte stad’. Nu dwaal ik hier moederziel alleen en uitgerekend hem loop ik tegen het lijf. Hij is niet alleen, er loopt een beeldschone vrouw naast hem. Ik schat haar rond de dertig. Aan haar hand loopt een knulletje met pikzwarte haren. Ze stappen op tram 28. Ik weet niet wat mij bezielt, spring op dezelfde tram. Mijn zonnebril en strooien hoed houd ik op, ik wil niet herkend worden. Na de tramrit gaat het naar een brasserie. Ik geneer mij, voel mij als een stalker maar zet mij toch in hun buurt op het terras. Even ben ik afgeleid wanneer de ober mijn bestelling opneemt. Als ik terug hun richting uitkijk is het jongetje verdwenen. Plots staat het joch aan mijn tafel. Ik verstijf een tweede keer vandaag. Hij kijkt mij aan met twee helderblauwe kijkers. Ik herken dit blauw. Die ogen van dit kind, van zijn kind, van hun kind.“Bent u alleen?” vraagt de jongen. “Ik merk aan de tekst op uw tas dat u van Antwerpen komt. Ik spreek een beetje Nederlands.”“Hoe heet jij?”“Pablo, mijn mama heet Bernarda en mijn papa Bernardo, grappig hè?”“Hoe oud ben je?”“Ik ben negen.”De ober is er.De jongen keert terug naar zijn ouders, die druk met elkaar in de weer zijn. “Dag mevrouw. Nog een prettige dag.”“Dag Pablo,... dag lieve Pablo.”Ik moet hier weg, drink mijn koffie en haast mij naar buiten. Aan de uitgang kijk ik nog even achterom. Pablo wijst mij na. Ik verdwijn snel in de menigte. Uit een fadokroeg klinkt de stem van Amália Rodrigues: Triste amor, o amor de alguém, quando outro amor se tem abandonado…Ik ken dit  lied Solidão van buiten: ‘…Trieste liefde, liefde van iemand in de steek gelaten door een andere liefde…’

Vic de Bourg
13 3

Winters kleuterliedje

Het nieuws van de dag leert ons dat zich in de gedigitaliseerde wereld rare dingen voordoen. Hackers stelen de data van de grootste stad in Vlaanderen. Ze dreigen de persoonlijke gegevens van haar inwoners op het wereldwijde web te gooien, tenzij er losgeld wordt betaald. Dat brengt mij in één adem bij het feit dat diezelfde digitalisering ook zo zijn voordelen heeft. Nooit kon ik zoveel kruiswoordraadsels oplossen, want zelfs de moeilijkste woorden kan je met één klik vinden. Nu koning winter zijn intrede doet, klinkt in mijn hoofd weer het riedeltje uit mijn prilste jeugdjaren. Kent de computer dit ook? Ik zoek het op en ja hoor, bij een prachtig verhaal over andere Vlaamse liedjes en versjes staat ook dit lied van de Vriezeman: Vriezeman heeft op straat gezetenheeft in mijne neus gebetenen mijne neus ziet rood, rood, roodkwenste de vriezeman dood, dood, dood. De meeste oude bekende sprookjes staan bol van kommer en kwel en ook in kinderliedjes uit vroege tijden zijn doodsbedreigingen schering en inslag. Dan is er deze figuur die zomaar uit het niets opduikt uit een vroegere weekopdracht.  De bomen ruisen niet meer, hun bladeren liggen onder het verblindend witte sneeuwtapijt. De vrieskou doet hun takken kraken. In de ijle staalblauwe lucht klinkt gekrijs van zwarte kraaien. Het maagdelijk witte deken op de grond vertoont sporen van allerlei leven: perfecte afdrukken van pootjes van vogels, konijnen, reeën en van twee paar mensenvoeten. Het zijn Hans en Griet uit het sprookje. Goed ingeduffeld zijn ze als adolescenten diep in het bos op zoek naar het peperkoekenhuisje van weleer. De gps app op hun iPhone vindt het snel, verscholen tussen het groen van de sparren.“Oeps”, roept Hans en springt net op tijd weg voor een lange dennenappel die neervalt in een wolk van dwarrelende sneeuwvlokken. Griet proest het uit. Ze wil een selfie maken voor het huisje.Hans grijpt naar het snoepgoed aan de dakgoot en plots verandert het huisje in een grauw houten berghok. Ze deinzen terug. De deur van het hok gaat open.“Hemel, is die heks terug?” gilt Griet.“Neen, deze is wel heel erg knap om een heks te zijn”,  likkebaardt Hans.“Hans!” nijdig kijkt Griet haar vriend aan.“Sst”, sust de schoonheid in het deurgat. Ze heeft een gaaf en hagelwit gebit, witter dan de poedersneeuw die net uit de boom neerdaalde.“Kom binnen. Ik ben de tandenfee.” In de keet toont ze honderden potjes met melktanden. “Als een van de weinige sprookjesfiguren die niets met agressie te maken heeft, ga ik mijn toverkrachten benutten om actie te voeren tegen grof geweld in kinderverhalen.”  “Wat ben je van plan?” fluistert Griet met opgetrokken wenkbrauwen.“Jullie twee deden aan heksenverbranding, wolven vraten grootmoeders, jagers moesten harten snijden uit meisjesborsten. Vandaag stel ik een voorbeeld. Uit sympathie met olifanten en neushoorns vernietig ik mijn ivoorverzameling.”“Is dit echt, Griet? Knijp mij even, wil je?”Van pure opwinding pitst Griet hard in de bovenarm van Hans, die het uitschreeuwt.“Au!”De toverstaf van de fee scheert rakelings langs Griet en Hans.Onder een sterrenregen verdwijnt het berghok. De fee is spoorloos. Op de plaats van het vroegere peperkoekenhuisje en van het verdwenen hok staat een paddenstoel: rood met witte stippen…  

Vic de Bourg
6 1

Baratzeartea

(verhaal vanuit het perspectief van het boek) Iemand haalt mij uit het kastje. Ik ben benieuwd. Het is een oudere man. Hij ziet er wat sjofel uit en praat in zichzelf:  ‘Nu weet ik het weer. Die Johan, wat een schrijver. Gelukkig heb ik altijd van de Franse taal gehouden anders had ik het merendeel van de dialogen niet begrepen.‘ Hij legt mij terug en mompelt: ‘Na al die jaren ben ik nog steeds verzot op dat godendrankje van de Basken.’Ik weet waarover hij het heeft. Ik tel tweehonderdtachtig bladzijden en precies in de helft op pagina honderdveertig drinken mijn protagonisten voor de zoveelste en niet voor de laatste keer Izarra, de kruidenlikeur. Wie het drankje toen nog niet kende, ging na mij te hebben gelezen steevast op zoek naar een slijterij waar het spul in zijn groene of gele versie verkocht werd. Respectievelijk twee en vijf jaar na mijn eerste druk in 1963 werden mijn oudste voorgangers verfilmd: De man die zijn haar kort liet knippen uit 1947 en De trein der traagheid uit 1950. Het waren opgemerkte werken die in de Nederlandstalige literatuur het magisch realisme introduceerden: het mysterie van het leven proberen te vatten, verscholen achter de realiteit van het oppervlak. De term werd voor het eerst gebruikt in de schilderkunst tijdens de periode van de Weimarrepubliek in Duitsland.In die laatste film speelde de beroemde acteur Yves Montand. Wat heb ik er altijd stilletjes van gedroomd om ook verfilmd te worden. Ik had ze mij al voorgesteld, de acteurs die mijn personages zouden vertolken. De vijftiger kwam natuurlijk wat de leeftijd betrof overeen met mijn schrijver, maar mocht er naar mijn mening iets knapper uitzien. Voor de jonge Nederlandse student had ik een verblindend mooie jongen met staalblauwe ogen en wapperende blonde haren voor ogen. Oeps, wat gebeurt er. Een vrouw van rond de zeventig opent het kastje. Ze praat tegen een tiener en verklaart dat onlangs op talloze plekken deze uitleenmeubeltjes werden geplaatst. Eenieder kan er boeken in deponeren. Ze reikt naar het boek naast mij en legt het jonge meisje uit waar het over gaat. Het meisje spreekt haar aan met oma. Ze zet het boek terug, kijkt me aan en zegt: “Kijk, Baratzeartea. Dat is een boek van Johan Daisne. Ik heb mijn exemplaar verleden jaar weggeschonken aan de leesclub samen met alle boeken die nog in de kast van opa stonden nadat hij overleed.”Ze neemt mij uit het kastje en ik voel een hete traan over mijn eerste pagina vloeien. Plots herken ik haar blik en haar zachte handen. Zij is het die op die pagina schreef : 1 januari 1976- In mijn bloed zingt mijn liefde voor jou. Uit dank voor je onbaatzuchtige liefde en al je goede zorgen.“Wat een toeval, het is het boek dat ik aan jouw opa gaf nadat ons tweede kindje geboren werd.”“Bedoel je tante Laura, oma?”“Neen, eerst was er jouw mama, maar ons tweede dochtertje is doodgeboren. Pas daarna kwam Laura.”“Wat erg. Dat heeft mama mij nooit verteld.”“Ach, meisje, voor alles komt een tijd. Je wordt nu al wat groter en kijk, nu weet je het ook.”“Mag ik het meenemen, oma?”“Daarvoor ben je dan weer wat te jong om dit boek te lezen, maar ik zal het bijhouden voor later.”Terwijl ze in de droeve ogen van haar oma kijkt, neemt het meisje mij vast. Ze heeft dezelfde zachte handen van haar grootmoeder.“Wat een prachtige illustratie staat er op de omslag. Wie heeft die getekend?”“Vooraan in het boek staat meestal een naam onder omslagontwerp.”“Hij heet Stefan Mesker, maar hier staat Voor Marthe. Wie is dat?”Oma weet dat het de tweede echtgenote is van mijn schrijver. Als ik kon praten, zou ik haar troosten en zeggen dat ook hij een dochtertje verloor. Ze was amper drie maanden oud. De pijn verwerkte hij in verschillende boeken en dichtbundels.     

Vic de Bourg
8 1

Zwaar te moede

Het is weer de tijd dat velen in de pen kruipen om de kleurenpracht van het najaar te beschrijven. De beelden in het fotoalbum tonen dat ook wij ooit tolden in de geelrode bladeren in het tanende zomerlicht. Voor ons is de herfst van het leven al een tijdje aan de gang en de winter nadert met rasse schreden. Jij gaat nog haast dagelijks op wandel in de omliggende velden. Op je eentje, net als de ontelbare keren dat je er alleen op uittrok. Er is ooit iets heel erg fout gelopen en de breuk is nooit hersteld, omdat ieder voor zich er van overtuigd is dat er niets meer goed te maken valt. Maar wij bleven samen en leven in vreedzame co-existentie. In mijn tuin ruim ik wat bladeren, de eekhoorn in de walnotenboom van de buren tuurt naar mij. De pimpelmees en het roodborstje komen vlakbij kijken wat ik aan het doen ben. De vijgen zijn klein en onrijp gebleven maar de appels, die de aanvallen van insecten en vogels hebben overleefd, zien er dit najaar verrukkelijk uit. Elk ander mens zou dolgelukkig zijn met deze momenten. Ik kan mij niet ontdoen van een gevoel van onbehagen. De melancholie houdt mij in haar greep. Neen, het is niet het gegeven dat de natuur nu op haar mooist is en toch langzaam aan het sterven is. Ik weet dat het geen sterven is maar slechts een lange winterslaap, een tijdelijke verdoving tot alles straks weer tot bloei komt. In gedachten hoor ik Bette Midler zingen: Just remember in the winter, far beneath the bitter snows, lies the seed that with the sun's love, in the spring becomes the rose. Dan besef ik dat ook deze herfst de weemoed mij zal blijven overmannen, alle luister van de natuur ten spijt.    

Vic de Bourg
8 1

Iets over bollen of zo

Pieter, mijn IT vriend, zegt nadat hij mijn wifisysteem heeft geïnstalleerd: “Let op voor linke links.”Ik antwoord hem dat ik rechts ook erg link vind, en extreem rechts nog linker. Hij is IT-er in hart en nieren. Hij begrijpt dus mijn humor niet.Al snel moet hij mij opnieuw ter hulp snellen.  Mijn computer blokkeerde nadat ik een link had aangeklikt i.v.m. een postpakket dat ik nooit besteld had. Gelukkig vindt hij de kink in de kabel en kan ik weer aan de slag.   “Dit is dus wat ik onder een linke link versta,” verklaart hij. Ik herhaal mijn grapje niet.Nu ik bij een Nederlandse onlineshop een originele design badkamerkraan heb besteld, krijg ik naast de bevestiging van mijn bestelling minstens vijf mails om te melden dat het ding onderweg is en eerstdaags zal geleverd worden. Naast die vijf, krijg ik nog een tiental mails van leveringen allerhande. Ik bel Nederland om te vragen welke koerier mijn pakket gaat brengen. Ze geven mij de naam van het overbekende bedrijf met de grote oranje letters op hun bestelwagens. In acht mails komt die naam voor. Ik kies op goed geluk de laatste en druk op de link om de reisweg van mijn pakket te volgen.In de plaats van de route van mijn pakje krijg ik een vuurwerk van kleurrijke sterretjes en bolletjes te zien en de tekst: 'Proficiat, jij hebt zonet een e-bike gewonnen! Stuur ons een scan van je ID-kaart en hij staat morgen voor je deur.'Wat een meevaller. Je wint tenslotte niet alle dagen een elektrische fiets. Ik stuur meteen de scan door die ik laatst voor de bank maakte. Ik hoor nadien niets meer over de fiets maar krijg wel een mail of ik tevreden ben over mijn badkraan die nog niet is toegekomen.Dan volgt er een dringend verzoek van de belastingdienst om een uitstaande verkeersboete te betalen.  Alle gegevens op het betalingsdocument kloppen, zelfs mijn nationaal nummer en paspoortnummer staan vermeld. Schoorvoetend ga ik te rade bij Pieter.“Heb je ooit persoonlijke gegevens doorgestuurd?”“Nooit, behalve een scan van mijn ID kaart voor die e-bike.”Pieter scheldt mij de huid vol wanneer ik hem vraag of dat ook een linke link was.De dag nadien wordt een badkamerkraan geleverd.  

Vic de Bourg
5 0

Ontmoetingsdagen

Het mag dan al buiten het hoogseizoen zijn, deze plek blijft  alle deelnemers bekoren, nu nog meer zonder de toeloop aan toeristen.De organisatoren van de ‘Encuentro de escritores de historias y columnas de viaje’  hebben op dit Spaanse eiland schrijvers uitgenodigd van reisverhalen en columns over vakantiebestemmingen. Een weeklang worden genodigden er in de watten gelegd.Het verwennen begint al bij aankomst. Een limousine brengt mij naar een oergezellig hotelletje. In mijn kamer met zeezicht vind ik, naast een gekoelde fles cava en een bordje tapas, het weekprogramma. Vanavond is er al meteen een bijeenkomst voor het internationale gezelschap in een nabijgelegen oude burcht.Een busje haalt mij op. Ik ben een van de laatsten, want het is al aardig vol. Ik zit naast een knappe brunette die zich voorstelt als Belinda. Zij komt uit Amersfoort. Wij kunnen dus gewoon Nederlands praten.Het zicht op de burcht is adembenemend. Het gebouw is langs alle kanten belicht. De weg ernaar toe is afgezet met fakkels. Op een groot grasveld voor de burcht staat niet zo maar een barbecue, er hangt een volledige os aan een enorm spit te draaien. Aan een van de lange tafels raak ik in gesprek met diverse collega’s.Dan is er een prijsuitreiking. Het beste reisverhalenboek wordt bekroond. De schrijver is een Nederlander die in Italië woont. Op het podium herken ik Belinda. Zij vertegenwoordigt de Nederlandse uitgeverij van de winnaar.Later op de avond tikt iemand op mijn schouder. Zij is het.“Amuseren wij ons een beetje?” vraagt Belinda.“Ik wist niet dat u een uitgeverij vertegenwoordigt”, zeg ik.“Je mag mij tutoyeren, hoor. Vertel, wat schrijf je zoal?”“Ik schrijf vooral columns, maar ik heb net een eerste jeugdboek klaar. Mag ik je vervelen met de boodschap dat ik een uitgever zoek?”

Vic de Bourg
6 1

Het opbod

“Gisteren zag ik een uil op klaarlichte dag”, zegt Janus diep onder de indruk: “dat brengt ongeluk.”Zijn vriend Boris kijkt hem verbaasd aan: “Heeft hij  geroepen?” “Een keer hoorde ik hem koekoek roepen.”“Ik vraag mij af wie hier de uil is, uilen roepen oehoe, niet koekoek. Hij moet trouwens drie keer roepen alvorens hij ongeluk brengt.” “Zoveel verschil is er niet tussen koekoek en oehoe. Tegen mogelijke tegenspoed heb ik vandaag een stukje oesterschelp in mijn zak gestoken. Gisteravond heb ik ook snel over mijn rechterschouder naar de nieuwe maan gekeken.”“Jij, die amper het verschil tussen links en rechts kent. Ben je zeker dat het niet jouw linkerschouder was want dat betekent pas ongeluk.”“Je bezorgt mij de daver op het lijf. Waarom lach je me telkens uit met mijn geloof in omina?”“Ach, zolang je geen haas bent tegengekomen of de eieren van je kippen pas na het donker hebt binnen gebracht valt het allemaal nog wel mee met die ongeluksbrengers. Zijn er nog andere noemenswaardige dingen gebeurd?”“Vanmorgen vlogen én een roodborstje én twee vlinders de keuken binnen en na mijn ochtendwandeling volgde een vreemde hond mij naar huis. Dat zijn drie geluksbrengers op een rij.”“Ja, maar ik zag dat je van de wandeling een ruiker hebt meegenomen met witte en rode bloemen, dat is om ongeluk smeken.”“En dat klavertje vier dan? Een teken van puur geluk.”“Je hebt niet goed geteld, kerel, het was een klavertje vijf en dat is een veeg teken.”“Zullen wij maar ophouden elkaar de loef af te steken? Heb je trouwens  nog steeds dat konijnenpootje bij je?”“Neen, Janus dat pootje heb ik gisteren naar jouw zwarte kat gegooid die mij voor de zoveelste keer voor de voeten liep.”“Dag Boris, tot morgen.”  

Vic de Bourg
5 0

De chauffagist

Een volkswijsheid, nu ja wijsheid, stelt dat lelijke ouders mooie kinderen krijgen. Lelijkheid  is een rekbaar begrip. Schoonheid betreft evenzeer de innerlijke mens.Wie zijn uiterlijk niet mee heeft, onderscheidt zich vaak op andere vlakken en zal voorkomen weerzin op te wekken. Wij wonen in een opgeknapte huurwoning. Opknappen betekent hier het plaatsen van een badkamer en een verwarmingsinstallatie. De stookolieketel staat in een nieuw aangebouwde garage. Zodra koning winter zijn intrede doet, laat de verwarming het afweten. Omdat het te duur is voor de krenterige huiseigenaar  wordt de installatie  niet onderhouden door een gespecialiseerd bedrijf uit de omgeving, maar door een figuur, die men moeilijk als moeders mooiste kan bestempelen.De kinderen schrikken en verstoppen zich wanneer de man aanbelt: groot met rode piekharen, ongeschoren, een bril die op het puntje van zijn neus staat waardoor de loensende ogen nog meer opvallen,  een slecht gebit waarin meerdere tanden ontbreken en een mond waaruit een putachtig geurtje opstijgt. Het beeld wordt  vervolledigd door vieze handen en een gore overall. Ik ben niet van het discriminerende type, god weet wat een bekwame technieker staat hier voor mij?Terwijl  ik mijn eerste gevoelens van walging onderdruk, toon ik de installatie.Ik ben ook niet van het type dat op de vingers van iemand blijft kijken terwijl hij aan het werk is, dus laat ik de man zijn gang gaan.Even later, staat hij in de keuken en vraagt of hij het toilet mag ‘bezigen’.  Na een tiental minuten stapt hij terug naar de garage en laat op alle deurklinken sporen van zijn vettige handen na. Bij een korte inspectie blijkt dat hij zijn grote boodschap op het toilet niet heeft doorgespoeld.  Het onaangeroerde handdoekje is nog kraaknet.Opnieuw onderdruk ik mijn gevoelens van weerzin. Ik vraag of hij haast klaar is met de reparatie en voeg er terloops aan toe hoe onaanvaardbaar het is dat een nieuwe installatie het zo snel begeeft. Hij lacht zijn vergeelde tanden die hem nog resten bloot en zegt dat hij in de Rosse buurt, waar hij klant aan huis is, ook niet altijd waar voor zijn geld krijgt.  Als jongeling kwam ik al eens voorbij een oord van lichte zeden. De meisjes keken mij steeds liefelijk aan.  Eén van hen heette Mireille  en ik was unilateraal verliefd op haar.  Ik moet er niet aan denken dat deze viespeuk ooit iemand als zij in zijn klauwen krijgt.  

Vic de Bourg
17 0

Heb ik teveel noten op mijn zang?

Madeleine, de Duitse echtgenote van mijn neef, is een getrainde klassieke zangeres. Ik zie haar na de afgelopen covidjaren weer en raak in gesprek over haar carrière. Ze heeft ondertussen twee kinderen en geeft zelf zangonderricht.“Ik kreeg te horen dat ik een goede sopraanstem had”, begint ze. “Al snel werd ik aangespoord om verder te gaan dan ik zelf voor mogelijk achtte. Je moet altijd bezig blijven en je veel ontzeggen om je stem op peil te houden. Het valt allemaal wel mee, maar toch voel je dat je bepaalde zaken niet aankan en dat je om die hoge noot te halen hard moet werken. Ik was dikwijls oververmoeid en prikkelbaar. Soms sloeg net voor een optreden de paniek toe. Niet dat ik mij met hen wil vergelijken, maar ik begrijp de operadiva’s met hun rotkarakters.” Madeleine hapt  naar adem, dat doen zangeressen regelmatig. Haar zesjarig zoontje vraagt in vloeiend Duits of hij een koekje mag. Heerlijk toch, ukkies die al perfect tweetalig zijn. Ik maak van de gelegenheid gebruik om zijn mama te feliciteren met haar kennis en uitspraak van het Nederlands. Ze vervolgt: “Onlangs nam ik deel aan een masterclass. De stemcoach bracht me koudweg het nieuws dat ik niet durfde vermoeden:  je haalt wel de octaven van een sopraanstem maar in feite ben je een mezzosopraan. Wat een openbaring. Na jaren inspanning, is zingen plots geen opgave meer. Het is eens zo plezierig. Ik voel me goed in mijn vel en kan weer naar hartenlust zingen.” Waar had ik dit verhaal nog gehoord? Ik herinner mij een televisieprogramma met Cecilia Bartoli, telg van een sopraan en tenor, die ook later ontdekte dat ze een mezzo is. Ondanks haar immense succes en minutenlange applaus dat voor haar weerklink op podia over de hele wereld, ben ik niet zo gesteld op haar stem. Ik deel die mening met een familielid dat erg veel van opera houdt. Eerder schreven critici over haar dat ze een ‘kleine stem’ heeft. Op Klara, mijn favoriete klassieke radiozender wordt ze nochtans telkens weer de hemel ingeprezen.Madeleine is het verrassend met mij eens. Ook zij is niet zo'n fan van La Bartoli en vindt het onbegrijpelijk hoe haar jonge leerlingen dwepen met zangeressen en zangers, die best grote namen hebben in de muziekwereld. “Ik ken nog zo eentje die uit jouw land afkomstig is”, plaag ik haar.“Mag ik raden, is het een vrouw of een man?”“Het is een man van vooraan in de vijftig.”“Welke stem heeft hij, is het een bas, een bariton, een tenor of een contratenor misschien, die zijn weer helemaal in tegenwoordig?”“Het is een tenor en alle presentatrices, maar ook enkele presentatoren op Klara vinden hem de max. Hij mag dan ook knap genoemd worden.”“Is het Jonas Kaufmann? Ja het moet Kaufmann zijn, daar zijn al mijn vrouwelijke leerlingen van in de wolken. Wat vind jij van hem?”“Weinig, ik hou niet van zijn stem. Voor mij is ze te benepen, vooral in de hoge noten, die hij amper haalt, misschien moet iemand hem vertellen dat hij een bariton is.”“Spijtig voor de diehard liefhebbers, maar ik moet je  overschot van gelijk geven, ook als is het een landgenoot. Ik probeer mijn studenten tot inkeer te brengen, maar tegen zijn looks is weinig in te brengen.”“Op mijn applaus moet hij niet rekenen. Wordt hij aangekondigd, dan draai ik de geluidskop dicht. Het is zelfs zo erg dat ik zijn stem meteen herken. Tegenwoordig zingt hij aria’s uit de bekende Duitstalige operettes. Mijn ouders hadden alle elpees van Franz Lehár en consoorten. Die zangers herken ik ook, als ze al eens te horen zijn, gaat het volume omhoog.”“Jij weet wel iets over zangstemmen. Heb je zelf nooit gezongen?”“Heel lang geleden heb ik de man die de maat sloeg bij het zingen in de kerk wel eens vervangen. De nonnetjes vooraan lachten zich telkens een kriek omdat ik de zang te hoog of te laag inzette. Op applaus heb ik nooit moeten rekenen.”   

Vic de Bourg
7 1

Mijn Del

Omdat alle Samsonite koffers op elkaar lijken heb ik een Delsey koffer aangeschaft. Via een vriend, die voor het Franse merk werkt, heb ik hem voor een schappelijk prijsje op de kop kunnen tikken. Hij is lichtblauw en super solide, klein van afmeting, maar net groot genoeg voor de spullen die ik doorgaans nodig heb tijdens mijn businesstrips. Het enige wat ontbreekt, maar hem dan ook weer onderscheidt van andere koffers, zijn wieltjes. Naast het vroegere Tempelhof in Berlijn, Orly in Parijs en Gatwick in London heeft het bagagepersoneel in tientallen luchthavens mijn famous blue suitcase in handen gehad. Blijkbaar dwingt het ding respect af, want na vele reizen is de koffer nog in erg goede staat. Vandaag is het Kloten, ik bedoel, kom ik toe in de luchthaven van Zurich. Zwitsers zijn zoals hun klokken en horloges. Haast alles loopt er op wieltjes, efficiënt en precies. Ik ben nog maar net door de douane en paspoortcontrole of de lopende bagagebanden zetten zich reeds in beweging. Van ver zie ik reeds mijn valiesje, mijn blauwe Del, binnenrollen. Ik rits het van de band en loop snel naar de taxistand.  Mijn taxi zet mij af aan het Kameha Grand Hotel. Ik koos het omwille van hun slogan op internet: ‘Life is grand and so are you’. In de knotsgek ingerichte lobby met drie grote kroonluchters in de vorm van Zwitserse koebellen word ik in een mum van tijd ingecheckt.  In mijn luxueuze kamer lees ik dat er een splinternieuwe Spa is geïnstalleerd in het  hotel. Precies wat ik nu nodig heb: heerlijk relaxen in de sauna en het stoombad. Eerst even mijn koffer leegmaken. Hemeltje, ik schrik me rot. Dit is Del niet. Mijn kreukvrije hemden,  mijn ondergoed, sokken en toiletgerief zijn vervangen door in zwarte plastic verpakte dingen. Daar gaat mijn saunaatje. Ik moet aan de slag om mijn koffer terug te krijgen en om de eigenaar van deze mysterieuze pakjes te vinden.  Voor ik iets kan ondernemen, rinkelt de vaste telefoon in mijn kamer. Het is de receptie met de vraag of ik bezoek verwacht. Ik zeg dat ik hier voor zaken ben en pas morgen een afspraak heb met een klant in het restaurant van het hotel. Op de achtergrond hoor ik een zware schreeuwerige stem : “Welches Zimmer?” De lijn wordt verbroken. Alvorens ik goed besef  wat er aan de hand is, hoor ik gestommel op de gang en wordt er op mijn deur gebonkt.„Mach auf, öffne diese Tür“, schreeuwt de stem, die ik meteen herken van daarnet.   Met helden heb ik mij nooit vereenzelvigd, dus snel ik naar de deur en open ze. Twee kale kleerkasten met fitnessabonnementen en zonnebril stormen binnen. Gelukkig, denk ik dan, merken ze meteen de geopende koffer op het bed. Eén van de heren in Armanipakken toont me een identieke blauwe koffer en vraagt of ik de gozer ben, wiens naam op het adreslabel staat. Ik knik en stamel: “Das ist mein Del, ja, vielleicht verwechselt  auf Kloten.”Bij het woord Kloten beginnen beide ongure  types onbedaarlijk te lachen. Een van hen telt de pakjes in de andere Del, knikt voldaan en scheurt één pakje open. Hij toont mij de inhoud: bankbriefjes in Zwitserse Franken met een waarde die mij even doet duizelen. Hij neemt twee bankbiljetten uit het pakje en deponeert ze op het nachtkastje. “Für dich”, zegt hij met een grijns. Dan verdwijnen de twee zo snel ze gekomen zijn. Niet overtuigd dat het Zwitsers zijn, roep ik hen nog na: “Grüezi mitenand.” Ik heb nog maar net de biljetten van tweehonderd Zwitserse Franken in mijn portefeuille gestopt wanneer er terug op de deur wordt geklopt.Het is de driekoppige security van het hotel die komt kijken of alles in orde is.“Kein Problem”,  zeg ik, “ein kleines Missverständnis, falscher Koffer in Kloten.” Ik wijs naar Del die op het bed ligt. De drie kijken elkaar verdwaasd aan, halen de schouders op en verlaten de kamer.Dan toch nog een saunaatje, juich ik, maar ga eerst na of alles nog in mijn koffer zit.  

Vic de Bourg
15 1

Gracias

De zestiger jaren.  Bob Dylan en Joan Baez zingen wereldwijd hun protestliederen. In onze Low Countries dragen Boudewijn de Groot en Armand hun steentje bij.  De flower power groeit uit tot een beweging die jongeren uit alle landen bekoort en samenbrengt.De Botanique, de voormalige Botanische tuin van Brussel is inmiddels uitgegroeid tot een vermaard cultuurcentrum van de Franstalige Gemeenschap in België.Op 10 juli 1989 staat de inmiddels legendarische Joan Baez geprogrammeerd.  Een grote meute  fans van weleer maar ook de jeugd van tegenwoordig is op het appel.  Haar repertoire is nu eenmaal van alle tijden.  Naast de serres,  die nu concertzalen herbergen,  staat in de tuin de Espace 2500, een omheinde ruimte onder een luifel met  tweeduizendvijfhonderd  zitplaatsen.Iedereen wacht gespannen tot de rebelse icoon van weleer het podium betreedt.  Er is geroezemoes.  Door haar politieke standpunten heeft ze hechte vrienden maar ook fervente vijanden gemaakt. Wat is er gaande?Dit is het deel van Brussel waar de kloof tussen rijk en arm zeer zichtbaar is. Jongeren die geen ticket kunnen bemachtigen proberen zich toegang te verschaffen tot de concertruimte door over de omheining te klimmen.  Ze worden door veiligheidsagenten weggehaald.Baez verschijnt en stopt abrupt de inzet van No woman  no cry.  Ze vraagt wat er gaande is."Ik zing geen noot verder tot jullie deze jongeren binnenlaten”, zegt ze.  Terstond geeft men gehoor aan haar eis.  De jongeren krijgen staanplaatsen voor het podium.  Er barst een minutenlang applaus los.In de helft van haar optreden covert  Baez de Beatlesong Let it be.  Ze eindigt met : Let them be en wijst voor de scène naar de jongeren die aan haar lippen hangen.Haar optreden besluit ze met de ode aan het leven: Gracias a la vida.Dank je, Joan.  

Vic de Bourg
20 1

I'm your M.A.N.

In mijn tienerjaren in de sixties ben ik aan het zwart-wit TV scherm gekluisterd voor de serie ‘The man from U.N.C.L.E.’ De Koude Oorlog tussen de V.S. en de Sovjetunie woedt in alle hevigheid. Misdadigers uit beide staten krijgen een tweede kans en worden agenten van geheime organisaties. Napoleon Solo, een professioneel inbreker wordt agent bij de CIA. Gaby Teller, de dochter van een Nazi-wetenschapper, die op het einde van de Tweede Wereldoorlog met de Amerikanen collaboreerde, helpt Solo om via Oost-Berlijn Illya Kuryakin te doen ontsnappen, een agent van de Sovjet-Russische staatsveiligheidsdienst KGB (Komitet Gosoedarstvennoj Bezopasnosti). Uiteindelijk vormen Solo, Teller en Kuryakiin  de kern van een nieuw internationaal netwerk van agenten die in alle landen operatief zijn. Het United Network Command for Law and Enforcement (U.N.C.L.E.) is een geheime organisatie waarvan voortaan ieder rechtgeaard persoon deel kan uitmaken. Via gecodeerde advertenties in TV magazines en jeugdkranten worden leden gerekruteerd.Ik weet dat veel van mijn vrienden en familieleden de serie volgen maar ben er van overtuigd dat geen van hen de onopvallende berichten hebben opgemerkt. In het grootste geheim heb ik mijn kandidatuur ingestuurd naar een postbusadres in Douglas op het eiland Man.  Twee maanden later krijg ik een briefomslag waarop duidelijk: ‘Personal & Confidential’ staat vermeld.  Gelukkig denkt mijn moeder dat het een grapje is van een van mijn vrienden en overhandigt mij de enveloppe zonder vragen te stellen. Trots lees ik op een bijgaand schrijven: vanaf vandaag ben jij een Man van U.N.C.L.E, één van de vele geheime agenten die garant staan voor het bestrijden van het onrecht in de wereld.  Er zit ook een pasje in waarop mijn foto staat en een stamnummer. Fier als een pauw, berg ik het document op in mijn nieuwe portefeuille, die ik kreeg samen met mijn  eerste identiteitskaart.      

Vic de Bourg
6 0

Na de duik

Net na het verlaten van de départementale 784 rijden we via een smalle weg naar onze vakantiebestemming. De meeste namen van de dorpjes die wij doorkruisen beginnen met ‘Ker’.  In het Bretons betekent het  ‘bewoonde plaats’. Het gehuurde vakantiehuisje ligt in een nieuwgebouwde wijk met een tiental woningen, iets buiten een ‘Ker’-plaatsje. Achter de huizengroep leidt een lange zandweg door een heuvelachtig ruig landschap naar een breed strand.Het huisje is kraaknet en ruikt nog naar nieuw. Volgens het verhuurkantoor zijn we pas de vierde familie die er intrekt. Er zijn drie slaapkamers. Beide dochters hebben ieder hun kamer, een extra garantie voor de nachtrust. Terwijl vrouwlief haar garderobe uitpakt en in de kast hangt,  vind ik in het nachtkastje naast ons bed een stationsromannetje in de Franse taal ‘Une valise mystérieuse à la gare Montparnasse’. Wanneer ik het boekje terugleg, valt er een handgeschreven blad uit met de boodschap: ‘Méfiez-vous de l’homme des caves’ (Hoed u voor de man uit de holen). Op de achterkant staat een plattegrond getekend. Ik stop het blad in mijn broekzak en haal mijn spullen uit de reiskoffer.Nog voor mijn huisgenoten zijn opgestaan, trek ik de volgende morgen mijn joggingpak en loopschoenen aan. Ik gris nog snel een handdoek mee en ren richting zee.In de vakantiefolder had men het over het smaragdkleurige water. Het klopt volledig. Dit is onweerstaanbaar. In een wip sta ik in adamskostuum en neem een duik. Heerlijk!  Op een lange strook kiezelstenen laat ik mij drogen in de ochtendzon en merk op enkele honderden meters een dobberend vissersbootje.  Ik voel mij bekeken maar niet vanaf het bootje. Wanneer ik mij omdraai, zie ik tussen de wilde begroeiing naast de toegangsweg een figuur wegduiken.Ik kleed mij aan, loop nieuwsgierig maar behoedzaam  naar de plek tussen de struiken en vind een hol waarin etensresten en een deken liggen.Het weer slaat plots om, de zee wordt woeliger, het vissersbootje is verdwenen. Ik loop terug naar het vakantiehuisje. De deur staat wijdopen. Ik kom op adem want het ruikt er naar verse koffie. In huis is niemand meer aanwezig …  

Vic de Bourg
7 3

(On)gelukszoekers

“Gisteren zag ik een uil op klaarlichte dag”, zegt Janus diep onder de indruk: “dat brengt ongeluk.”Zijn vriend Boris kijkt hem verbaasd aan: “Heeft hij  geroepen?” “Een keer hoorde ik hem koekoek roepen.”“Ik vraag mij af wie hier de uil is, uilen roepen oehoe, niet koekoek. Hij moet trouwens drie keer roepen alvorens hij ongeluk brengt.” “Zoveel verschil is er niet tussen koekoek en oehoe. Tegen mogelijke tegenspoed heb ik vandaag een stukje oesterschelp in mijn zak gestoken. Gisteravond heb ik ook snel over mijn rechterschouder naar de nieuwe maan gekeken.”“Jij, die amper het verschil tussen links en rechts kent. Ben je zeker dat het niet jouw linkerschouder was want dat betekent pas ongeluk.”“Je bezorgt mij de daver op het lijf. Waarom lach je me telkens uit met mijn geloof in omina?”“Ach, zolang je geen haas bent tegengekomen of de eieren van je kippen pas na het donker hebt binnen gebracht valt het allemaal nog wel mee met die ongeluksbrengers. Zijn er nog andere noemenswaardige dingen gebeurd?”“Vanmorgen vlogen én een roodborstje én twee vlinders de keuken binnen en na mijn ochtendwandeling volgde een vreemde hond mij naar huis. Dat zijn drie geluksbrengers op een rij.”“Ja, maar ik zag dat je van de wandeling een ruiker hebt meegenomen met witte en rode bloemen, dat is om ongeluk smeken.”“En dat klavertje vier dan? Een teken van puur geluk.”“Je hebt niet goed geteld, kerel, het was een klavertje vijf en dat is een veeg teken.”“Zullen wij maar ophouden elkaar de loef af te steken? Heb je trouwens  nog steeds dat konijnenpootje bij je?”“Neen, Janus dat pootje heb ik gisteren naar jouw zwarte kat gegooid die mij voor de zoveelste keer voor de voeten liep.”“Dag Boris, tot morgen.” 

Vic de Bourg
13 0

Il postino

In tijden dat men verzendingen machinaal frankeerde, zag men aan de recepties van bedrijven en verenigingen de juten postbalen staan die door de post werden opgehaald. De ruwe stof maakte dat er wel eens iets onderaan in de zak bleef haken. Zo vonden wij op kantoor ooit drie wenskaarten. We gooiden ze in de postbus en hoopten dat de bestemmelingen nog op het aangeduide adres woonden: leuk wanneer je in de maand augustus nog nieuwjaarswensen ontvangt. Een broer van een vriend uit Sankt Vith ‘of all places’ kreeg ooit een kaartje van een schone, die hij op vakantie had leren kennen. Op het adresgedeelte stond enkel: An der Anton in Sankt Vith. Er waren, dixit zijn broer, wel meerdere Antons in het dorp. Gezien zijn reputatie, kenden de facteurs meteen de enige, die voor ontvangst in aanmerking kwam.   Op kantoor wil ik het ladekastje van de vroegere verzendingsdienst een andere bestemming geven. Bij het leegmaken vind ik een mooi opgevouwen postzak. Bij het openplooien van de zak merk ik dat er onderaan nog een enveloppe zit. Weer achtergebleven wensen, denk ik of een brief voor Anton? Het lijkt inderdaad een brief volgens het omslagformaat. Er is duidelijk een adres vermeld, doch het huisnummer ontbreekt en als afzender staat enkel de plaatsnaam Muravera vermeld onder de voornaam: Tonio.  Er is dus  weer een Anton in het spel. De drie bij vier centimeter kleurrijke postzegel van 0.75 € vermeldt Anno Europeo del Volontariato en is niet afgestempeld. Wat moet ik hiermee? Door de ontbrekende gegevens heeft het weinig zin hem terug in de bus te gooien en op het postkantoor belanden zulke zendingen na een tijdje trouwens  in de papierversnipperaar. Mijn nieuwsgierigheid haalt het van mijn schroom. Ik houd de omslag boven de dampende waterkoker, waardoor ik hem zonder scheuren kan openen. Het perfecte handschrift is duidelijk met een vulpen geschreven. Ik lees: Mio caro Ion, ti chiedo perdono, Ja, ik moet je vragen om mij te vergeven, lieverd, omdat ik met de noorderzon ben verdwenen of is de zuiderzon hier eerder van toepassing?Wist jij veel, dat ik  reeds voor onze laatste nacht samen, mijn koffers had gepakt om de volgende morgen terug naar mijn geboorteland te vluchten.Vluchten, ja, want ik kon onze relatie niet meer aan. Het steeds moeten alert blijven om niets fout te zeggen of te doen. De schijn ophouden dat wij enkel goede vrienden waren en niets met elkaar hadden.Jij weet dat dit mij pijn doet en ik weet hoe diep ik je hiermee kwets.Harten breken is nooit mijn specialiteit geweest, ook al vond je dat mijn gedichten en liedjesteksten het tegendeel bewezen.Nooit mocht ik je mailen of schrijven omdat je het te riskant vond. Je wilde niet dat iemand er zou achter komen wat wij echt voor elkaar voelden.Ik wil nu even onze omerta doorbreken omdat dit het laatste is wat je van mij zal vernemen. Ik laat geen adres achter en mijn mailadres en telefoonnummer heb ik gewijzigd.In mijn herinnering koester ik de weinige nachten dat wij konden samenzijn.  Je vond het ongelooflijk dat ik, die zoveel jonger was, op jou viel. Je zei mij, al was het tegen je zin, dat ik mijn liefde aan leeftijdsgenoten moest geven. Ik deelde veel met mijn vrienden: mijn sport, mijn muziek, mijn passie voor mijn idool en de vele verplaatsingen naar zijn optredens in het buitenland. Soms vond je het overdreven en maande je mij aan om wat meer naar de klassieke muziek te luisteren die je zo boeide. Dat deed ik maar al te graag wanneer het samenging met de geborgenheid die ik alleen in jouw armen kon ervaren.Wat heb ik genoten van onze enige uitstap naar de Noordzee. Het was er koud en winderig op het strand. Jouw stoere handen in mijn woelige haardos en onze omhelzing in de duinen staan voor altijd in mijn geheugen gegrift.Hier, op mijn eiland, is de zee diepblauw als jouw ogen, die mij konden opslorpen als wij eindelijk even intiem waren.God, Ion, hoe hartverscheurend kan een mensenleven zijn. Alvorens ik deze brief verstuur, wil ik dat je mij iets belooft. Ook al zal ik nooit weten of je de belofte gaat houden, ben ik zeker dat je verder de vrolijke papa van jouw schatten van kinderen zal blijven en de zorgzame man van je lieve echtgenote. Zij verdienden niet dat ik je ooit van hen zou wegrukken. Adio, Ion, con tutto il mio cuore. Mijn hart bloedt. Tonio Ik sta versteld. Wat erg dat dit schrijven nooit ter bestemming kwam. Ik wil het lot niet tarten en ga niet op zoek naar het ontbrekende huisnummer. Dan waag ik het erop, plak de omslag weer dicht en stop hem in een andere enveloppe, waarop ik als bestemmeling schrijf: All’attenzione di Tonio,I - Muravera, Sardegna (Italia) Als ik met de brief naar de postbus stap, klinkt in mijn hoofd de overbekende muziek van de Italiaanse film ‘Il Postino’. Hoop dat de postbode in Muravera de ware Tonio vindt.    

Vic de Bourg
17 1

Carrièreswitch

1983.  Verleden week werd ik negen jaar. Ik kreeg een nieuwe T-shirt en een modelvliegtuigje. Later wil ik stuntpiloot worden of gezagvoerder van een passagiersvliegtuig.Gisteren kwam de kapelaan mij samen met mijn schoolvriend uit de klas halen. Hij had extra misdienaars nodig bij een belangrijke begrafenisplechtigheid. Wij schrokken ons een hoedje. Er stond een tank voor de poort van de kerk  en wel honderd soldaten in verschillende uniformen. Een militaire muziekkapel speelde een treurige mars. De kapelaan legde uit dat er een voorname begrafenisdienst was en er extra misdienaars nodig waren. De mis zou met wel drie geestelijken worden opgevoerd. Dat gebeurt normaal enkel op kerkelijke hoogdagen. Drie oudere misdienaars waren al op post. Vanuit de deur van de sacristie legde ze uit wat er allemaal gaande was. Dit was een staatsbegrafenis voor een piloot die omgekomen was toen zijn vliegtuig was gecrasht bij een reddingsoperatie in een ver land.De kerk zat nokvol met gewone mensen uit het dorp, maar ook de burgemeester was er met enkele belangrijke politieke toplui. Eerst kwamen hoge officieren binnen in prachtige uniformen van zowel de landmacht, de zeemacht als de luchtmacht.  Zelfs een generaal was helemaal  uit de hoofdstad gekomen en vertegenwoordigde de koning. Dan begon de dienst. Wanneer de kist met de nationale driekleur werd binnengebracht speelde het orgel het volkslied. Achter de kist liep een dame die helemaal in het zwart was gehuld. Ze werd ondersteund door een man in een uniform van de luchtmacht. Later vernam ik dat ze amper dertig jaar oud was en dat haar dochtertje pas negen was geworden, net als ik.Alles was indrukwekkend. Er werden speeches gehouden en de vertegenwoordiger van de koning zei dat aan de omgekomen piloot postuum een belangrijk ereteken werd uitgereikt. Dat ereteken werd bovenop de kist gelegd. Bij het buiten dragen van de kist liepen de priesters en wij als misdienaars vooraan tot aan de kerkdeur. Daar gingen wij links en rechts van de wijde poort staan terwijl de kist op de schouders van zes militairen werd gehesen. De echtgenote van de overleden man had haar zwarte voile voor haar aangezicht omhoog gedaan. Ik kreeg de tranen in de ogen bij het zien van zoveel smart en leed. In het voorbijgaan kwam iemand van de aanwezigen naar mijn schoolkameraad en mij, bedankte ons en stopte ons een geldbriefje in de hand. Vandaag heb ik mijn besluit genomen. Ik heb het geld in mijn spaarpot gestopt. Het spaargeld ga ik later gebruiken om mijn studies te betalen. Piloot ga ik niet meer worden maar ik wil studeren voor dokter en ga dan bij het leger om gekwetste soldaten te genezen.  

Vic de Bourg
37 1

La Chapelle

Mijn gulden regel bij het zakendoen is altijd geweest: eerst met een fris hoofd de contracten tekenen en daarna de ondertekening met klant of leverancier bekronen met een etentje.Zelf een mid-dertiger, schat ik dat de vertegenwoordiger van het IT-bedrijf een tiental jaren ouder is. Nadat ik de bestelbon heb getekend verrast hij mij door te vragen waar hij mij op een lunch kan trakteren. Gezien het gevorderde uur stel ik een restaurantje voor op ‘walking distance’ van mijn kantoor.Het is niet de eerste keer dat ik hier kom en weet dat de prijs-kwaliteitverhouding goed zit. De prijzen van de wijnen zijn wat overdreven, maar de samenstelling van de wijnkelder is dan ook uitgelezen.Wij gaan voor het dagmenu en mijn gastheer dringt erop aan dat wij de ‘signing of the contract’ vieren met een goede fles wijn.Om het ijs te breken vertel ik hem het verhaal van mijn Franse vriend Arnaud, die als kers op de taart voor zijn huwelijksreceptie een Château Arnaud  had uitgekozen. Dit leidde tot groot jolijt bij zijn schoonfamilie omdat zijn nieuwbakken vrouwtje Hélène Chateau heette.Mijn tafelgenoot kijkt eerst wat onwennig maar wanneer ik verduidelijk: ‘Hun beide namen op de fles’, kan hij er smakelijk om lachen, terwijl hij zelf de wijnkaart bestudeert.Hij lijkt wat paniekerig en loopt wat rood aan als hij de verwonderde blik van de ober ziet wanneer hij zijn keuze meedeelt.Het is ongebruikelijk, maar bij het tonen van de fles aanvaard ik zijn voorstel om de Chapelle Canterane – Saint-Émilion Grand Cru voor te proeven. ‘Exquise,’ zeg ik: ‘een voortreffelijke keuze.’Mijn zelfkennis over mijn soms onbegrepen humor in acht nemende, slik ik mijn woorden in en zeg niet dat wie de wijn proeft hem ook moet betalen.Tijdens de maaltijd merk ik dat de man aan mijn overzijde wat gespannen zijn best doet om zo gedisciplineerd mogelijk te eten. De wijn brengt gelukkig soelaas en wanneer wij aan het dessert toe zijn is de sfeer gemoedelijker geworden.Ik trek mijn stoute schoenen aan en opgetogen, maar verwonderd over zijn eerder dure wijnkeuze, vraag ik hem vriendelijk waar hij zijn wijnkennis heeft verworven.‘Ach, eigenlijk weet ik er weinig over’, bekent hij: ‘mijn vader leerde mij dat ik bij Franse wijnen telkens moet gaan voor een kasteel waarin de naam van een kerk of een kapel voorkomt.’  

Vic de Bourg
8 1

Nieuwjaarsbriefje van de pen aan het papier

Je weet het dus nog? Ik ging kopje onder in het bakelieten potje door het gaatje, dat net zo groot was als de omvang  van mijn dikste kleurpotloodvriend in de pennenzak. Vol met donkerblauwe inkt werd ik aan het randje afgestreken opdat ik geen vlekken op je maagdelijk witte velletje zou maken. Soms vergat men mij af te strijken en kon ik het niet helpen dat je een klodder inkt te verwerken kreeg. Dat speet mij zeer, vooral wanneer jij dan plotseling als een prop in de papiermand terecht kwam.  Gelukkig was er ook jouw zachte roze vriend die vloeiend de inkt opslorpte waardoor ik je verder mocht vol pennen. In de tijd dat de houder waarin ik werd geschoven nog wat bibberde en ik nog moest leren welke letters ik moest schrijven, had jij nog fijne blauwe lijntjes. Later verdwenen ze en kreeg ik het moeilijk om alles in rechte banen te leiden. Wat was jij prachtig toen ik aan de doopmeter van mijn bezitter de allereerste nieuwjaarsbrief schreef. Jij schitterde gewoon, met jouw zilveren sterretjes en kleurenprenten van kinderen die speelden in de sneeuw. Mijn geschrift was mooi, maar beverig en ook al had ik alles eerst in klad voorgeschreven maakte ik toch een foutje, dat ik dan maar doorstreept heb. Hoe gek klonk de beleefdheidsformule die ik van mijn tienjarige eigenaar moest schrijven: ‘Uw toegenegen doopkind’. Daar heb je vast mee gelachen, net als met dat rijmpje dat ik voor de grap schreef: Liefste meter, één centje is goed, twee centjes zijn beter. Hij die mij al die jaren toeliet jou te beschrijven neemt mij helaas steeds minder ter hand, maar gelukkig laat hij mij dicht bij zijn computer liggen. Vanuit die bevoorrechte positie kan ik dan meekijken en lezen wat hij via een bord met toetsen op een scherm projecteert met een digitale witte vlek, die de pretentie heeft er als jij uit te zien. Sinds geruime tijd neemt hij zo deel aan schrijfopdrachten, waarvoor ik af en toe in een kladboekje mag voorschrijven wat uiteindelijk op het scherm terecht komt. Herinner jij de uitdrukking: ‘Wat baten kaars en bril als de uil niet zien en lezen wil’? Dat waren nog eens tijden, toen wij regelmatig bij kaarslicht mochten samenwerken. Weet jij dat ik, inktpotten en potloden in het woordenboek als ‘ouderwets’ schrijfgerei bestempeld worden? Jij bent natuurlijk nog lang niet afgeschreven al wordt je nu veeleer bedrukt dan beschreven. Ook al ziet de toekomst er voor mij eerder somber uit, wil ik je voor het komende jaar alle voorspoed toewensen. Wat ik zo fantastisch vind is dat jij tegenwoordig zelfs als prop of als snippers gerecycleerd wordt en telkens weer in een andere gedaante opduikt. Er dreigt wel een groot gevaar dat bekend staat als IPad. Dat lijkt op een telefoon met een klein scherm waarmee ook geschreven kan worden en zo mobiel is dat er van pen en papier totaal geen sprake meer is. Ik merk ook aan de commentaren van collega’s van mijn bezitter dat ze het meer en meer gaan gebruiken, want hun teksten tellen eens zo veel schrijffouten als voorheen. Verschrijvingen hebben wij ook gekend, maar samen met vriend gum konden wij gebreken steeds tot een minimum beperken of wegvagen. Mijn papiertje fijn, ik hoop dat wij nog lang samen mogen zijn.    

Vic de Bourg
19 2

Talent

De winnaar van het afgelopen jaar werd net bekend gemaakt. Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt nog ooit deel te nemen aan die wedstrijd. Het was opgezet spel en er waren valsspelers. Hoe kon die nieuwkomer al meteen duizenden volgers hebben? Hij had nog maar twee keer meegedaan, terwijl de vorige winnaar over de tijdspanne van een jaar amper enkele honderden ‘likes’ bij elkaar sprokkelde?Haha, ik zag mijn kans schoon toen de bedenker van de site een panel wilde samenstellen om de leden enige inspraak te verlenen. Ik had mij kandidaat gesteld en behoorde meteen tot het panel. Verschillende medeleden hadden mijn kunnen trouwens meermaals onderkend en geprezen. Al snel kon ik aantonen dat er iets grondig fout liep met het registreren van de ‘vind-ik-leuks’. Mijn vele terechte opmerkingen werden toegejuicht, zodanig zelfs dat de bedenker snel spijt kreeg van de macht die zijn panel verwierf. Dus doekte hij het op. Dan bleek dat er slechts drie waarachtige panelleden bestonden en dat de overige één en dezelfde persoon waren, de bedenker zelf. Omdat ik mij hierover teveel roerde en één en ander aan het licht bracht, bedacht de bedenker dat mijn houding niet meer strookte met de regeltjes die hij zelf bedacht had en schrapte mij als lid. Opgeruimd staat netjes, zal hij gedacht hebben. Hij was tenslotte een (be)denker. Maar ik heb meer pijlen op mijn boog. Via het slapend lidmaatschap van een vriend, kan ik mij opnieuw toegang verschaffen tot de site. Ik hou mij gedeisd en trek niet teveel aandacht. Zelfs de enthousiaste collega’s van weleer hebben niets in de gaten. Het zal mijn vriend wel verbazen dat hij binnenkort wordt gekroond tot de meest talentvolle schrijver van het jaar.  

Vic de Bourg
18 4

L'inverno

In het Italiaans verschilt de benaming van de winter maar één letter met inferno. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, in mijn herinnering zijn er winters met een helse koude. Een van die winters begon vroeg en drie maanden lang lag de temperatuur onder het vriespunt. Hartje winter dragen wij net als in de zomer het uniform van de jeugdbeweging met korte zwarte veloursbroek. “Voel jij ook die tinteling in je bovenbenen?”, vragen mijn kameraden terwijl we ons op de fiets trachten recht te houden op de gladde paden.Tussen het gekraak op de radio, meldt de sterrenwacht dat je bij heldere hemel  ’s nachts wel zevenduizend sterren kan waarnemen. Van lichtpollutie is er nog lang geen sprake.Op de ruime speelplaats van de school zijn ijsbanen gemaakt van wel vijftien meter lang. Ook het onderwijzend personeel kan het niet laten om ze uit te testen. Tot groot jolijt zien wij zelfs de broeders met wapperende zwarte pijen voorbij glijden.Na de ijspret kom ik samen met mijn broers en zussen verkleumd thuis. In de keuken ronkt het kolenfornuis. De geur van warme chocolademelk komt ons tegemoet. Wij schuiven stoelen voor de kachel en stoppen onze voeten met klamme wollen sokken in de openstaande ovens. Al snel bedampen de ruiten.Het ouderlijk huis is nog maar een tiental jaar oud, maar van centrale verwarming is er nog geen sprake. Enkel de keuken en de woonplaats worden verwarmd. In de slaapkamers vriest het. Soms doe ik het rolluik in mijn kamer niet naar beneden en vraag mij af wie daar die bladeren schilderde? Dan zie ik hoe de ‘vriezeman’ in het maanlicht bloemen in de winter tovert op de vensterramen.In de straten en tuinen duiken sneeuwmannen op. De een is al vrolijker opgetuigd dan de ander.“Kijk, wat ik op zolder gevonden heb”, roep ik mijn broertje toe die net twee zwarte kralen in het hoofd van de sneeuwpop duwt: “een oude bolhoed en een pijp van opa!” De langste wortel en een uitgerafelde rode sjaal maken ons kunstwerk af.Een vader die met de hulp van de ‘vroedvrouw’ zijn kroost thuis op de wereld heeft gezet, is ook op andere vlakken handig. “Ik heb een extra lange slede gebouwd”, zegt hij trots.  Met zijn vieren gieren wij het even later uit wanneer grote broer ons voorttrekt door de krakende sneeuw. De middagzon op de maagdelijk witte sneeuwvlakte verblindt ons.Moegespeeld, zien wij later de lange wolkenslierten in het avondrood. Aan de kleinsten wordt verteld dat het de Sint is, die zijn speculaas bakt.De roep van kraaien door de naakte boomkruinen en het geblaf van een hond dringen ver door de ijle ijslucht.Op kerstavond doen wij met vrienden een fakkeltocht.  Wij zingen en zien de adem van onze schaduwen op het witte sneeuwtapijt.Wij koesteren dit moment en elkaar.    

Vic de Bourg
23 1

HP is ook een merk van printers

                                                                                             Beeldkunstenaar: Luk Versluys Het is toch niet ‘mijn’ boek? Waarom zou ik mij inspannen voor hen die het willen lezen en in krantenartikelen, boekenprogramma’s en uitgeverijen, ja tot zelfs in hun dagelijkse gesprekken laten doorschemeren dat ze zich zorgen maken over de verkoop ervan? Wat kan het hen schelen dat het wel of niet over de toonbank wordt geschoven? Of willen ze zelf een wit voetje halen bij wie van dit genre houdt? Willen ze erbij horen en niet opzij gezet worden als zij, die nooit van mijn wedervaren gehoord hebben? Sommigen loven de surrealistische stijl, anderen hebben het over magisch realisme. Alsof ik niets in de pap te brokken heb. Ik weet zelf toch wel wie ik ben, ook al denken velen dat ik enkel besta bij de gratie van hem, die zij mijn ‘bedenker’ noemen? Wat kan het mij deren dat die zogenaamde bedenker er materieel beter van wordt? Stel je voor dat hij door mijn succes nog andere personages gaat bedenken die nog meer geld in het laatje brengen. Dat is waar het echt om draait. Hoeveel gaat het opbrengen en hoe graag word ik gelezen opdat nog meer lezers kunnen aanhalen dat ze daadwerkelijk tot die groep behoren die het werk kennen. Zover is het gekomen dat lezers zelf wel bepalen wat een bestseller hoort te zijn. Ze gaan zelfs zover om boeken te kopen die ze nooit lezen, maar wel op televisie en in sociale media besproken worden. Natuurlijk draait dit boek om mij. Ik ben de HP, de hoofdpersoon op wie ze verliefd worden of die ze haten. Door mij worden zij tot wanhoop of wandaden gedreven. Ik red hen of stort hen in de verdoemenis. Hen doen inzien hoe fout ze zijn of hen aanzetten om meer te doen omdat ze van zichzelf vinden dat ze ‘goed bezig zijn’. Daar gaat het om. Nee, mij zullen ze niet kunnen verwijten dat ik geen deel uitmaak van het echte leven. De naakte waarheid in al zijn hevigheid ‘la vérité nue et violente’,  is mijn motto. Ach, waar ben ik nu zelf mee bezig?  Straks is de inkt op of wordt opnieuw het verhaal verteld van die keer dat de tekst gewoon van het papier kon worden geblazen omdat de toner van de printer van slechte kwaliteit was, waardoor hij niet ‘pakte’ op papier …  

Vic de Bourg
14 0

Etwas Herzhaftes ...

Mijn volgende stop op mijn vakantie terugreis wordt Zweibrücken of all places in het Rijnland-Palts. Wat in mijn geboortestreek de ‘Zwarte Beek’ genoemd wordt, heet hier simpelweg de ‘Schwarzbach’. Toen ik jaren geleden een Duitse nachbarin had was ik verwonderd hoeveel Nederlandse woorden verstaanbaar blijken als je er een Duitse draai aan geeft. Behalve toen Helga ooit zei “Damit komm ich schon klar”, kreeg ik het even moeilijk om uit te leggen hoezeer die uitdrukking op mijn lachspieren werkte. In een kaffeehaus bestel ik een koffie. Aan een tafeltje zitten twee koppels van net over middelbare leeftijd uitbundig mee te zingen met Vico Torriani op de lokale radiozender : “In einer kleinen Konditorei, da saßen wir zwei bei Kuchen und Tee. Du sprachst kein Wort, kein einziges Wort und wusstest sofort dass ich dich versteh…“  Het wordt mij te uitbundig en luid en ik zoek heil op het aanpalend ruime terras. Iets verder van mij zitten twee exemplaren van de plaatselijke jeugd, nu ja plaatselijk. Hij kan zijn Arische roots niet verloochenen: groot, blonde haardos en blauwe ogen. Zij is een Zuiders type met halflange golvende ravenzwarte haren, een lichtbruine huid en donkere ogen.Er worden geen woorden uitgewisseld, maar dat lijkt om heel andere redenen dan in het liedje. Zij kijken ieder verbeten een andere kant op.  Binnen wordt op de Rundfunk een andere plaat opgelegd en op de achtergrond weerklinkt nu ‘Love hurts’.  Op dat ogenblik bemerk ik de elektriciteitskast op het plein met de graffiti ‘The Love, the Pain’. Toeval bestaat.Zijn lederen vest, smaakvolle merkkledij en dure schoenen verraden een gegoede afkomst. Een schril contrast met haar ietwat kitscherige grote ronde oorbellen en bonte, zwierige kledij.  Ze doet mij denken aan de Gitanes, die elk jaar op bedevaart trekken naar Saintes-maries-de-la-mer. Ze heeft ook iets van die wilde paarden in de Camarguestreek, want plots staat ze bruusk op en loopt op haar knalgele hoge hakken het etablissement binnen. De jongeman schudt het hoofd en verdiept zich in zijn iPhone.   Even later komt de Spaanse furie terug naar buiten. Ze blijft recht staan met beide handen op het terrastafeltje en kijkt haar tafelgenoot strak in de ogen: “Nein, Jurgen, kein Perro, niemals!”Hij heeft duidelijk iets opgezocht en toont haar nu iets op zijn telefoon: “Sieh nur, wie lieb er hier ist.” Zij blijkt niet te vermurwen: “Jurgen, ich habe dich und das ist genug. Ich will kein Hund!” “Bitte, Viola”, Jurgen doet teken om naast hem te komen zitten. Hij wil haar blijkbaar nog meer foto’s tonen op zijn gsm.Viola houdt voet bij stuk, ritst haar handtasje van de tafel en snelt weg. Als ze voorbij mijn tafel komt hoor ik hoe ze luid in zichzelf praat: “¿Un perro?de ninguna manera!”Dus toch Spaans, denk ik. Duidelijk verslagen zit Jurgen aan het tafeltje waarop zijn iPhone ligt. Met zijn rechterhand lijkt hij het scherm te aaien. Even overweeg ik om hem een drankje aan te bieden, iets stevigs.

Vic de Bourg
6 0

Zwischen den Bergen...

Neen, niet Oostenrijk, maar Tignes Val d’Isère, skioord in de Franse Alpen, wordt onze zomervakantiebestemming.Vrienden raadden  ons deze zonovergoten streek aan voor de zuiverste berglucht en de fauna en flora van het  Vanoise-massief.  Dat wij voor een appel en een ei in hun flat mogen verblijven, overtuigde ons om de reis te wagen.De Peugeot 304 diesel stationwagen heeft ons al eerder veilig heen en weer tot in het  ‘Zuiderste’  puntje van Frankrijk gebracht, dus die moet ook de bergen aankunnen.In Bourg-Saint-Maurice begint de klim naar een slordige achttienhonderd meter hoogte. Al snel durven vrouwlief en de dochters van negen en twaalf niet meer naar beneden kijken. De valleien, zeg maar afgronden, worden alsmaar indrukwekkender.Vakantiegangers met snellere bolides en zelfs vrachtwagens doen mij verstaan dat ik, zodra het kan, even aan de kant moet gaan staan om hen door te laten.Het is steeds bergop, dus remmen hoeft amper maar toch word ik gewaar dat er iets niet pluis is met het remsysteem. Om mijn medepassagiers niet in paniek te brengen zwijg ik in alle talen, zelfs in het Frans, dat ik af en toe gebruik om een onvoorzichtige chauffeur de huid vol te schelden.Slechts tweeëndertig kilometer duurt de urenlange tocht. Het uitzicht is hemels mooi maar voor mij is het een hel. Boven is geen autogarage. Ach, we hebben hier geen wagen nodig.De terugtocht verloopt vlotter, want het is bergaf. Ik gebruik constant mijn handrem. Af en toe krijg ik weer druk op de remmen.

Vic de Bourg
9 0

Niet alleen schoenmakers moeten bij hun leest blijven

Een relatief bekend  radiopresentator vond het onlangs nodig politieke commentaar te geven op zijn FB pagina. FB kent wel het systeem van volgers maar wie op berichten wil reageren is verplicht een ‘vriendenstatuut’ aan te vragen.  Bekende personen zijn door de band ijdel en vinden het fijn er een brede (would-be) vriendenkring op na te houden. Dus jan en alleman mag vriend worden, tenzij… Mijn aanwezigheid op het vriendenlijstje weerhield mij er niet van op het politieke statement negatief te reageren.  Ik liet ook doorschemeren dat ik niet begreep waarom zoveel andere ‘vrienden’ hem domweg volgden in zijn opinie, ja er hem zelfs voor prezen.  Zelf een reactie bedenken of zijn meute medestanders de kans geven mij onder hun kritiek te bedelven (of wie weet mij gelijk te geven), deed hij niet.  Meteen defrienden en klaar was kees. Over politiek gesproken: de houding van mijn ex-FB-vriend doet mij denken aan wat er in Wit Rusland gebeurt. Loekasjenko doet net hetzelfde. De oppositie monddood maken. Er is nog een tweede gelijkenis met Alexander Loekasjenko: hij is lang niet de knapste maar laat zich  niettemin dolgraag fotograferen. De inhoud van zijn FB berichten zijn doorgaans boeiend en interessant. Wie ze wil lezen moet dan dus wel regelmatig tegen zijn foto aankijken. Voor wat hoort wat. Mogelijk kan hij daar zelf niets aan verhelpen en is het de opdringerige bevriende fotograaf die zijn materiaal telkens weer wil aanprijzen.  

Vic de Bourg
15 0

Ballerino & Bolero

In 1963 trek ik op mijn zestiende de wijde wereld in en koop een enkel bootticket van Buenos Aires naar Europa. In Brussel maak ik al snel vrienden. Enkele onder hen zijn figuranten in het ‘Ballet van de XXe eeuw’. Mijn eerste auditie is een flop, hoe kan het ook anders, ik heb niets met dit soort dansen, maar ik bijt door. Eindelijk mag ik meedoen, achteraan in het balletcorps leef ik mij uit op Mexicaanse volksmuziek. Ik bloei helemaal open in deze groep met wel vijfentwintig verschillende nationaliteiten. De ene danser is al knapper dan de andere en de meisjes mogen er ook zijn. Ik zie dat de balletmeester mij meer en meer in het oog houdt en krijg steeds intensievere balletlessen. “Jorge, jij bent er klaar voor. Je danst  met Bortoluzzi.”“Maar, meester, Paolo is een sterdanser. Ik kan niet tippen aan wat hij al bereikt heeft.”“Geen paniek, ik vraag je niet om op je tippen te dansen, maar we gaan er aan werken. Ik heb een groots spektakel bedacht op de muziek van de negende symfonie van Ludwig van Beethoven en jullie krijgen daarin hoofdrollen. Naast dansers zijn er tientallen figuranten en een live orkest met koor. Jullie gaan schitteren.”“Paolo, alsjeblief, zeg aan maestro Béjart dat ik dit niet aankan. Hij kan mij evengoed tussen de figuranten zetten. Ik ga toch ook niet in het koor meezingen of in het orkest spelen? Dit gaat mijn petje te boven.”“Jorge, toen Maurice mij in Milaan vroeg om zijn troep te vervoegen was ik een amateurdanser. Kijk waar ik nu sta, vertrouw erop, jij kan het.” Aan de barre lukt het steeds beter maar zodra ik thuis kom begint het beven, de gewrichtspijn, het letten op het eten om niet telkens over te geven. Dit gaat mij nooit lukken. Ik ben zwaarder dan Paolo, ik moet vermageren. Waar haalt hij zijn kracht vandaan?  Straks moet ik hem boven mijn hoofd tillen. Ik word gek, maar Maurice helpt mij er bovenop en weet als geen ander hoe mijn logge lijf in elkaar zit. Hij laat mij dingen doen die ik onmogelijk waande. Ik sluit mijn dagboek waaruit ik  heb voorgelezen aan een journalist van een dansmagazine.“Hebt u nog een scoop voor mij, mijnheer Donn?”“Ik besterf het nu al. Maurice wil mij op mijn tweeëndertigste als eerste mannelijke solodanser de Bolero laten opvoeren.”

Vic de Bourg
12 0

Malen over Mahlerei

Niet echt overtuigd gaan drie kotgenoten uiteindelijk akkoord om mij te vergezellen naar de vernissage van Jonas, mijn jonge vriend kunstschilder.Myriam, Linda en Liam hebben genoeg chique en excentrieke kledij verzameld om niet onopgemerkt te blijven tussen de aanwezige crème de la crème van de lokale kunstkring, de ware en de would-be kunstkenners. Wij zien en horen groepjes van diverse genders en allerlei pluimage, hoogdravende gesprekken voeren over de tentoongestelde schilderijen. Onze vriend kunstenaar loopt ietwat verloren tussen de commentatoren, die hem aanklampen om de meest onbegrijpelijke vragen te stellen over zijn werken. Wij besluiten hem ter hulp te snellen en na kort overleg gaan we met zijn vijven in gesprek. Dicht bij elkaar, verhinderen wij dat anderen zich in onze discussie kunnen mengen. Al snel komen nieuwsgierigen luisteren naar wat wij te vertellen hebben. “Ik vind de diepgang onbetreurbaar, Jonas in jouw werken, met name die met het overheersende plestergeel.”“Het schilderij met de zoetwerkende figuraal bespatte tegelwand zou niet misstaan in een barokaal interieur.”“Dat heb je goed gezien, toen Linda en ik gisteren de nieuwe vleugel van de zoo bezochten waren er bij de mensapen soortgelijke patronen te bekennen.”“Weet je dat er lichtgevleugelden zijn die soms dezelfde patronen in hun vlucht beschrijven?”“Je meent het, Liam, toch vind ik dat het aanliggend pand nooit op die manier had mogen gerestaureerd worden.”“Van restauratie weet ik alles, de kunst bestaat erin het onderliggend waargevoelen te vatten en opnieuw te doen floraliëren.” De interesse rondom ons vijftal groeit gestadig. Velen spannen zich in om onze hoogstaande discussie te volgen en knikken instemmend naar elkaar. “Wat een geniale vondst om plurale grindlinten te mengen met uitwerpselen van muurzeikers.”“Mij roept het echo’s op uit het wawa-isme.”“In het Amazonewoud worden lianen ook groener door de lichtinval van sterrenformaties, die zich vooral ’s nachts manifesteren.”“Jonas, man, hoe haal je het als kunstenaar in je hoofd om scherven van Boccalistische theekopjes te verwerken. ““Over thee gesproken, er is in het nieuwe museum van moderne kunst een heel leuk drankenhuisje geopend.”“Ja, daar ben ik dan weer niet over te spreken, al die kroegen die er onlangs bijkwamen op de zeedijk.”“Is dat geen titel van de nieuwe vinylplaat van The Splinters: The seadike?”“Kijk, meisjes en jongens, laten wij nog eens klinken op het welvaren en de ondermaatse gemoedstoestand van onze succesvolle topartiest Jonas.” Onder de starende ogen van de omstaanders stuiven wij met zijn vijven naar de bar en zien hoe een suppoost tijdens ons betoog bij verschillende werken een rond geel stickertje heeft bevestigd dat staat voor ‘verkocht’.  

Vic de Bourg
6 2

La copine

Later verneem ik dat je in het Frans de ‘f’ niet uitspreekt in de plaatsnaam Neufchâteau, net zoals de twee ‘l’-en in ‘fille’ als een ‘j’ klinken. Ik heb me online ingeschreven voor een tiendaagse yogastage in de Belgische Ardennen. De jongedame achter het tafeltje met geplastificeerd bloemetjesdoek zorgt voor de ontvangst van de deelnemers. Ik spreek haar in mijn beste Frans aan, zeg dat ik haar ‘une belle fielle’ vind en blij ben eindelijk vanuit het verre Nederland in ‘NeuFsjatoo’ te zijn aangekomen. Ze lacht beminnelijk. In een onberispelijk Nederlands heet ze mij hartelijk welkom. Tijdens hetzelfde ‘later’ leert de jonge vrouw mij ook dat de ordinaire zeiltjes op de tafeltjes in de taal van Molière ‘toiles cirées’ worden genoemd. Dankzij haar, breid ik dagelijks  mijn ‘vocabulaire’ uit. Naast yoga zijn er allerlei andere activiteiten. Zij neemt de relaxatiesessies voor haar rekening. Dat doet ze simultaan in het Frans en het Nederlands, waardoor ik al snel de delen van mijn lichaam in de Franse taal aanleer. Nooit werd ik zo bevangen door een stem, die bij mij binnendringt van het topje van mijn tenen tot de ultieme zucht bij de ademhalingscontrole. Telkens een gelegenheid zich voordoet, zoeken wij spontaan elkaars gezelschap op. Tijdens boswandelingen loopt de een achter de ander. Bij de maaltijden zit ik tegenover haar. Als de groep bij het uitdoven van het kampvuur naar binnen gaat, zijn wij de laatsten om elkaar een goede nachtrust te wensen. Ik besef dat ik mij nog nooit zo goed heb gevoeld in het gezelschap van iemand. Bij mijn boeking van de stage las ik dat Yoga het openen is van je hart, dat het verblijf een ontdekking of herontdekking is van stukken van jezelf. Het klopt. Ik voel het in de groep, maar sterker nog als ik in haar gezelschap vertoef. Na enkele dagen besef ik dat ik hopeloos verliefd ben, maar mag ik mij opdringen aan dit jonge leven? Meer dan eens beantwoordt ze mijn blikken, bij de minste subtiele aanraking gaat een siddering door mijn lijf. Ik voel dat de wederzijdse genegenheid groeit bij elk samenzijn. De tijd haalt het op mijn verzuchtingen en het einde van de stage is nakend. Ik heb het niet aangedurfd om te verklaren dat ik geen enkele voorwaarde wil verbinden aan een eventueel weerzien of om in de toekomst samen iets te ondernemen. Bij het afscheid zijn haar knuffels voor elke deelnemer even vrolijk en hartelijk. Mijn knuffel duurt iets langer en als ze merkt dat het huilen mij nader staat dan het lachen zegt ze: “Ce n’est qu’un au-revoir.” Er knaagt iets diep in mij tijdens de terugreis. Was dit de aanzet tot een ‘amour inconditionel’ zoals ik mij die altijd heb ingebeeld?  Enkele maanden later gruw ik wanneer ik een mail van haar krijg met een bijlage. In het onderwerp staat: ‘A ma très chère copine’ en in de tweetalige bijlage word ik hartelijk geïnviteerd op de receptie van haar huwelijk met Jean-François.      

Vic de Bourg
51 1

Luchtspiegeling

‘Niet dat ik het erg koud heb in mijn onvolprezen Blankenberge, ook al draag ik de sjaal, die ik dagelijks omsla, of het nu winter, zomer, herfst of lente is, maar toch voelt dit zeebriesje eerder fris aan en zou ik de krakkemikkige oudjes die nu op de dijk en de pier wandelen willen aanraden zich warm genoeg te kleden, alhoewel ik mij niet echt wens in te laten met de gezondheid van die schare schuifelende schlemielen, laat staan dat deze aangespoelde kustbewoners mij ook maar een moer kunnen schelen.’Zo ben ik op het bankje op de zeedijk aan mijn tekst begonnen voor een nieuwe schrijfwedstrijd: maak een volzin van honderd woorden in de trant van Chr. Vekemans. Ik tel het aantal woorden, het zijn er negentig. Nog tien woordjes inlassen en hier en daar wat rommelen aan de interpunctie.Veel tijd krijg ik niet. Plots steekt een heuse storm op die zo hevig wordt, dat ik mijn volle gewicht in de strijd moet gooien tegen het beuken van de noordwesterwind.Dat gewicht ligt in ponden net onder de tweehonderd, dus denk ik ‘wat het zwaarst is moet het zwaarst wegen’, maar dat is buiten de beaufortwaarde gerekend van deze windkracht.Mijn deelname aan de wedstrijd kan ik vergeten, mijn ‘callepinke’ met mijn pennenvruchten is uit mijn handen gerukt.Ik wordt opgetild, voel mij licht worden als een veertje en vlieg over de pier de volle zee in, richting Engeland.Waar er aan de kust nog een dreigend donker wolkendek hing, klaart de hemel nu volledig op en zoef ik gezwind door het blauwe luchtruim. Onder mij zie ik tankers en containerschepen varen maar ook zeilboten.  Ik herken de ferryboot waarop passagiers mij toewuiven.Plots beland  ik in een mistbank, maar het blijkt enkel een verloren schaap van een wolk te zijn, die mij omsluit. Dan duiken zij voor mij op: ‘The white cliffs of Dover’. Meteen klinkt het riedeltje van wijlen Dame Vera Lynn door mijn hoofd.Geen tijd voor sentimenteel gedoe, aan een rotvaart vlieg ik in geen tijd boven Cardiff en boven de groene heuvels en het sprookjesachtige Snowdonia. De naam doet mij denken aan tante Sidonia en professor Barabas. Hoe dikwijls vloog zijn Gyronef niet met mijn striphelden over verre wereldzeeën, net zoals ik nu vlieg?Ik drijf het binnenland in en vlieg boven de suburbs en het centrum van Londen. In de London Eye hebben toeristen mij opgemerkt en zwaaien naar mij, terwijl ik opgeschrikt wordt door een formatie jets die mij in de kleuren van de Union Jack wentelen. Net nu ik hier overvlieg doet de Queen haar ‘Trooping the Color’ met aan het slot een ‘flypast’ van haar ‘R.A.F.’Ik kuch de ziel uit mijn lijf en vind dat het nu welletjes geweest is met mijn vliegkunst. Al snel wordt ik gedreven naar de oostkust en bevind mij aan de Noordzee boven Great Yarmouth. Ik ken deze plaats van ergens.Natuurlijk, hier vroeg mij die man aan de hotelreceptie iets dat ik niet verstond. Na de derde trage en overdreven gearticuleerde herhaling verstond ik dat hij vroeg of ik een ‘Early morning tea’ verlangde? Het bleek  de  lokale sympathieke manier te zijn voor het geven van een ‘wake up call’.Het suizen van de wind is weg, ik lig in een queen sized bed. Het kamerraam staat open. Ik hoor het zachte ruisen van de zee. Er wordt op de deur geklopt. Een roodharige lieverd opent de deur en zegt: “A jolly good morning. Your tea, sir. Cooked breakfast  will be served at your best convenience.”  

Vic de Bourg
17 1

Die dag op Krubbo

“Astriebo, waar ben je?” “Hier, Zdragjebo, achter het smukdra.”“Waarom verstop je je daar? Ben je bang van iets?”“Neen, wat is er op Krubbo  om bang van te zijn? Ik speel enkel een spelletje met je. Het smukdra is ideaal om te verdwijnen en toch lijkt het totaal transparant.”“Kom nu maar achter dat scherm vandaan, ik praat liever met zichtbare wezens.”Dat smukdra-ding is wel geinig,  als je achter het scherm staat ben je totaal onzichtbaar. Astriebo houdt vol dat het van een andere planeet afkomstig is, maar hij weet niet dewelke. Keuze zat, want naast de blauwe, die het verst  van ons verwijderd is, heb je de rooie, de melkwitte en nog een twintigtal andere gevaarten in de ruimte, die net als Krubbo de naam planeet meekregen. De oudere Krubbonoren beweren dat onze lichtjarenverre oorsprong zou te vinden zijn op het minuscule blauwe bolletje.“Weet jij naar hoeveel planeten wij kunnen reizen, Astriebo?”“Neen, geen idee maar die groene, Waldbrow, daar wil ik met jou wel eens op vakantie.”“Dat kan, met de Holostar. Die reist naar vijf planeten.  De andere zijn te ver verwijderd.”“Zdragjebo, jij weet zoveel.  Als je op school een spreekbeurt moet geven over een onbekende bezoeker aan onze planeet. Wat zou je hem vertellen?”“Dan zou ik beginnen met Noz, de grote vuurbol, die Krubbo verlicht en verwarmt.  Verder zou ik spreken over de bevolking die in ronde metaalachtige sferen woont die ingedeeld zijn in een soort honingraten. Elke bewoner heeft zo een eigen kleine ruimte waarin hij slaapt en eet.  Uit een kraantje, gekoppeld aan een buizenstelsel komt een krachtig brouwsel.  Daar voeden wij ons mee. In een ruimte in het midden van de bol komen familieleden en vrienden samen om te praten of spelletjes te spelen.”“Heb jij een favoriet spelletje, Zdragjebo?”“Zeker, dat is ‘Mens erger je niet’, maar ik zou aan de bezoeker ook nog zeggen dat er naast de individuele bollen nog grotere bollen zijn waarin bijvoorbeeld onze school is ondergebracht  of waar allerlei groepsactiviteiten doorgaan.”“Ga je hem ook iets vertellen over Oerkabbo,  die grote vlakte waar dingen uit de ruimte vallen en waar wij op woensdagnamiddag dikwijls gaan spelen?”“Misschien houden we dat beter geheim. Wie weet waar een vreemdeling zoal op uit is? Mijn broer heeft eergisteren een rood stuk metaal gevonden met als opschrift: ‘Tesla Roadster’. Hij gaat het naar het museum brengen.”“Bedoel je dat museum waar ook die gouden plaat wordt getoond met die rare geluiden?”“Precies. Naar het schijnt zijn die geluiden wezens die praten.  Er staat ergens ‘Akkadisch tot Zweeds’ op vermeld. Dat zouden talen zijn.”“Is er tussen dat gebrabbel ook iets dat de Krubbonoren verstaan?”“Er is één passage die wij allemaal vlot verstaan: ‘Hartelijke groeten aan iedereen’.” (English version: see Bedtime.com)

Vic de Bourg
28 2

Ma chanson préférée

Zal ik dit weerzien aankunnen? Resoluut stap ik het druk bezette terras op.  Wij zijn zoveel ouder en hebben niet afgesproken waaraan we elkaar kunnen herkennen. Discreet loop ik voorbij de tafeltjes. Iemand streelt mij in de nek. “Ludwig?”“Mady!”Lichtgrijsblauwe ogen kijken dwars door mij heen.“De enige man op de wereld met zulke groene ogen. Hoe dikwijls ben ik daar in verdronken?”Wij omhelzen elkaar. Fijne naaldhakken maken haar bijna zo groot als ik.Zodra wij  een drankje besteld hebben,  vraagt ze:  “Vertel, wat spook jij uit tegenwoordig?”“Je weet dat ik altijd goed was in talen. Ik werk als tolk voor de Europese Gemeenschap.”Ze glimlacht meewarig,  gaat er verder niet  op in en steekt van wal over haar topjob in de hotelbusiness.Waar is de stralende lach van mijn Mady,  die in de plenzende regen rode kruisstickers verkocht? Zij aan de ene, ik aan de andere kant van de verkeerslichten. “Ach, Ludwigje, ik die vliegangst had, nu ken ik de luchthavens van Tokio, Dubai en Parijs als mijn broekzak. Niet dat ik graag broeken draag, maar in het Waldorf Astoria van New York zwaai ík wel de plak.”Ik wil weten of ze een aardige man leerde kennen, of ze kinderen heeft, hoe die heten? Woont ze in een gezellige buurt, sport ze nog, weet  ze welke films we samen zagen?Niets van dat, wel alles over haar geliefde sterrenrestaurants,  toplounges en luxe boetieks, die ze, ‘thank god’,  nog heeft kunnen bezoeken in de korte tijd dat ze hier verbleef.Ze vraagt niet hoe het mij vergaat, maar stelt vast dat ik in blakende gezondheid verkeer en zonder twijfel  elke dag mijn lijntjes trek in het stedelijk zwembad,  tenzij ik mijn eigen ‘private pool’ bezit?Ik voel mij warempel opgelucht wanneer ze gehaast opstapt, haar vliegtuig vertrekt straks.“Bye, green eyes. Pas goed op jezelf.”“Daaaag.”Flarden van het oude deuntje van Isabelle Aubret schieten mij door het hoofd.  Het werd mijn lijflied nadat ik vijftien jaar geleden afscheid nam van  Mady. “Un premier amour ne s’oublie jamais … leur premier amour était si fort“.  Aubret won er in 1962 het Eurovisiesongfestival mee. In de opgelegde luttele minuten verhaalde ze het allemaal:  waar ben jij gebleven, wat heb jij met je leven gedaan zonder mij?Nu ik eindelijk het antwoord ken, is de tijd rijp om een andere ‘hymne à l’amour’ uit te kiezen, excuse-moi, Isabelle.  

Vic de Bourg
31 1

Whodunit

“Henri, haal de kap er maar af.”“Zoals meneer wenst.”Henri is al sinds de vijftiger jaren de trouwe chauffeur en toeverlaat van Emile-François de Chercheville, de notoire speurneus uit Antwerpen. Vroeger haatte hij autoritten, maar sinds Henri hem overhaalde deze felrode Austin A40 Somerset Convertible aan te schaffen, is meneer er dol op. Hij vouwt het dak achterwaarts, reikt meneer de linnen en zijden Stetson cabriomuts en Burberry sjaal aan. De prille lentebries kan nog geniepig uit de hoek komen. Wanneer ze via de leien de stad buiten rijden, verlustigt Emile-François zich aan de bewonderende blikken van de sinjoren. Soms ergert hij zich aan hen die op de fraai bewerkte brievenbussen van de luxueuze herenhuisdeuren het woord  ‘locataires’  vervingen door ‘huurlingen’.Emile-François opent het pakje dat Henri bij de drukker heeft opgehaald. Hij bewondert zijn nieuwe tweetalige en dubbelzijdige naamkaartjes:                                              Emile-François de Chercheville,                                             Privé detective /Détective privé                                      Frankrijklei , 625 B, Avenue de France                                                  Antwerpen – Anvers                                                    z.o.z – voir verso Hij is op weg naar zijn vroegere klasgenote barones Eulalie Dundergem de Strathove, die als weduwe van haar Nederlandse echtgenoot in hun ‘Seigneurie’ verblijft in Hertervoorde,  een provincienest net over de grens.Emile-François begroet haar met een handkus:  “Madame, chère copine, waar is de tijd?”“Noem mij toch Eulalie, zoals vroeger. Komt uw chauffeur niet binnen?”“Henri wacht wel in de wagen. Wat zie je er overstuur uit, wat  is er gebeurd?”“Hij ligt in de keuken, ik heb niets aangeraakt. Oh, Emile-François wat vreselijk.”“Kalm Eulalie, vertel.”“Toen ik vanmorgen wakker werd zag ik Chouchou, mijn Bichon frisé, nergens meer. Ik riep hem maar kreeg geen antwoord tot ik hem bebloed en roerloos vond in de keuken. Ik kon het niet aanzien, ben naar de vestibule gerend waar ik meteen aan jou dacht en je opbelde.”“Wie heeft er toegang tot de woonst, Eulalie?”“Jean-Louis, de tuinman, Bram, de klusjesman en Mariette, de huishoudster hebben  een loper van de keukendeur. Vandaag gaan ze pas vanaf veertien uur aan het werk.”  “Dan heb ik nog wat tijd. Sta mij toe dat ik even in huis rondloop. Ik sluit de keukendeur en laat de sleutel in het slot zodat Mariette en de beide heren moeten aanbellen om binnen te raken. Laat ze zodra ze toekomen plaats nemen  in de woonkamer. Laat niemand naar de keuken gaan en ga er zelf ook niet heen.” Aan de voordeur roept de detective Henri. Samen gaan ze naar de keuken. Met zijn vinnige mopshondogen kijkt Henri meewarig naar het toegetakelde witte hondenlijf. Hij vervangt zijn Salt&Hide tankleurige chauffeurshandschoenen door twee plastic exemplaren, waarvan hij er ook een paar aan de speurder overhandigt. Hun meticuleuze onderzoek van het kadaver levert snel resultaten op. Tijdens hun werk horen ze hoe er onverrichter zake aan de keukendeur wordt gerommeld. Even later begeven ze zich naar de living waar de drie huisbedienden raar naar hen opkijken. Zonder een woord uit te brengen bekijkt Emile-François hen van top tot teen en verzoekt hij Eulalie en Henri de kamer te verlaten.In de vestibule vraagt Henri aan Eulalie om de veldwachter te bellen en te vragen met de dievenwagen naar ‘Heerlijkheid Hertervoorde’ te komen.“Uw nieuwe blauwe salopette heeft u verraden, meneer Bram. Ik beschuldig u van moord op Chouchou. Hier hebt u het stukje stof dat ik in de muil van het beestje vond. Het zal precies passen in het gaatje onderaan uw broekspijp.” “Het rotbeest!” is alles wat de klusjesman kan uitbrengen terwijl de inmiddels toegekomen veldwachter hem wegvoert.“Hij blafte steeds naar Bram en had hem al meermaals gebeten, mijnheer de inspecteur,” tracht Mariette de situatie te vergoelijken.“Al goed,” oppert Emile-François: “ga maar met Jean-Louis de boel opruimen in de keuken...” 

Vic de Bourg
26 2

Ontmoeting in de winter

                                                                                         foto: Michael Krahn De Gaume is een kleine gastvrije streek in het uiterste zuiden van Belgisch Luxemburg. De inwoners zijn er bijzonder hartelijk en hun karakters zijn zacht, net als het uitzonderlijke microklimaat. Hoelang is het geleden dat  ik hier voor het laatst kwam? Ik durf er niet aan denken. Met een groep vrienden verbleven wij in een hotelletje in het dorpje La Cuisine. Op wandelingen door de velden en bossen hoorden en zagen wij krekels, bergcicades en bidsprinkhanen en allerlei planten die normaal veel zuidelijker te vinden zijn. Veertig jaar later, ben ik in de herfst van mijn leven beland en kom ik hier op mijn eentje de kerstdagen doorbrengen. Hoe zacht ook de zomer is, zo koud kan de winter hier toeslaan, maar nooit hard. Al ligt over woud en akkers een sneeuwdekbed, de wind is hier nooit ijzig. Hoe heerlijk ook het vertoeven is bij de ronkende houtkachel, de witte pracht buiten het raam noopt mij tot een fikse wandeling in de natuur. “Om ter eerst bij die houtstapel”, hoor ik achter mij roepen. Een groep jongelui stuift mij voorbij op het besneeuwde bospad. Eén stoot mij aan, ik schuif weg maar net voor ik val voel ik dat zijn stevige armen mij vastklemmen en recht helpen.“Sorry”, zegt hij. Ik kijk in twee bezorgde ogen. Ze hebben een kleur die ik nog nooit zag, of komt het omdat ik voor het eerst zo diep in iemands ogen kijk? Ze zijn groen, blauw en bruin tegelijk en ze stralen.“Niet erg”, zeg ik: “ik heb het overleefd, dank zij jouw stevige armen.”Ik merk dat hij bloost. Hij lost zijn greep en even verlang ik dat hij mij vast zou houden, mij niet meer loslaten.“Bent u zeker dat alles ok is?”Zijn stem is laag maar jong en fluweelachtig, de perfecte radiostem. Waarom denk ik dit en waarom kan ik mij niet inhouden en zeg: “Weet u dat uw stemgeluid heel radiofonisch klinkt?”Hij glimlacht breed. Zijn tanden glinsteren in de zonnestralen die nu door de wolken breken en de witte sneeuwvacht rondom ons doet fonkelen.Er komt een wolkje adem uit zijn mond wanneer hij “Dank u.” zegt. Zijn vrienden roepen hem toe: “Jonathan, waar blijf je?”Met een “Nog een prettige wandeling”, rent hij naar zijn kameraden. Zij lopen verder. In hun gejoel hoor ik in de verte: “Jawel, een radiofonische stem…” Emoties overmannen mij, mijn hart bonkt, toch besef ik dat het niet van de inspanning is. Was het de confrontatie met deze jeugdige kracht, de siddering, niet van onbehagen maar van puur genot, die door mijn lijf voer? Waren het de stoere armen die mij opvingen en als in een omhelzing om mij sloten en mij staande hielden? Waren het die kleurrijke ogen, die mij zo zachtzinnig aankeken? Een laatste eekhoorn dropt een dennenappel uit een zilverspar. Onmerkbaar glijdt de winterzon naar de horizon en daalt in mij de stilte, die plots doorbroken wordt door geroezemoes. Uit een diepte naast het bospad duiken gedaantes op. Het is de bende jongelieden die net als ik op de terugweg zijn van hun wandeltocht. Ze lopen weer naast mij door en dan zie ik hem. Ik stop en enkele meters voor mij houdt ook hij halt, net of hij zich even wil verwijderen van het kabaal van zijn vrienden. Traag draait hij zich om en kijkt me strak in de ogen. Hij straalt rust uit. Dan hoor ik het fluweelzachte geluid: “Hebt u genoten? Heerlijk toch deze natuur. Nog een rustige nacht.” Hij stapt snel door. Ik kijk hem na en stamel binnensmonds: “Goede nacht, Jonathan.”

Vic de Bourg
49 5

Helvetia

“Wat zeg je daar opa, dit is toch het Engelse volkslied maar jij zingt iets dat op Duits gelijkt.““Klopt, jongen, ik zing: Rufst du, mein Vaterland?Sieh uns mit Herz und Hand,All dir geweihtHeil dir, Helvetia!Hast noch der Söhne ja,Wie sie Sankt Jakob sah,Freudvoll zum Streit! Weet je, die tekst ken ik al van mijn veertiende, toen ik net zo oud was als jij nu bent en telkens ik het ‘God save the Queen’ hoor zing ik die tekst. Ik hoorde hem voor het eerst op een vakantiekamp in het bergdorpje Melchtal  in Zwitserland waar een lokaal koor voor ons optrad. Sindsdien raakt het riedeltje niet meer uit mijn hoofd. Later hoorde ik dat het er tot 1961 het nationale volkslied was.”“Nou, dat is allemaal heel lang geleden, opa. Vertel eens over dat kamp.”“We waren met honderden kinderen. Ieder van ons had dezelfde kartonnen valies met onze naam en adres erop.”“Kartonnen valiezen, opa, weet je dat zeker?”“En of, enkele jaren geleden haalde op eBay zo een valiesje de prijs van 58 euro. Kan je nagaan als je weet dat om en bij het miljoen kinderen zo een ‘doos’ kregen om op vakantie te gaan.”“Zwitserland, daar ben ik nog nooit geweest. Gingen jullie dan met het vliegtuig?”“Neen, met de trein, een nachttrein, want we denderden de hele nacht door en ’s morgens vroeg kwamen we toe. Wij wisten niet waar eerst kijken: eindeloze weiden met honderden koeien en daarboven de hoge bergen en een staalblauwe hemel.”“Heb je daar dan bergen beklommen?”“Echt bergbeklimmen kon je het niet noemen, maar wij hebben wel eens een zware bergtocht gemaakt waarbij we over grote rotsblokken moesten klimmen om op de bergtop te raken.”“Hoe was het daarboven, opa?”“Dat, jongen, kan ik haast niet beschrijven. Het was oogverblindend. Ik denk niet dat ik sedertdien nog ooit zo ontroerd werd door een landschap. Zo ver je kon kijken waren besneeuwde bergtoppen en toch was het hartje zomer. Vanuit de bergen kwam een lichte bries. De lucht was zo puur. Ik denk dat ik toen mijn longen voor de rest van mijn leven heb volgezogen. ”“Waarom zijn jou ogen plots zo vochtig, opa, ween jij?”“Ach, jongen, ik had het toen en heb het nog steeds. Als iets zo adembenemend mooi is dat het je de keel snoert, zijn tranen nabij. ““Zullen wij samen eens naar Zwitserland gaan, opa?”“Misschien, jongen, misschien.”

Vic de Bourg
33 2

Not thàt fake...

                                                                                          Afbeelding ©Trends/Knack  “Zo, die rechtervleugel hebben wij uitgemest. Wij kunnen aan de linkerkant beginnen.”“Waar zou u uw bureaumeubeltjes willen zetten, Mevrouw Biden?”“Mmm, ik heb daar achteraan een kamertje gezien waar ik mijn office wil maken, ideaal als ik nog verder videolessen moet geven aan mijn schatten van studenten.  Ik zou op de achtergrond  wat posters kunnen hangen die ze leuk vinden.”“Komt voor mekaar, Mevrouw.  Oh, kijk daar komt mijnheer de President aan.”“Ah, Joe, lieverd wat denk jij? Vind je het goed dat ik die kleine kamer voor mij inricht?”“Doe maar liefste, ik zou trouwens bij God niet weten welke kamer je bedoelt.”“Kom even mee, dan toon ik ze. Voor mij maak je toch een minuutje vrij?”“Al goed, maar snel, ik heb dadelijk een persinterview.”“Kijk, hier is het, wat een schattig kamertje, niet?”“Ja en het heeft rechte wanden, dat is nog zo makkelijk vergeleken met mijn ovalen bureau.  Maar wat is dat kistje?  Is dat van ons?”“Neen, nooit eerder gezien. Het is vast van Melania of van een van de kinderen want naar het schijnt zette Meneer Trump uit principe nooit een voet in de left wing.”“Laat iemand van de veiligheidsdienst het maar openen want van die kerel hebben wij het laatste nog niet gezien. Nu moet ik ervandoor. Tot straks, schat.” Het hoofd van de beveiliging is een uit de kluiten gewassen Mexicaanse immigrante. Ze merkt niets speciaals aan de kist die niet eens een slot heeft. Er zit een minipapierversnipperaar in, een zak met papiersnippers en  een aantal mapjes met op de omslagen namen 'that ring a bell'.  Ze kiest er enkele uit : Benjamin Netanyahu, Viktor Orban,  Recep Tayyip Erdoğan,  Rodrigo Duterte,  Kim Jong-un en Vladimir Poetin.  Alle mappen zijn leeg, uitgezonderd dat van Poetin. In zijn klapper zit nog één document. ‘Memo from the desk of D.Trump, Chairman’:  ‘Mel, kan je jouw secretaresse uit Oekraïne vragen deze tekst in haar beste Russisch te vertalen? Het is dringend en top secret, natuurlijk : Mijnheer de President, Waarde heer Poetin,Beste Vladimir, Zoals je al weet ben ik kandidaat voor het presidentschap van de Verenigde Staten. Mag ik u verzoeken de afvaardiging die naar u onderweg is te willen ontvangen en haar uw nodige steun te verlenen. Ik ben ervan overtuigd dat wij het samen goed zullen kunnen vinden. Ik heb van uw plannen gehoord om aan de Zwarte Zee een datsja te laten inrichten. Graag wil ik er met u investeren. Zodra het klaar is zal het mij  een genoegen zijn er te komen logeren. Zeer toegenegen, Donald Trump, collega in spe.’ Ze besluit dat iemand ooit de opdracht kreeg de documenten in deze fardes te vernietigen. Waarom is dit document aan de aandacht ontsnapt? Of zou het met opzet vergeten zijn? Ze haast zich naar de First Lady.

Vic de Bourg
26 0

Onderuithalen

Bouche bée, flabbergasted, erstaunt , in de ons omringende landen bestaan mooie woorden om uit te drukken dat iemand met open mond staat te gapen zoals Holle Bolle Gijs uit het kinderversje en in de Efteling. Van verzen, uitspraken, liedjes zegt men wel eens dat men ze afgezaagd vindt, als ware het tafel- of stoelpoten die men beter zou verwijderen omdat er de molm in zit. Neem bijvoorbeeld de crochetwedstrijd waar een Nederlandse familie nog dagelijks steenrijker van wordt.  Regelmatig  duikt  er een omhooggevallen zanger(es)  op die denkt een operastem te bezitten en een tot in den treure gezongen aria te berde brengt die, op dit vlak totaal incapabele juryleden, tot tranen toe beroert. Hoe schabouwelijk de teksten ook worden gezongen (die toch geen mens verstaat, laat staan de uitvoerder(ster) zelf),  oogvocht komt er steeds bij te pas. Zo is er de aria ‘O mio babbino caro’ die uit een kindermond op het Vrijthof in Maastricht duizenden emotioneert omdat ze denken  dat het meisje over een lieve kleine baby, bambino, zingt. Niets is minder waar, Babbino is de vader waartegen de dochter zegt dat ze zich van het leven zal beroven en zich van de brug in het water zal storten indien zij haar geliefde niet meer zal zien.  Geef toe, dat is toch geen lied dat je door een kind laat zingen, alle The Voices, Rieus en Got Talents ten spijt. En de clou van dit verhaal of de moraal? Er zijn al te veel personen die onterecht op stoelen zitten van waarop ze de touwtjes in handen houden.  De poten van die zitmeubelen moeten dringend worden afgezaagd.      

Vic de Bourg
37 2

Hoe was het vroeger?

Overmorgen  vertrekken mijn vriend Joris en ik op zomerkamp. Wat hebben we er naar uitgekeken. Tot voor kort was het door het coronavirus niet zeker of het kon doorgaan. Onze ouders waren vroeger ook bij een jeugdbeweging.  Bij het nakijken van mijn spullenlijstje ontbreekt nog een zaklamp.  Pa zegt dat er boven op zolder in een kistje nog spullen van hem liggen van vroeger. Daar is vast nog een zaklamp bij maar dan moet ik er wel batterijen in stoppen. Dit kistje heb ik nooit eerder opgemerkt en bij het openen val ik van de ene verbazing in de andere. Niet alleen zijn uniform ligt er in maar ook een echt Zwitsers zakmes en een aantal namaak gouden en zilveren medailles met een soort diploma van ‘Kerel die het hoogst in de boom klom’. Gek dat pa hierover nooit verteld heeft. Er liggen ook foto’s in van hem met zijn jeugdvrienden. God, wat raar. Het is net of ik naar mezelf kijk. Onder de zaklamp vind ik  een schriftje.  Nieuwsgierig open ik het en lees: ‘Logboek van het tiendaagse Zomerkamp in Limburg.’ Eerst staat er te lezen hoe  het kamp werd voorbereid en wat er zoal gepland werd. Zo staat er op woensdag: ‘Surprise’ vermeld en op donderdag: ‘Frietjes en appelmoes op het menu!’ Dat is blijkbaar in al die jaren hetzelfde gebleven want de liefde van pa voor frietjes is wereldwijd bekend en ook op ons kamp zal donderdag frietdag zijn. Dan volgt dag na dag een relaas van al wat er gebeurd is. Ik wil eerst weten wat die surprise wel kan zijn, blader snel naar de woensdag en lees:  ‘Nadat ik gisteren mijn verslag had geschreven hebben wij ’s avonds op de speelplaats van het nabijgelegen schooltje nog een spel gespeeld waarbij wij om beurten rond de koer moesten rennen. Het was al donker maar er waren enkele felle spots die alles verlichtten. Door de schaduw van een afdakje had ik een rand van de stoep niet gezien en verzwikte ik mijn linkervoet. De EHBO-man van dienst heeft naar mijn enkel gekeken en er wat zalf op gedaan. Dat moest volstaan, zei hij.’ Als we al eens samen gaan wandelen, weet ik dat papa soms na een tijdje klaagt over zijn enkel. Vragen wij dan wat er scheelt antwoordt hij steevast dat het iets van lang geleden is. Ik lees verder: ‘Vanmorgen zijn wij zeer vroeg opgestaan. Er wordt ons meegedeeld dat de verrassing,die wij ons heel anders hadden voorgesteld, een voettocht is van om en bij de 50 km. Er zullen vijf bemande controleposten zijn die wij moeten zoeken om er een attest te krijgen. Per persoon zijn er twee halve liter waterflesjes. Op de posten krijgen wij opnieuw water en een stuk fruit. Op de tweede post krijgen we iets om te eten.  Er zijn vijf teams van zes man.  Elke groep heeft een verschillende route en krijgt een stafkaart met de uitgestippelde weg. Uitzonderlijk kan het zijn dat teams elkaar ontmoeten bij een van de controlepunten. De eerste opdracht luidt dat de ganse tocht met het voltallige team moet worden beëindigd. De tweede opdracht is om het eindpunt zo snel mogelijk te bereiken. Voor de winnaars is er morgen na de frieten opnieuw een ‘verrassing’! Wij vertrekken om 8:00 uur stipt. Aan een tempo van gemiddeld 5 km per uur, korte pauzes aan de controleposten inbegrepen, moet het dus mogelijk zijn om tussen 18:00 en 19:00 uur aan te komen. Wij hebben een systeem gevonden om hetzelfde ritme te houden door achter elkaar te stappen. Om de twee kilometer loopt iemand anders op kop. Het is fris in de morgen en af en toe zet iemand een marsliedje in. Dat helpt om het tempo aan te houden. Rond kwart voor tien zijn we bij de eerste controlepost, waar iemand van de leiding ons een kaart geeft met vijf vakken. Hij noteert de aankomsttijd in het eerste vak en zet er een stempel op. Dan stappen wij verder. Waar wij eerst vooral op veldwegen liepen gaat het nu over bospaden. Heerlijk, de geur van een dennenwoud in de morgen. De koploper stopt bruusk en wij knallen tegen elkaar aan. Hij heeft verderop een hert zien lopen. Tof man, maar daar hebben wij nu geen tijd voor. Wij willen er alles aan doen om de tweede post voor twaalf uur te bereiken. Het bospad gaat op en neer en vooral op enkele steile hellingen komen wij traag vooruit. Bij het afdalen hebben wij de neiging om te gaan rennen maar we beseffen al snel dat het niet zo een goed idee is. De man die het plan in handen heeft zegt dat wij bij het buitenkomen van het bos de tweede controle moeten zien.  Het is al zeven over twaalf als wij het bos uitkomen en gelukkig, daar bevindt zich de volgende halte.  Wij krijgen er proviand en drinken en besluiten niet te dralen om tijd te winnen.  Vanaf nu zal het er niet makkelijker op worden. Een uur later zucht iemand: ‘Oef, wij zijn halfweg’. Dat betekent dat wij al vijfentwintig kilometer achter ons hebben zonder een levende ziel tegen te komen, behalve die ree natuurlijk. Hebben dieren een ziel? Aan dierenleven ontbreekt het anders niet onderweg. Waterplassen met libellen, geluiden van tokkende spechten in het bos, koeien met kalfjes in de weiden. Op vele plaatsen worden wij verleid om halt te houden maar we mogen ons niet laten afleiden. Aan een vijver staat een bank. Daar verorberen wij onze boterhammen. Een moeder eend doet alle moeite om haar vijf kuikens bij elkaar te houden. Iemand lacht: ‘Die sloebers lijken wat op ons.’ Een blauwe reiger scheert over onze hoofden het water in en wij vervolgen onze tocht. Met lood in de schoenen halen we zwaar hijgend de derde controlepost.  Het is net twee uur voorbij wanneer wij weer vertrekken. Dat betekent dat wij weer helemaal op schema zitten. Het geeft iedereen nieuwe moed. Maar dan voel ik plots de pijn in mijn enkel. Tot nu toe was ik een beetje vergeten dat ik die gisteravond bezeerd had. Ik verbijt de pijn en laat vooral niets merken aan de anderen. Gelukkig heb ik net voorop gelopen en kan ik nu achteraan stappen, waar het niet zo opvalt dat ik af en toe begin te hinken. Wanneer de volgende koploper achter mij aansluit vraagt hij wat er is.  Ik zeg dat ik wat moe wordt maar dat het wel voor iedereen zal gelden. Ondertussen is het heet geworden en op veldwegen schijnt het zonnetje op onze krullenbolletjes. Haha, grapje! Het is kwart over vier wanneer wij eindelijk bij de vierde controlepost toekomen. Wij zien hoe een andere ploeg net verder trekt in de richting waar wij vandaan kwamen. Ze zien er nog fris uit en begroeten ons hartelijk. Er staat een auto bij de controlepost en gelukkig heeft men een wasteil en waterbidons meegenomen waardoor ook wij ons kunnen opfrissen. Een van de kameraden zegt tegen een leider dat hij naar mijn voet moet kijken. De man staat versteld als hij mijn blauw uitgeslagen dikke enkel ziet en begrijpt niet hoe ik het zo lang heb uitgehouden. Hij stelt voor om met  hem met de wagen terug te keren naar het kamp, maar nu wij zover geraakt zijn wil ik de tocht mee afmaken. Ik moet mijn voeten in koud water baden en dan doet mijn verzorger er een verkwikkende zalf op en verbindt mijn enkel. Mijn metgezellen profiteren van het moment en zitten naast elkaar met de blote voeten in een kabbelend beekje naast de weg. Een twintigtal minuten later zijn we terug op weg. Ik voel mij als herboren en stap nu resoluut op kop.  Ik zet er stevig de tred in want door mijn schuld hebben wij veel tijd verloren. Kop op, het zijn de laatste tien kilometers. Het is kwart na vijf wanneer wij in een bos een korte rustpauze nemen.  Iedereen is bekaf. Mijn voet begint mij terug parten te spelen. Wanneer ik opsta kan ik haast niet rechtop blijven.  Ik hink en zoek een stevige stok om mij te ondersteunen. Mijn kameraden zien dat ik bijna niet meer vooruit geraak. Ik stel voor dat ze mij achterlaten en mij later laten oppikken met de auto. Dat willen ze niet want als we niet in de tweede opdracht slagen om als eerste toe te komen willen wij absoluut de eerste opdracht halen en die is om met het ganse team de eindmeet te halen. Een vlucht vogels hoog in de lucht herinnert er ons aan hoe belangrijk het is om samen te blijven. Er wordt afgesproken dat telkens twee vrienden mij zullen ondersteunen en na elke kilometer zullen ze elkaar aflossen, ook al zijn ze allemaal zelf aan het eind van hun krachten. Gelukkig is het iets koeler geworden en kunnen we in de schaduw van de rij bomen lopen die nu langs onze route staan.  De steun van de armen van mijn vrienden helpt mij om de pijn te verbijten, maar wij vorderen veel te langzaam. Het afgelopen half uur zijn we maar één kilometer opgeschoten. Aan dit tempo moeten wij nog minstens twee uur lopen. Wanneer wij even later een barak zien waar houten planken en stokken liggen opgestapeld, heeft iemand het idee om een soort draagstoel te sjorren met touw dat hij toevallig in zijn rugzak meenam. Als meester sjorders lukt het hen snel om tot een resultaat te komen dat voor de dragers en voor het slachtoffer, ik dus, comfortabel lijkt.  De vrienden maken er een spelletje van en gaan met elkaar in de clinch om als eerste de stoel te mogen dragen. Ik hoef niet meer te stappen waardoor de pijn draaglijker is geworden. De vermoeidheid slaat hard toe maar door het enthousiasme van mijn kameraden gaat het nu heel wat vlotter. Toch hijgen mijn slaafjes alsmaar meer wanneer ze mij dapper voortdragen. Om zeven uur ’s avonds rest ons de laatste kilometer.  Iedereen sleept zich voort en om er de moed in te houden haal ik mijn beste grappen boven.  Ik schat dat wij nog een honderdvijftig meter van het eindpunt vandaan zijn wanneer ik de overige ploegen met de leiding naar ons zie uitkijken. Ze komen ons tegemoet en tillen mij met wel tien man uit mijn draagstoel. Mijn kameraden krijgen van iedereen schouderklopjes. Wij hebben het gehaald.’ Wanneer ik het boek sluit lopen twee dikke tranen over mijn wangen. Dus zo ging het er vroeger aan toe, denk ik.  Ik ben fier als een gieter op mijn papa  en vertrek twee dagen later met Joris op zomerkamp. Mijn kameraden zullen op mij kunnen rekenen. Dat staat vast.      

Vic de Bourg
71 3

Muntenverzamelaar

Een muntenverzamelaar kan je mij bezwaarlijk noemen maar sinds jaren bewaar ik enkele oude munten en biljetten in een bokaal in een lade van mijn bureau. Meer dan twintig jaar na mijn reis naar Berlijn stond de muur nog overeind. Nu meer dan dertig jaar na de val van de muur doe ik een vondst. In mijn confituurpotje vind ik een muntje met het opschrift: ‘Deutsche Demokratische Republik’. Het maakte ooit deel uit van het blikken geld dat je aan checkpoint Charlie moest inruilen voor Westers geld. Bij een bezoek aan Oost Berlijn hoorde je inderdaad minimum vijf zulke Ostmarken aan te kopen met Westerse Duitse Marken of liever nog Amerikaanse dollars, die door het DDR-regime zeer gegeerd werden. Het volledige bedrag moest ter plaatse gespendeerd worden en het overschot moest bij terugkeer afgegeven worden. Onze groep bestond uit mannen en jongens van alle leeftijden, van achttien tot zestigjarigen. Bij de terugkeer naar West Berlijn hadden enkele ouderen het overgehouden geld weggeschonken, anderen hadden het zelfs in een vuilnisbak gedeponeerd. Wij, jongeren hadden in een herberg voor de lokale argwanende bevolking drank gekocht. Het overgebleven kleingeld hadden we in onze broekzak verstopt. Aan een zwaarbewapende Vopo (Volkspolizist) die amper onze leeftijd had, toonden we onze lege geldbeugels. Gelukkig liet hij ons ongemoeid, maar in onze broekzakken gloeiden de geldstukjes. Ze hadden nooit waarde en of ze die nu meer dan vijftig jaar later hebben, is zeer de vraag. Als souvenir is hun sentimentele betekenis daarentegen onbetaalbaar.

Vic de Bourg
24 0

GEEN NIEUWS: Russen gijzelen Tour de France

Na de jarenlange heisa rond het verbod van deelname aan de inmiddels uitgestelde Olympische Spelen hebben Russische atleten zich massaal tot renners omgeschoold. Voor grove roebels uit de Staatskas werden bekende sponsors verleid om ze in hun ploegen op te nemen. Hun overdonderende deelname aan de Ronde zorgde op de eerste tourrit reeds voor vuurwerk. Vooraf werd verwezen naar de president van Wit-Rusland die wodka had aangeraden om zich tegen het coronavirus te weren. Er  werd al smalend gefluisterd dat dit goedje zonder twijfel zou terug te vinden zijn in hun drinkbussen en dat ze er in de eerste bochten zouden uitvliegen. Niets was minder waar. Verbijsterd zagen bekende namen uit de wielerwereld hoe ze met gemak uit het wiel werden gereden door de bolsjewieken met een gevleugelde ‘A’ en de naam van de ooit grootste luchtvaartmaatschappij ter wereld op hun ruggen. Iedereen die dacht dat de natie uit het Oosten zou aantreden met spierbundels op stevige ijzeren rossen kwam bedrogen uit. De Russen bleken meer afgetraind dan wie ook en reden op fonkelnieuwe lichtgewichtfietsen van een merk met de verdachte initialen E.M.X. Naar verluidt zou Poetin in hoogsteigen persoon de ontwikkeling ervan in China gefinancierd hebben en volgens hem verwijzen de letters naar drie bevriende kopstukken van het regime Enlai, Mao en Xi. Het tourmanagement deelde mee dat renners en fietsen aan grondige controles werden onderworpen.

Vic de Bourg
61 0

Racisme

Dit is een bedenking bij de eerder gepubliceerde tekst van Hans Verhaegen onder de titel ‘Privileges’. Daarin schrijft de auteur eindelijk de moed gevonden te hebben om openlijk tegen ‘racisme’ in te gaan. Dat is lovenswaardig, zij het dat racisme niet tot een ras, kleur of afkomst te herleiden is. De Italiaans-Belgische zanger  Adamo, inmiddels multimiljonair, verklaarde op de Franse T.V. hoe hij als kind een haveloos bestaan leidde.  Zijn vader besloot destijds om de Zuiderse zon van Sicilië in te ruilen voor het zwart  van de Belgische koolmijnen. Het licht inruilen om in de duisternis te leven en er geen cent rijker van te worden, integendeel om zijn ganse gezin in armoede te dompelen  in een wildvreemd land. Hij was niet de enige om zulke keuzes te maken, die  levensbepalend en in vele gevallen nefast waren voor de volgde generaties. Na Italië volgden ‘gastarbeiders’ uit Spanje, Turkije en Marokko. Met Italianen en Spanjaarden kon het katholieke gastland goed overweg.  Met  Turken en Marokkanen werd het grimmiger, vanwege hun godsdienst en voor  Belgen rare manieren van leven. De koolmijnen zijn nu  gesloten, de meeste stoflonglijders zijn inmiddels overleden maar hun familieleden  en nakomelingen zijn gebleven. De meesten hebben zich goedschiks aangepast aan de wetten en gewoonten van het land waar hun voorouders als gasten werden onthaald.  Zij hebben  er een levensstandaard verworven die in vele gevallen hoger reikt dan die van de ‘inheemse’ bevolking. Maar dan zijn er de uitzonderingen, zij die geboren zijn om keet te schoppen en de gevestigde orde op alle mogelijke manieren te dwarsbomen.   Omdat men er van uitgaat dat zij de regel bevestigen worden door hun misdragingen  ganse  bevolkingsgroepen onterecht met de vinger gewezen . En dan stel ik mij de vraag: is op die wijze zijn gelijk willen halen in een land met open grenzen geen extreme vorm van racisme?  

Vic de Bourg
46 2

Even vergeten...

Ze keek me  boos aan omdat ze niet begreep waarom ze niet mee mocht. Haar man en mijn echtgenote waren net uit de deur gestapt. Bij zijn pensionering had mijn schoonvader zijn echtgenote verrast met de aanschaf van een vakantieverblijf aan de Kust. Regelmatig bezochten we hen of  gingen met de achterkleinkinderen in hetzelfde kustdorpje logeren, kwestie dat ze nog een tijdje van elkaar konden genieten. Superoma, zoals ze door haar achterkleinkinderen werd genoemd,  zei geregeld: “De oude dag is een zware slag.” De ouderdomsdementie liet inderdaad niet op zich wachten. Superopa  werd stilaan gek  van de tientallen keren dat ze per dag vroeg of er nog boter in huis was en op diverse plaatsen in huis vond hij briefjes met haar pincode.  Toch bleef hij dapper voor haar zorgen, ook al toonde ze geen begrip voor zijn inspanningen en verweet ze hem dat ze niet zelf nog een aantal taken mocht verrichten. Die keer had mijn vrouw voor haar vader en haarzelf kaarten versierd voor een toneelvoorstelling. Ik zou ‘supergrannysitten’. Zodra de boze in een wazige ‘je m’en fou’-blik  omsloeg, vroeg ze waar man- en dochterlief dan wel naar toe waren. Toen ze het begrepen had, vond ze dat wij ondertussen wel iets mochten drinken en vroeg wat er zoal voorradig was.  Om opnieuw een verwijtende blik te vermijden durfde ik niet zeggen dat we in haar woning waren en zij beter dan ik wist wat er te consumeren viel. Ik stelde een biertje voor.  Op de vraag of er niets beters was werd besloten om een iets straffer streekbiertje te proeven. Na de eerste teug kwam de vraag of de ‘sorteurs’ nog lang wegbleven.  Toen ik antwoordde dat ze maar net de deur uit waren, begaf ze zich naar het terras. Daar dommelde ze gelukkig in, maar als ze weer klaarwakker was vroeg ze meteen waar de anderen toch bleven. Vermits  het nog wel even zou duren vond ze dat we nu wel aan een sterker drankje toe waren en opnieuw volgde de vraag wat er zoal in huis was. We besloten om de jeneverfles aan te spreken die er notabene al jaren stond te verkommeren. Met het excuus dat jenever net als goede wijn met de jaren beter wordt, werden twee glaasjes uitgeschonken. Dan volgde een lang gesprek met vragen of ik kinderen had, hoe die dan wel heetten enz., zaken die ze altijd had geweten maar nu in de mist der jaren verdwenen waren. Na het tweede neutje bracht een tweede dutje soelaas.  Ze sliep warempel  tot de ‘toneelgangers’ terug waren. Meteen vroeg ze  waar ze zonder haar naar toe geweest waren.  Toen het woord ‘toneel’ viel keek ze mij triomfantelijk aan en zei:  “Zie je wel, ik had het je toch verteld.” Toen mijn echtgenote en ik huiswaarts keerden,  keek schoonmama me doordringend aan alsof ze zich afvroeg wie ik weer was. Ze twijfelde even maar kuste mij dan innig.

Vic de Bourg
22 2

In dreams

Geriater Paula Debacker kijkt tevergeefs om zich heen. Ze dacht dat er op dit pleintje vandaag markt was. Ach natuurlijk ik vergis me, denkt ze, want het was op maandag dat die gekke meneer Kasters mij een gebakje bracht. Het ‘tompoesje’  had hij voor mij gekocht toen hij met verpleger William mee naar de markt mocht. Wat kan hij aardig zijn, die Kasters, maar soms overdrijft hij wel een beetje. Hoe hij het gisteren weer klaar heeft gespeeld om aan de haal te gaan is mij een raadsel. Hij moet wel pienter zijn om telkens het beveiligingssysteem te omzeilen. Nu ja, intelligent is de man wel of hij is het alleszins geweest. Voor een middeleeuws historicus en emeritus hoogleraar aan de UvA, vind ik het niet behoorlijk dat de medepatiënten hem het professortje noemen. Telkens hij mij ziet spreekt hij mij aan met Jonkvrouw Debacker en geeft hij mij een handkus. De man is een geboren verteller. Laatst beschreef hij mij hoe het er in de Middeleeuwen aan toeging bij de adel. Als kind van de adel kon je niet kiezen met wie je wilde trouwen. Jonkvrouwen werden door hun ouders uitgehuwelijkt. De adel leefde in grote stenen huizen of kastelen waar ze bescherming boden aan de boeren die ze in dienst hadden. Hier komt de uitdrukking ‘steenrijk’ vandaan. Wiens ouders veel landerijen en een kasteel bezaten was een geknipte bruid of bruidegom.   Al ben ik op mijn leeftijd nog steeds een jongejuffrouw, een edelman die mij in zijn kast van een villa wil binnenhalen is meer dan welkom. Ach, die meneer Kasters toch, wat moet ik met hem aanvangen? Als ik hem naar de gesloten afdeling terug stuur, gaat hij zonder twijfel weer fulmineren over de beulsknechten die hem naar het schavot gaan leiden en de vermaledijde pastoor die hem de biecht zal willen afnemen. Hoor ik daar  geen lijster zingen? Die vogels hebben het tegenwoordig hard te verduren. Net als onze oudjes, trouwens. Laat ik maar wat op dat bankje rusten alvorens ik terugkeer naar de instelling. Wat een toeval. William komt aangereden met de ziekenwagen. Hij ziet me zitten en vraagt of ik mee wil rijden. Ik stap in en vraag waar hij vandaan komt. Hij heeft net meneer Kasters naar het ziekenhuis gebracht.  Die is ten val gekomen terwijl hij door de gangen snelde en alsmaar riep dat iemand hem dringend naar de kerk moest voeren. Hij zou vandaag trouwen met de edelvrouw die hij gisteren ten huwelijk had gevraagd. Terug in de instelling trekt zij haar witte doktersjas aan en droomt weg. Er komt een ridder in harnas aangereden met een sierlijke pluim op zijn helm. Hij stapt van zijn paard en klapt het vizier van zijn helm open. Het is meneer Kasters. In zijn hand houdt hij een patisseriedoosje. William heeft zoals gevraagd  het dossier van Kasters op haar desk gelegd en klopt nu aan bij dokter Debacker. Hij krijgt geen gehoor en opent de deur. Met de ogen gesloten leunt de dokter achterover in haar bureaustoel en kust een foto van haar patiënt.

Vic de Bourg
18 0

Show me the way...

Een auto met vreemde nummerplaat reed mij langzaam voorbij en stopte.   Het rechterraam werd neergelaten en een vijftiger vroeg of ik Engels verstond. Op mijn vijftiende had ik pas één studiejaar lang Engelse les gekregen. De afkorting van Global Positioning System behoorde nog niet tot de leerstof. Het eeuwige excuus aan mijn moeder om te rechtvaardigen dat ik op TV tot laat in de nacht keek naar Britse, Amerikaanse of Australische series, was dat ik er veel Engels mee bijleerde. Dat bleek te kloppen want zowel op school als nu met deze authentieke Englishman kreeg ik complimenten voor mijn uitspraak. De man in kwestie vroeg of dit het dorp was waar zich een Engels kerkhof bevond met oorlogsslachtoffers. In mijn mooiste Queen’ s English, of was het Oxford English, legde ik hem uit dat er in het dorp niet enkel een Engels maar ook een Duits kerkhof was en dat er op die begraafplaats zich ook graven bevonden waarop tekens stonden die aangaven dat de gesneuvelden Joden, Moslims of zelfs Hindoes waren. Na mijn begeesterde uitleg en de bewonderende blikken van de medepassagiers, herhaalde de chauffeur nog even hoe hij moest rijden. Tot slot zwaaide ik met mijn rechterarm naar rechts en herhaalde op mijn beurt dat hij aan het volgend kruispunt  dus eerst links moest afslaan.  Hij bedankte me terwijl alle inzittenden naar mij knikten maar keek toch wat bedenkelijk toen hij zijn raampje sloot. Nog even een wuivend handje aan het achterraampje dat mij aan dat van de Queen in haar gouden koets deed denken en de wagen met de exotische nummerplaat en de grote GB sticker op de kofferruimte vervolgde zijn weg. Terwijl ik rond keek of men in het dorp wel goed gezien had hoe ik deze vreemdelingen perfect te woord had gestaan, besefte ik plots mijn blunder. Ik keek naar mijn rechterhand en hoorde mezelf zeggen: ‘Yes, you turn to the left.’  Dan bedacht ik dat het ook wel een beetje de schuld van de Engelsen was.  Waarom zat het stuur in hun wagens ook aan de foute kant, ook al is het de ‘right side’.

Vic de Bourg
19 1

Boronali

De bank in het park stond vol met  potjes verf en schildergerei.  De eigenaar van de spullen, in wie ik een schilder vermoedde, was nergens te bespeuren. Zodra ik over mijn verwondering heen was, zag ik een eind verder een man op me toekomen. Hij droeg een schildersezel en naast hem liep ook een ezel aan een touw.  Een breed omrande hoed sierde zijn hoofd. Bij de bank gekomen maakte hij het touw met ezel aan de leuning vast.  Het dier toonde totaal geen interesse voor wat er met hem gebeurde. Het personage met hoed, die ik de rol van schilder had toebedeeld, trachtte hem om te draaien, maar zoals het een ezel betaamt bleef die koppig staan. Dan nam de man maar de andere ezel, de schildersezel beet en plaatse hem  naast de bank op het gazon. Het was een lage ezel. Op deze ezel plaatste hij een doek dat  bij nader toezien reeds met  felle kleuren was beschilderd. Uit een tas die al op de bank stond haalde hij een wortel.  Daarmee slaagde hij er vooralsnog in om het dier te keren zodat het met zijn achterste naar het doek gericht stond. De hele tijd sloeg ik het gebeuren gade maar werd totaal genegeerd, tot de man mij plots aankeek, naar mij toestapte en vroeg of ik een telefoon had en of hij die even mocht gebruiken. Ik overhandigde hem mijn nieuwe Huawei smartphone.  De man verwijderde zich en stond even later hevig gesticulerend met iemand te bellen. Dan werd mijn aandacht gevestigd op een grote groep vrouwen en mannen die ondertussen het park binnenkwamen.  Aan het materiaal dat ze bij zich hadden merkte ik dat het een cameraploeg was. Ze stelde zich op voor de bank met de ezel, die verder zijn wortel verorberde. Er kwam een troep actrices en acteurs toe, gekleed in kleren van omstreeks 1900. Een jonge dame die waarschijnlijk dacht dat ik bij de crew hoorde kwam naast mij staan.  Zij had een klembord in de hand en vroeg of ik het even wou vasthouden terwijl ze instructies gaf aan een aantal acteurs. Op de papieren die op het bord zaten geklemd las ik : Documentaire over Boronali, de beroemde schilder die een ezel was. Tot mijn grote verbazing zag ik hoe aan de staart van de ezel een schilderskwast werd bevestigd. Mijn middagpauze zat erop, dus gaf ik snel het klembord terug aan de dame, die de wenkbrauwen fronste toen ze me uit het park zag lopen. Weer op het werk zocht ik op het internet meteen de naam Boronali op en vond er het ongelooflijke, spannende en hilarische verhaal  van het kunstwerk dat zogenaamd door een ezel  met zijn staart werd geschilderd. De Fransman die het  in 1910 allemaal verzon heette Roland Dorgelès en wou op die manier de spot drijven met het artistieke milieu en zijn kleinzielige snobs en criticasters.   Pas uren later ontdekte ik dat ik mijn telefoon miste.  

Vic de Bourg
44 1

Aliens Alliance

Op de kerktoren wijst het verlichte uurwerk vijf over acht aan.  Klokslag acht is hij begonnen aan zijn dagelijkse avondwandeling met zijn Golden Retriever. Vreemd, dat het kerkplein leeg is op dit uur. Er hangt iets onheilspellend in de lucht, alsof er elk moment iets te gebeuren staat. Dan merkt hij het vliegend gevaarte dat achter de kerktoren vandaan komt alsof het er zich al die tijd had verscholen. Hij ziet ook de lege lijnbus die voor de kerk geparkeerd staat. De hond gromt vervaarlijk. Het plein baadt plots in een oogverblindend licht. Hij moet de ogen sluiten. Als hij de ogen terug opent, ziet hij de totaal uitgebrande bus aan de bushalte.  Het ding dat hij als een ruimtetuig bestempelt verdwijnt zo snel het gekomen is in het wolkendek. Later leest hij in zijn favoriete krant: Was het de kleur of het nummer van de lijnbus?  Men had er het raden naar wat deze creaturen bezielde toen ze het stilstaande voertuig aan de halte eerst met een alles verschroeiende vuurstraal bestookten om het meteen daarna met ijskoud sneeuwschuim  te blussen. Gelukkig zat niemand op de bus en de bestuurder, die net terugkeerde van een plaspauze was de enige getuige. Het idee werd als ongeloofwaardig afgevoerd dat dit een reclamestunt betrof van een lokaal wellnesscenter. Hun poster  op het wachthuisje had het over:  ‘Eerst heerlijk warm in de sauna, dan lekker rillen in de ijskamer.’ De bekende roddelkrant  had een fortuin betaald voor het exclusieve verhaal van de buschauffeur. Veel later had hij vernomen dat de (on)fortuinlijke man ontslag had genomen en nooit nog met een bus had gereden. Hij had nochtans  ook op het plein gestaan maar had zijn ogen hard dicht geknepen bij de lichtflits. Wie zal dit ooit geloven?  

Vic de Bourg
17 0

De heimat onzer jeugd...

                                                                              tekening © giart productions Het gaat (te) vlug. Telkens er een jaartje bij komt beseft men hoe het steeds sneller gaat. Van oude mensen zegt men wel eens dat ze weer kinds worden. Ondertussen weten we dat een kort geheugen afbrokkelt en het tollen in het hoofd steeds dieper zoekt naar herinneringen van weleer. De geheugens op een computer en wat erin wordt opgeslagen of gewist, kunnen met een druk op de knop gecontroleerd worden. Over hoeveel gigabytes het ook gaat, men kan de intelligentie op een artificiële gegevensdrager  amper vergelijken met de ongebreidelde hoeveelheid aan indrukken, gevoelens, herinneringen en kennis die wij onder de eigen hersenpan opslaan.   Alleen ontbreekt een knop om er enige controle op uit te oefenen en stopt het heen en weer slingeren in gedachten nooit. Of wij nu slapen of dagdromen, de molen maalt steeds door. Zo loop je  toevallig onder een eeuwenoude boom in een bos en zie je de wortels die aan de voet van zijn stam boven de grond uitsteken. Plots worden die wortels weer trappen en sta je met jouw schoolkameraden weer onder een soortgelijke boom op de speelplaats. Met zessen staan jullie paraat om de burcht te bestormen.  De boom is de imaginaire toren die moet beklommen worden.  Elke wortel is een trede.  Het beklimmen begint. De voorste krijger staat klaar met ingebeelde helm en zwaard en zet de eerste stap.  Voorwaarts! Behoedzaam volgen, één voor één zijn vijf kompanen.  Het zestal stapt in wijzerzin rond en mist geen enkele wortel.  Langzaam wordt de snelheid opgedreven en alras rennen jullie om de dikke boom. Dan stopt de aanvoerder bruusk en botsen jullie  tegen elkaar aan.  Er is tegenstand opgedoken en jullie moeten terug. Keren is moeilijk op de smalle trap.  De laatste moet in tegenovergestelde richting terug stappen, de overige vijf volgen tot de aanvoerder roept dat jullie aan de winnende hand zijn en weer in wijzerzin omhoog kunnen. De inname van de toren duurt nooit langer dan een speeltijd en keer op keer zal de vijand verslagen worden en zal de één of andere burchtvrouw gered worden, waarbij ieder aan zijn eigen liefje denkt. Je weet ondertussen al lang niet meer wie de vijf kompanen waren en je kan ze dus, alle facebooks, instagrams  of emails ten spijt,  niet vragen of de boom ook bij hen op de harde schijf een onvergetelijk, onuitwisbaar plaatsje heeft ingenomen.

Vic de Bourg
29 1

Absurdisme

(nvda:The Record Yale” was een publicatie uitgegeven door de studenten van de Yale University en bekend voor zijn absurdistische stijl)  Hij ging binnen maar zei niets.  Waarom zou hij? Het duivenhok was niet meer zoals vroeger toen er nog meesjes in de perelaar huisden.  De appels daarentegen die werden ieder jaar dikker.  Dat kwam omdat hij ze individueel verpakte in zakjes die je daarvoor online kon kopen. Dat is al maar meer in de mode dat online kopen en ook mode kan men online kopen. Wegversperringen vindt men tegenwoordig in de commercie, dat heet dan sperperiode.  Dat heeft alweer met mode te maken, maar dan eerder mode voor jan modaal. Modaliteiten worden meestal door instanties  bepaald. “Modaliteit drukt de verhouding uit tussen de beschrijving en de werkelijkheid, bijvoorbeeld het oordeel van de spreker ten opzichte van de waarschijnlijkheid.”  Dat is pas een surrealistische beschrijving door  Van Dale, omdat ….. En toen wist hij plots niet meer waarom? Hij herinnerde zich ook niet meer het onderwerp dat hij voor ogen had, noch het ogenblik waarop hij deze woorden neerschreef: ‘Ceci ne sont pas mes mots.’ ‘Une pipe?’  Simenon hield niet van kromme pijpen, hij wou ze recht. In zijn taalles vroeg hij de blonde Deense:   “Wat is het tegengestelde woord of negatie voor iedereen?”  Zij antwoordde: “Niedereen.”  Hij vond het beter dan niemand en bedacht dat hij ooit een woordenboek moest samenstellen met de verzinsels van zijn cursisten. Inmiddels zag hij rood van opwinding.  Dat kwam door die mooie zonsondergang.  Avondrood betekent dat het de volgende dag mooi weer wordt.  Alweer opwinding, door die aangekondigde hitte voor morgen. Zo heet als mosterd scherp kan zijn. Waar kan men deze dagen kleine potjes mosterd kopen?  Een tube? Neen, kan verward worden met tandpasta en zijn tanden zien al zo geel. Van het roken ? Neen, van teveel chocolade. Toen hij vroeger in de chocoladefabriek werkte kwamen soms stukken naast de lopende band terecht.  Al wat op de grond viel werd opgehaald door de lui van de zeepfabriek. Daar werd de chocolade door de zeep gedraaid wat resulteerde in mooie gemarmerde blokken.  Hij mocht er niet aan denken dat het omgekeerde zou gebeuren, gemarmerde zeepbellen na het eten van een reepje! Bij het morgenkrieken eet hij gehaktbrood.  Bij het gehaktbrood eet hij morgen krieken. Bij het krieken van de morgen hakte hij het brood. Hollanders kennen het woord kriek niet. Nederlanders  wel , maar zij mogen niet verward worden met Hollanders. Nederlanders wonen  dichter bij de Belgische grens, lekker warm en sympathiek. Zij trekken met volle bussen naar Belgenland en drinken sloten van het rode zurige zoete bier waarop de Kriek in al haar glorie prijkt. Neen,  surrealisten zijn het niet, de N(ol)L(and)-ers, daarvoor zijn ze iets te stijveharkelijk.  Nochtans hebben Hollandse kanaries, vooral de donkeroranje, ook twee pootjes….twee gelijke pootjes…. vooral het linkse.   Hij stopt met schrijven, zijn verhaal  wordt  te realistisch.  

Vic de Bourg
59 1

Fien (esse)

Wim Sonneveld zong over zijn lellebel Josefien. Of ze ook allemaal Josefien heetten, of misschien  Rudolfien of Adolfien heb ik nooit geweten, maar in ons dorp van weleer waren er enkele ‘Fienen’ die in de ogen van de dorpsbewoners elkaar de loef afstaken om het meest op te vallen. ‘Zotte Fien’ herinner ik mij nog levendig.  Ik was waarschijnlijk niet ouder dan zes jaar want zat op de kermis nog op de paardenmolen. Een bezigheid die men vanaf een bepaalde leeftijd staakte, want het dorp keek mee en je wilde niet voor ‘broekje’ aanzien worden. Of het haar eigen kinderen waren of neefjes of nichtjes weet ik niet, maar eentje zat naast mij in een brandweerwagen.  Zotte Fien stond met haar wilde zwarte haren langs de kant te turen.  Haar opengesperde ogen draaiden haast sneller dan de molen.  Zij had net een felgekleurd rood zuurtje gegeten of een gesuikerde rode appel op een stokje.  Telkens haar familielid voorbij kwam stak ze haar lange bloedrode tong uit.  Ik dacht dat ze het op mij gemunt had,  hield de teugels van mijn paard strak en vergat naar de ‘floche’ te grijpen. ‘Zwarte Fien’ was er eentje die je nooit in het dorp zag.  Om haar te zien moest je langs het huis van Mieke en Marcel.  Mieke had een zus waarvan wij dachten dat ze zich bijna nooit waste omdat iedereen haar zwarte Fien noemde.  Dat klopte niet met de waarheid want het ‘zwart’ had te maken met de (ontbrekende) kleur van haar lange kousen die ze droeg en tot haar knieën optrok.  Ze droeg blijkbaar nooit schoenen en stond  uren op kousenvoeten in het deurgat. Een derde beruchte Fien was de eega van Pol Klos, een koopman in oud ijzer.  Die bijnaam kreeg hij door het feit dat hij dag in dag uit dingen in elkaar kloste, wat er in het lokaal dialect op neerkwam dat hij een knoeier was.  Zijn Fien had ook een bijnaam.  Omdat ze eerder zwaarlijvig was, noemde men haar ‘Fien spek’. Maar het spek had ook te maken met de kracht die ze bezat om zware metalen voorwerpen op de kar te tillen, waar ze het dorp mee rondtrok.   Van haar is geweten dat ze ooit op het middaguur bij een hoeve aankwam waar men net aan het middagmaal zat. Op vraag van de boerin of ze ook een ‘sjat soep’ wou ging Fien gretig in. Toen ze even later zag dat er biefstuk op het menu stond, zei ze zonder schroom dat ze daar ook wel een stukje van lustte. Onlangs stuurde een familielid mij het doodsprentje met een opvallend mooie foto van Fien spek,  haast onherkenbaar en één en al finesse.

Vic de Bourg
32 1

Bom Dia

In Portugal, Italië of Spanje stap ik onder een stralende zon in het vliegtuig en in ons land stap ik er onder de ‘drache nationale’  weer uit. Het waren de woorden van een bevriend zakenman die er aan toevoegde dat het tijd werd  om een beslissing te nemen.  Met wat de fiscus hem hier afhandig maakte kon hij in Portugal een riante villa kopen. Een tijdje later voegde hij de daad bij het woord. Om ter plaatse naar een geschikt onderkomen op zoek te gaan, huurde hij in de winterperiode een vakantieverblijf. Het optrekje was een enorme villa met een zevental kamers en badkamers en een zwembad.  Inbegrepen in de huurprijs  was ook een bediende die er dagelijks kookte en de was en de plas deed. Wij kregen al snel een aanbod dat wij niet konden weigeren om met  onze twee dochters enkele weken het gure decemberweer in ons landje te ontvluchten. Ter plekke begeleidden wij onze vrienden soms bij hun zoektocht naar een geschikte woonst.  Het was de periode dat vele Engelse grootgrondbezitters en eigenaars de biezen namen na de politieke omwenteling in het land.  Gewiekste advocaten, een soort surrogaat-notarissen, verkochten er eigendommen  tegen tien keer de prijs die je zou betalen als je rechtstreeks van de eigenaar kocht. Maar er was dus die Portugese ‘ajuda doméstica’, die naast het opdekken van de bedden en het schrobben van de badkamers en vloeren , ons ook dagelijks deed genieten van haar kookkunst. Erg verfijnd was die niet, want ze had voor een langere periode een soort tomatensaus bereid, die elke dag opnieuw werd geserveerd.  Maar er  was ook dagelijks verse vis.  Overheerlijk, het leek wel of die rechtstreeks vanuit de zee in haar keuken was aangespoeld. Als deze lieve ‘faxineira’  toekwam  en wij aan de ontbijttafel zaten klonk er steeds een luide begroeting: ‘Bom dia’. Af en toe hoorden wij hoe ze tijdens het werk liedjes zong.  Ze legde uit wat ‘saudades’ betekent , het Portugese begrip  voor heimwee of zielesmart, die zo prachtig vertolkt wordt in de fado, de nationale zangkunst of  het levenslied. Wanneer wij al een tijdje terug  waren in het druilige vaderland vroeg onze jongste dochter: ‘Hoe zou het nog met Bomdia zijn?’  Dan bleek  dat ze dacht dat het de naam was van de Portugese mevrouw die de kook en plas deed. Nadien hadden we  zelf een aantal werksters en huishoudhulpen van Braziliaanse afkomst die wij tot hun groot jolijt, steevast Bomdia noemden.   Een van hen zong ook regelmatig tijdens het werk maar het voorstel om een cd met fado’s op te leggen  wimpelde ze af. “ Veel te triestig”, zei ze: “deze Bomdia zingt liever de Samba!”   

Vic de Bourg
9 1

Bleekwater

De hoogste gezagdrager van de grootste wereldmacht kan nog wat leren van schoonmaakster Conchita. Na een jobwissel werd mijn nieuwe kantoor een  kamer in een oud herenhuis met uitzicht op een stadstuintje.  De vorige kettingrokende gebruiker van de ruimte was naar een hogere etage verhuisd maar de nicotineaanslag op de witte muren was gebleven. De Spaanse schoonmaakster die gemerkt had dat ik een niet-roker was vond het zonde dat ik tussen vier vergeelde muren moest werken en beloofde mij dat ze elke week een gedeelte onder handen zou nemen. Zij sprak een goddelijk mengelmoestaaltje van Spaans, Frans, Nederlands en Engels. Toen ik haar vroeg of zij dat klusje ging ‘klaren’ met bleekwater antwoordde zij verschrikt: “No, no blanqueador, pas de Javel, niet goed por los manos et ne sens pas bon. Javel no good!” Zelf vond ik dat het aan het Frans ontleende eau de Javel, genoemd naar Javelle, een vroeger dorp bij Parijs waar het gemaakt werd, best aangenaam rook maar ‘soit’. Conchita verkoos het gebruik van ammoniak.  Het was haar lievelingsproduct met name voor het reinigen van witte muren, maar als er één geur was waar ik allergisch voor was: jawel, niet javel maar ammoniak! Na een uitgekiende planning zou Conchita haar ‘trabajo transformacional’ aanvatten op de dag dat ik voor een opdracht buitenshuis was.  De volgende morgen stond ik vol bewondering in de halfwitte, halfgele kamer. Conchita stond fier naast mij en sprak de wijze woorden: “Maravillosa, non? Ammoniak c’est magnifique!” Met mijn breedste glimlach knikte ik overtuigd, maar hield het er geen tien minuten uit en vluchtte naar een andere ruimte.  Niettegenstaande mijn vlucht bleef Conchita enthousiast verder werken. Na twee volle  openramendagen kon ik zonder mondmasker weer aan de slag in mijn inmiddels hagelwitte kantoor. Dan volgde een opendeurdag voor de collega’s die met open monden het resultaat bewonderden van de Spaanse tornado. Mocht Conchita nog van deze wereld zijn, zij zou Trump van antwoord gediend hebben in de zin van: “No, señor Presidente, Javel is no good!”

Vic de Bourg
48 1

Geen liefde brengt geluk

Niets is verworven door de mens  Noch  kracht Noch zwakte noch zijn hart Komt hij je met open armen tegemoet Dan toont zijn schaduw slechts een teken van tegenspoed Geluk houdt hij zo stevig beet dat het verbrijzelt en zo doet Hij zijn  leven verzinken in pijn en onmacht                 Geen liefde brengt geluk   Zijn leven Het lijkt op deze strijders zonder zwaard noch vanen Die voor een ander  doel werden gekleed Hun ontwaken dat er niet toe deed En de onzekere leegte die aan hen vreet Spreek en zeg Mijn Leven En smoor dan maar je tranen                 Geen liefde brengt geluk   Mijn mooie allerliefste liefde die mijn hart doorprikte Jij nestelt je in mij als de gekwetste specht   En zij die ons nastaren, onwetend maar  terecht Herhalen steeds de woorden die ik draaide als een vlecht En voor jouw opengesperde ogen terstond verstikten Geen liefde brengt geluk   Het leven leren leven, daarvoor  is het te laat Hoe treuren in het duister onze vereende  harten Wat kost slechts een deuntje aan smarten Hoeveel spijt moet een rilling betrachten Voor een vleugje muziek staat op snikken geen maat Geen liefde brengt geluk   Geen liefde behoedt je van de pijn Geen liefde zonder stoot of slag Geen liefde die geen  wond vermag En niet meer dan liefde voor land en vlag Kan liefde zonder tranen zijn Geen liefde brengt geluk Maar de onze kan niet stuk      Vrije bewerking  van het gedicht ‘Il n’y a pas d’amour heureux’ van Louis Aragon.    

Vic de Bourg
11 0

Paradise lost – kroniek van een draaidag

In 1978 wedijverden twee televisieprogramma’s op de Belgische zenders om de gunst van filmliefhebbers. Langs Franstalige kant was er ‘Le Caroussel aux Images’ gepresenteerd door Selim Sasson en langs Nederlandstalige kant presenteerde Jo Röpke zijn ‘Première’. De Vlaamse regisseurs en hun films beleefden hun hoogdagen en de Nederlandse Willeke Van Ammelrooy was hun geliefde actrice. Vreemd genoeg was het Selim Sasson die in zijn uitzending een oproep deed voor figuranten in een Vlaamse film. De geroemde en soms verguisde cineast Harry Kümel  draaide zijn ‘Het verloren Paradijs’ ergens in een zompige weide bij een kasteel in hartje Pajottenland.  Hij zocht een allegaartje die als dorpsbewoners in opstand kwamen tegen de kasteelheer. De prestatie noch de verplaatsing werden vergoed. Voor de buitenopnamen werd gekozen om te draaien rond eind oktober.  Ik vermoed dat het licht en de herfstkleuren dan ideaal  waren. Toen ik vernam dat de hoofdrol aan bovengenoemd Willeke zou te beurt vallen, twijfelde ik geen ogenblik. Haar wou ik wel eens in levende lijve aan het werk zien. Ik volgde de aanbevelingen van Selim, stopte mijn jeans in mijn rubberen laarzen, trok boven een warme trui mijn versleten korte regenjas aan en nam een roestige spade uit het tuinhuisje. Op de set werd al snel duidelijk dat het gelukt was om een allegaartje op te trommelen.  Het werd een ware volkstoeloop. Gelukkig hadden de meeste begrepen dat ze inwoners van een boerendorp moesten spelen. Bij de welkomkoffie werd uitgelegd wat er van de figuranten verwacht werd. Naargelang het al of niet goede verloop van de opnames werd er rond het middaguur een pauze voorzien met drank en broodjes.  Door het vroege invallen van de avond werd voorzien om rond zeventien uur te stoppen. Iedereen was onder de indruk bij het zien van de gebruikte filmapparatuur.  Naast de enorme lichtspots  was er een heuse travelling met een enorme mobiele camera opgesteld onderaan de heuvel die naar het kasteel leidde.  Daar werden de opnames gemaakt voor de bestorming van het kasteel door de boerenmeute. Wij dachten aan Frank Aendenboom in ‘De Leeuw van Vlaanderen’ als we de heuvel opliepen, gewapend met rieken, spades en knuppels. Tijdens de middagpauze zagen wij Frank’s moeder, de gevierde actrice Gella Allaert, die een rol had in de film. Toen we haar vroegen naar Van Ammelrooy,  zei ze op haar uiterst beminnelijke manier dat Willeke nu geen draaidagen had en dat wij het dus met haar moesten stellen. Dan merkten wij dat de oproep van Selim Sasson ook tot hartje Wallonië was doorgedrongen. Uit het verre Charleroi waren met de trein een moeder met haar twintigjarige en wat sullige zoon afgezakt.  Mama droeg een feloranje broekpak met brede pijpen en hoge hakken. Voor zoonlief had ze een broodzak vol met sandwiches meegebracht. Die kon ze sparen voor de terugreis, nu  de filmproducer voor de hele bende belegde broodjes had laten aanrukken. Om de haverklap stiftte ze haar lippen. Met broekspijpen die al snel onder het slijk zaten en haar hakken die in de modder bleven steken liep ze achter haar zoon aan en duwde hem telkens in beeld van zodra er een camera in de buurt was. Ze moest en zou hem als filmacteur lanceren! Naast een aantal Pajottenlanders uit de buurt die voor hun ‘typische koppen’ werden uitgekozen mochten enkele figuranten die vrij waren de volgende dag weerkeren voor een reeks binnenopnames.  Daarbij bestond de mogelijkheid dat er een kleine onkostenvergoeding zou betaald worden.  Met de hoofdrolspeelster in mijn achterhoofd gaf ik mijn naam op. Tijdens de tweede draaidag werd in het kasteel gefilmd. Bovenaan een draaitrap snauwde Kümel de boeren en boerinnen toe dat ze grimmig en dreigend moesten kijken als ze naar boven stormden.  De scene moest verschillende keren herhaald worden. Bij de derde take riep de cineast een knap meisje toe dat ze weg moest.  Tot driemaal toe had ze met een brede glimlach in de lens gekeken en daardoor de boel verknoeid. In tranen verliet ze de set, haar prille filmcarrière gefnuikt. Uiteindelijk kwam alles goed en keerden de trotse figuranten huiswaarts. Nu begon het lange wachten tot de film zou worden gereleaset. Toen ik het haast vergeten was kwam  er een postcheque toe  voor het niet onaardige bedrag van 500 Belgische Franken .  Nu is dat amper 12,50 € maar destijds kon men er een aantal filmtickets mee kopen. Ik weet zeker dat ik het talon van mijn postcheque met de titel van de film op zolder bewaard heb.  Tenslotte is het  een ultiem bewijs dat ik ooit met Willeke samen in een film gespeeld heb.  

Vic de Bourg
40 0

(N)iemand (500 woorden verhaal)

Ik schrik op en vraag of er iemand aan de deur heeft gebeld? Niemand antwoordt. Het kan ook niet want er is niemand.  Niemand meer om te zeggen of er iemand gebeld heeft.Zal ik dan zelf maar gaan kijken?  Ik moet wel, want er is niemand anders.Ik kom recht uit mijn zetel en besef dat het geen zin heeft naar de deur te gaan.  Er zal niemand zijn, net zoals hier niemand is.  Ik heb het mij vast ingebeeld.Van zodra ik mij terug neerzet, hoor ik weer dat geklingel.  Is het wel de deurbel?  Het is net of er iemand in mijn hoofd zit met een klok in de hand.Vroeger klonk die deurbel toch anders? In feite weet ik het niet meer zo goed. Ik moet op zijn Vlaams tot mijn scha en schande bekennen dat ik niet zo op het geluid van dat ding gelet heb in de tijd dat er nog iemand was die ging opendoen als er iemand aanbelde.Er zit nu niets anders op dan weer recht te staan en mij naar de deur te begeven.  Die is trouwens niet zo ver verwijderd van de plek waar mijn zetel staat.  Ik sta zo in de smalle gang die naar de voordeur leidt en waar ook de steile trap naar de bovenverdieping zich bevindt. Ik weet niet meer waarom ik vroeger nooit de deur opende als er iemand aanbelde.  Ik zou er altijd als eerste kunnen geweest  zijn.  Als er iemand naar de deur liep kwam die vaak van de trap naar beneden gedonderd of uit de achterkeuken aangesneld.Maar nooit heb ik beseft dat die bel zo een leven maakte. Wie zou er trouwens aan die klok hangen?  De postbode vast niet.  Als die al iets voor mij heeft stopt hij het wel in de brievenbus.  Die bus is meer dan honderd meter van het huis verwijderd. De klep van de brievenbus is in het muurtje ingebouwd waaraan het tuinhek is bevestigd.  Het tuinhek staat altijd open.  Achteraan het muurtje is er een deurtje dat ook nooit op slot zit. Daarin zou iemand grote omslagen of zelfs kleine pakjes kunnen deponeren. Neen, de postbode komt heus niet tot aan het huis als het niet hoogdringend nodig is.Ruime tijd geleden waagde hij het om rond Kerst en Nieuwjaar tot aan de voordeur te komen in de hoop een borreltje te versieren of een fooi te krijgen.  Dat heeft geduurd tot hij de krenterigheid door had van de bewoners van deze plek.De voordeur klemt een beetje.  Wanneer  ik ze openruk,  merk ik dat het gesneeuwd heeft.  In deze tijd van het jaar? Dan zie ik de voetstappen in de sneeuw.  In de verte stapt iemand naar het tuinhek. Het is iemand in een rood pak met een rode muts met witte boord.  Hij heeft een zware koebel in de hand. Voor het hek staat een slee met twee rendieren. Hoezo? Is het dan al Kerstmis? Is er (n)iemand die dit weet?  

Vic de Bourg
31 1

The American (dream) nightmare

A retractable ballpoint pen assemblage (Schneider K15) Inventor: John Loud Inception 1888   Het is 45 jaar geleden maar het kon gisteren gebeurd zijn. Amerikaanse gepensioneerden contacteren Global Travel.  De naam spreekt voor zich. Ze boeken er hun ‘trip around the world’. Slechts enkele generaties voordien volgden de voorouders van deze oudjes  hun American Dream.  Daarbij vergaten ze in hun bagage ook wat cultuur mee te nemen uit het Oude Continent.  Nu hun nazaten er eindelijk het geld ervoor bij elkaar hebben geschraapt,  keren deze terug naar hun ‘roots’.  Omdat ik er zelf voor werk,  weet ik dat het merendeel  zal overnachten in een hotel van  een internationale Amerikaanse keten.  Onder het devies ‘home away from home’ eisen deze globetrotters  het comfort dat ze thuis zogenaamd gewend zijn. Zo moeten hotels beschikken over een indoor swimming pool,  terwijl slechts  2% een voet in het water zet. In de meeste steden die worden aangedaan wordt ook amper een voet aan land gezet en beperkt het verblijf zich tot het transitgedeelte van een internationale luchthaven.  Verkooplieden in de internationale hotel business kunnen niet omheen zulke grote touroperators.  Die boeken namelijk globaal tientallen duizenden overnachtingen en vullen zo in één klap vele hotelkamers.  In de hotelwereld bestaat de ongeschreven wet dat er niets erger is dan een leegstaande kamer.  Bij het bedingen van de kamerprijs wordt gebruikelijk ook een ontbijt en zelfs een extra maaltijd aangeboden. Vandaar dat de Amerikaanse toerist tijdens zijn wereldreis haast overal een ontbijtbuffet en koude kip krijgt voorgeschoteld.  Ik heb een sterk vermoeden dat de ontbijtbuffetten die inmiddels overal zijn ingeburgerd daar hun herkomst vonden. Zeer vroeg in de morgen ben ik net op de eerste vlucht van Brussel naar Frankfurt gestapt als er een groep van de bovengenoemde toeristen aan boord komt. Een grijsgekrulde oude dame, overladen met zakjes en pakjes,  maakt aanstalten om zich naast mij neer te vlijen. Om niet onder de pakjes bedolven te worden veer ik recht en stel  de dame voor haar een handje toe te steken.  Ik krijg een ‘big smile’ en een “Oh,  you’re such a gentleman,” in een Amerikaans met een onmiskenbaar Texaanse tongval.  De cowboy, die uit dezelfde streek afkomstig is en ook president is van het bedrijf waar ik voor werk, klinkt namelijk precies hetzelfde. De desalniettemin lieftallige dame steekt meteen van wal met haar verhaal.  Haar groep is de dag voordien vertrokken en heeft reeds een tussenstop gedaan in Schiphol waar alvast een aantal souvenirs werden ingeslagen.  Nu zijn ze van Amsterdam via Brussel  op weg naar Frankfurt.  Daar nemen ze straks een vlucht naar Moskou.  Zo zullen ze in plus minus achtenveertig uren reeds een kwart van de wereld gezien hebben, bedenk ik. Ook in Brussel heeft  ze in de Freeshop al ‘famous Belgian chocolates’ gekocht.  Ze duikt meteen in haar supergrote handtas en mijn vrees is groot dat er een pralinen doos te voorschijn gaat komen. Gelukkig zijn het een pak stylo’s die samengehouden worden met een stevige elastiek.  Ze neemt er één uit het pakje en overhandigt  mij de pen met de vraag of wij dit reeds kennen in Europa? Ik kijk haar verbijsterd aan en voor ik kan antwoorden zegt ze: “This is a ballpoint and you can write with it.” Ik neem het ding aan en weet niet ik of ik moet bulderen van het lachen of hard moet beginnen wenen.  Stel je voor! Gezien haar gevorderde leeftijd besluit ik ze in haar gedacht te laten.  Tenslotte staat er in de aardrijkskundeboeken in Amerika over Nederland nog steeds dat de mensen er  ‘wooden shoes’ (klompen) dragen en het land vol staat met windmolens. Dan vraag ik haar waar ze in Amerika vandaan komt?  Ik heb namelijk gemerkt dat de balpen een opdruk heeft van een bank in Forth Worth, Texas. Ze bevestigt mij dat ze uit Forth Worth afkomstig is. Voor wie het niet kent:  dit is zowat de vierde grootste stad van Texas, gelegen vlakbij Dallas.  Even denk ik terug aan de tijd dat wij op de lagere school geen balpen mochten gebruiken.  Wij moesten namelijk met een potlood schrijven ‘om ons geschrift te vormen’.   Dan haal ik mijn meest sarcastische blik boven en met een perfect geïmiteerd Texaans accent zeg ik aan het vrouwtje: “Never heard about this place,Forth Worth.” Wat er nadien met de pen gebeurde weet ik helaas niet meer. In feite had ik ze moeten bewaren en in dit internettijdperk op zoek gaan naar lotgenoten die in de rest van de wereld een soortgelijk exemplaar ontvingen tijdens de World Tour van mijn BFF, Best Flying Friend uit Texas.

Vic de Bourg
7 0

Dure Fiets

De haat-liefde verhouding tussen Nederlanders en Vlamingen is van alle tijden.  Naast het échte bier en de bourgondische levensstijl benijden de Noorderlingen ons vooral het feit dat wij zogenaamd tweetalig zijn.  Zij gaan er van uit dat elke Vlaming een aardig potje Frans kent Niettegenstaande haar onbetwiste onkunde op taalgebied, werd een van mijn vele nichtjes reeds op vroege leeftijd verliefd op een Franstalige knapperd. Er volgde een huwelijk en er kwam een zoontje ter wereld.  Ze verhuisden naar een bekende Waalse stad. Mijn nichtje werd alsmaar beter tweetalig,  zelfs zodanig dat ze in de lokale supermarkt geregeld omroepen deed via de luidsprekers.  Lag het aan de Walen die niet al te kieskeurig waren of had ze zich via de liefde de taal van Molière eigen gemaakt? Dat gold ook voor haar zoontje.  Zij, en ‘langs haar kant’ de Bomma, Bompa en de vele tantes, nonkels, nichtjes en neefjes spraken met hem Nederlands.  Met  papa en ‘de son côté’ al evenveel familieleden en ook op school  werd Frans gesproken. Het mannetje was al vijf toen wij er eindelijk in slaagden met zijn ouders af te spreken voor een bezoek  aan hun recent gekochte woonst  net buiten de Waalse stad. Bij aankomst stond zoonlief ons ongeduldig op te wachten.  Meteen zei hij:  “Ah, ja, in het Nederlands!”.  Toen hij merkte hoezeer ik op zijn grootvader leek voegde hij er aan toe: “Ah, non, tu n’ es pas Bompa. Gij zijt zijn frère.” Dan palmde hij mijn echtgenote in aan wie hij vertelde dat hij voor zijn verjaardag een nieuwe 'vélo' had gekregen.  Hij troonde haar mee naar de plaats waar de fiets stond.  “Wat een mooie fiets”, zei ze.  Het jongetje glunderde,  sloeg met zijn hand op het zadel en zei:  “Het is duur, hoor!” Mijn echtgenote beaamde dat je wel kon zien dat het een dure fiets was.   Dan  twijfelde hij  en zei : “Neen, neen, dit is duur”, en opnieuw sloeg hij nog harder op het zadel. Gelukkig was ook zijn groottante sinds mensenheugenis tweetalig en begreep ze snel dat hij bedoelde dat het zadel van zijn nieuwe koersfiets fameus hard was. Gedurende het verder verloop van een fantastische dag samen hoorde wij de jongen om de haverklap oefenen: “Hard en Flamand, dur in het Frans, hard en Flamand, dur in het Frans,…….”

Vic de Bourg
9 0

Groen, zo diepgroen

(Ter verduidelijking voor wie er nood aan heeft:  Nieve betekent sneeuw in het Spaans – Blanc is wit , Chasseur is Jager en Aupépine is Doorn in het Frans, enz…)   Niève Leblanc de Chasseur is moe. Sinds haar huwelijk met prins Baldwin de Termonde heeft ze vier kinderen op de wereld gezet. De twee prinsessen, Liliane  en Laura hebben met vriendinnen Lesley en Lisa een meidengroep opgericht en zingen uptempo covers van Duitse schlagers.  Sinds ze er achter kwamen dat al hun voornamen  met een ‘L’  beginnen, noemen ze hun groepje ‘The four L’s’. Bij optredens prijken op hun hagelwitte T shirts vier blauwgrijze opspringende vissen met het ‘4 L’s’-logo. Hun oudere tweelingbroers zijn ernstiger: de ene studeert voor landbouwingenieur en de andere veeartsenij (studenten aan de KULeuven noemen afgestudeerden van deze richting ook ‘paardendoktoors’).  Grootvader de Termonde heeft aangekondigd dat hij er de brui aan geeft en zoon Baldwin volgt hem weldra op aan het hoofd van zijn Immobiliënmaatschappij.  Daardoor heeft Baldwin het zo druk dat hij nog amper oog heeft voor zijn familie.  De jongens zijn op kot in de universiteitsstad. De twee vrolijke meiden wonen nog thuis en Niève zit zonder personeel  sinds de kosten voor haar kroost en het onderhoud van het prinselijk domein  de pan uit swingen. Ze zorgt daarenboven voor drie dwergen, die vroeger deel uitmaakten van een groep van zeven.  De zeven werden immens populair door optredens in Tv-series na hun bijrollen in de kas krakende jeugdfilm waarin Niève de hoofdrol vertolkte. Vier zijn inmiddels overleden en de overige delen een serviceflat.  Ze bezoekt het drietal regelmatig,  alléén, want haar kinderen zijn nooit geïnteresseerd geweest in de bejaarde, bebaarde mannetjes met hun rare mutsen. In haar ravenzwarte bobkapsel  duiken her en der grijze haren op. Voor een bezoek aan de kapper is er amper geld, laat staan voor een kleurplix,  zoals haar grootmoeder zaliger zich elke week kon permitteren. Gelukkig heeft ze de naaimachine van jeugdvriendin Rose d’Aubépine voor een prik kunnen overkopen.  Daar maakt ze babykleedjes mee, die ze doorverkoopt  aan een rondreizende koopman in diepvriesproducten, die ze op zijn beurt slijt aan jonge koppels in zijn klantenbestand. Met Rose is ze bevriend gebleven en samen met Fitness-vriendinnen Dusty van As en Bonnie Reddy,  vormen ze een hecht clubje dat niettegenstaande de crisis regelmatig de bloemetjes buiten zet. Enkel via facebook heeft ze nog contact met Cinderella  von Rosenthal en Alice Wunderland. Cinderella heeft destijds ook een prins gehuwd, wiens naam ze overnam.  De von Rosenthal’s zitten er warmpjes in: een authentiek ‘Schloss’ in Oostenrijk en drie wijnkastelen in het Zuiden, die ook als luxehotels fungeren en overspoeld worden door bemiddelde toeristen. Alice Wunderland is met een beroemde goochelaar getrouwd, die de wereld afstruint met een wervelende variétéshow. Stiekem hoopt Niève soms dat ze een dochter aan één van de zonen van Cinderella kan koppelen. Die van Alice liever niet, zij behoren tenslotte niet tot de gevestigde adel.  Maar ze hoorde waaien dat de jongens liever met hun bolides rondrijden en van één weet ze dat hij niet in meisjes geïnteresseerd is, dat zie je ook op de manier waarop hij loopt. Ach, dat lang en gelukkig leven, waarvan na hun trouwpartij gewag werd gemaakt is niet geworden wat ze verwacht had.  Maar ongelukkig  is ze niet.  Niève is alleen hondsmoe . Niettemin neemt ze zich voor om er bij het begin van het nieuwe jaar weer stevig tegenaan te gaan. In de aftandse jeep van de vroegere tuinman rijdt ze die morgen naar het dorp om brood.  Waar is de tijd dat ze met Mammie in de Bentley naar de bakker reed?  Haar grootmoeder was klein van gestalte en droeg steevast een haarwrong.  Men zag haar nauwelijks zitten achter het enorme stuurwiel, net of de wagen zonder chauffeur reed. Het immense bedrag dat de luxewagen jaren later opbracht  had amper volstaan om de enorme som aan successierechten te betalen, toen ze als enig kind het familiedomein erfde. In het bakkersatelier speelt radio Nostalgie oude Eurovisiesongfestivalnummers.  Isabelle Aubret zingt ‘Un premier amour….ne s’oublie jamais…….’. Niève betaalt de bakker en krijgt plots een raar gevoel, alsof twee priemen haar doorboren. In de spiegel achter de toog merkt ze dat een grote blonde kerel pal achter haar staat. “Dag mevrouw de Termonde.” Ze draait zich. “Of mag ik Niève, zeggen?”, vraagt de blonde God.  Ze kijkt in twee groene ogen.  Groen is wereldwijd de zeldzaamste kleur die ogen kunnen aannemen.  Ze beseft wie bij dit paar ogen hoort en stamelt “Conrad?” Dan weet ze met zichzelf geen blijf meer, rent de winkel uit en stapt in de jeep. Ze zit als versteend achter het stuur.  Het rechterportier zwaait open en zij hoort de diepwarme stem. “Heb ik u doen schrikken, mevrouw?  Sorry, dat ik mij zo onbehouwen gedroeg.  Maar u herkende mij toch meteen, niet ?” Ze knikt. “Je mag me tutoyeren, Conrad”, zegt ze. Haar stem trilt. “Waar was je al die tijd?”  Conrad vraagt “Mag ik?, en zet zich naast haar. “Dat dit ding het nog doet”, zegt hij en klopt op het dashboard van het voertuig.“Hij werd altijd prima onderhouden door je vader,”zegt Niève weifelend: “maar waar kom je zo plots vandaan?”“Om precies te zijn kom ik nu net uit Puerto Limón in Costa Rica. Ik ben dek officier ter lange omvaart”, zegt hij trots. “Wat is in godsnaam een dek officier?”, vraagt Niève.“Ik ken enkel dekhengsten van toen wij nog paarden hadden op het landgoed.” Ze voelt dat ze rood kleurt bij het gebruik van deze woordenschat. Hij merkt het, negeert het en lijkt haar te willen geruststellen met zijn antwoord.“Als dek officier, Niève, moet je een koopvaardijschip kunnen manoeuvreren, rekening houdend met stromingen, wind en stabiliteit. Je moet alles kennen over laden, stockeren en het behandelen van de lading. Vroeger was dit een taak van de stuurman.  Je moet een zeereis kunnen plannen en in alle wateren je positie weten te bepalen met je kennis van kustnavigatie en van astronomie.” Niève zucht dromerig: “De stand van de sterren, daar wist jij alles van, Conrad. Hoe dikwijls lagen we er ‘s nachts niet naar te kijken op de heuvel naast het kasteel?”Ziet zij het goed?  Ja, de haar zo vertrouwde  groene kijkers zijn vochtig.  Zacht neemt hij haar bleke pols in zijn getaande zeemanshand. Hij brengt haar hand naar zijn mond, kust ze teder en fluistert  “Vayo con Dios, mi princesa.” Dan springt hij uit de wagen en verdwijnt. Even blijft ze beduusd achter. Dan glimlacht ze, start de jeep en rijdt gezwind neuriënd huiswaarts.  Haar vermoeidheid is verdwenen. Ze kan opnieuw de hele wereld aan.   Voetnoot: alle verwijzingen naar sprookjesfiguren als Sneeuwwitje, de zeven dwergen, Doornroosje, Assepoester, Roodkapje, Cinderella, Alice in Wonderland, enz…zijn pure verzinsels.      

Vic de Bourg
15 1

Berichten uit het roddelstraatje

Het is geen herenhuis maar heeft wel iets statigs. Van de vroegere bewoners blijft enkel nog de bejaarde moeder over. Soms komen kinderen en kleinkinderen op bezoek. Sommigen komen niet meer, een oude familievete. Rosalia is al geruime tijd weduwe. Ze houdt zich kranig.  Met haar ranke verschijning en net iets te grote neus doet zij aan tante Sidonia denken.  Ze komt geregeld grappig uit de hoek. Voor een alleenstaande oude dame is zij opmerkelijk bij de pinken.  Zij heeft een uitgebreide garderobe met niet alledaagse jurken, ensembles en bijpassende accessoires. Haar taal is verzorgd maar doorspekt van de grappigste dialectwoorden.  Ze is van de streek, dochter van de witloofboer van de grote hoeve in een naburig dorp. Haar man zaliger was directeur op de regionale zetel van een Bank met sterke Vlaamse verankering.  Daarom wappert  op 11 juli nog lang na zijn dood steevast de Vlaamse Leeuwenvlag aan de gevel van het huis. Dit is een doorn in het oog van de schuins overbuur, een Franstalige Gentenaar die tien dagen later de Belgische driekleur uit het raam hangt. Wij zijn haar nieuwe overburen en schoorvoetend groeit het contact met de streng ogende maar bij nadere kennismaking lieftallige dame. Om het ijs te breken hebben wij het over haar verzorgd voorkomen. “Waar ik die mooie kleren vandaan heb?”, vraagt ze: “mijn man reisde veel voor zijn werk en kwam ook regelmatig in de chique Avenue Louise in Brussel.  Hij kende precies mijn maten en bracht dan de laatste modespullen voor mij mee.  Zelf heb ik bijna nooit kledij moeten kopen en al wat hij meebracht paste als gegoten.” Ze kent hier veel bewoners maar houdt de meeste op afstand. “Het is hier een roddelstraatje”,  weet ze te vertellen: “dat zullen jullie snel merken.  Let maar op.” Op een dag wordt eindelijk de verloederde straat vernieuwd.  De werken duren zes maand langer dan oorspronkelijk voorzien.  De zoon van Rosalia werkt op de gemeente.  Zo weet  ze aan wie de opdracht voor de werken werd toevertrouwd.  “Dat is geen aannemer”, lacht ze smalend: “dat is een pattattenboer.”  Later gaat de voormalige aardappelkweker failliet en moet een andere aannemer zijn knoeiwerk voltooien . Meestal steken wij de straat over als wij met haar een praatje slaan.  Wij dringen aan om naar de druivelaar in onze achtertuin te komen kijken en eindelijk stemt ze toe.  Op een lokaal marktje hebben wij op een standje met streekproducten voor het eerst witloofjenever gevonden.  “Rosalia, mag ik je een borreltje aanbieden van iets dat je nog nooit hebt gedronken?” vraag ik .  “Ik mag geen alcohol drinken”, antwoordt ze maar neemt toch gretig het glaasje aan.  “En, ken je dit”, vraag ik.  “Maar, manneke, dat is lofjenever, dat ken ik al van mijn jeugd”, lacht ze: “en dat is lang geleden, er is geen varken dat zo oud wordt als ik.” Na het derde neutje loodsen wij haar huiswaarts.  Daar toont ze foto’s van vroeger.  Ze is nog steeds eigenares van een chaletje in de Ardennen dat op de beelden te zien is.  Er loopt ook een hondje rond op het terrein.  “Onze Jacky”, zegt ze meewarig: “die is al lang geleden gestorven.” Ze vertelt dat het chalet in de Ardennen te koop staat.  Ik vraag het adres en ga er met een vriend een bezoekje brengen.  Het staat midden op een totaal verwilderd terrein.  Zodra wij uit de wagen stappen valt ons op hoe rustig het er is.  Wij worden haast ongemakkelijk van de stilte.  Het gebouwtje is niets meer dan een uit de kluiten gewassen tuinhuisje.  De ramen zijn stuk en er ligt vuilnis van vermoedelijke krakers.  Ik trek een deur open en schrik me rot.  Het is het toilet en vanop de pot kijkt mij een dier strak in de ogen.  Ik denk eerst dat het een vos is die mij elk moment gaat bespringen maar merk dan dat het opgezet is.  Ik herken Jacky van op de foto.  Als ik later het verhaal aan Rosalia vertel komt ze niet meer bij van het lachen.  “Onze Jacky, ja, die zagen wij zo graag dat wij hem hebben laten opzetten.  Dus die waakt daar nog steeds?” Donderdag is marktdag in het dorp.  Ze zegt dat ze er al lang niet meer geweest is en vraagt mijn echtgenote haar te vergezellen.  Ze nemen de bus, het is amper twee haltes verder.  Mijn echtgenote heeft een busabonnement maar Rosalia staat erop alles te betalen,  ook het bus ticket. Na een kwartiertje heeft ze er al genoeg van en nodigt mijn echtgenote uit in het dorpscafé. Ze wordt er hartelijk begroet door de waard, een oude kennis.  Het is amper elf uur maar Rosalia bestelt reeds twee rode porto’s. Een uur en drie porto’s later nemen beide vrouwen vrolijk de bus terug naar huis.  Als ze later gezwind door het roddelstraatje naar huis stappen snijdt Rosalia een heikel onderwerp aan.  Ze zegt dat ze breeddenkend is en tegen niemand iets heeft.   Zoals ze daar arm in arm lopen moet ze denken aan de problemen van de holebies.  “Ge weet toch hoe ze twee vrouwen die samen zijn noemen?”, vraagt ze: “dat zijn lesbieken" , knikt ze heel wijs. Het enige restaurant op loopafstand is een  chinees eethuis waar Rosalia regelmatig uit eten gaat. Ze  nodigt ons uit om er samen naar toe te trekken.  Als de bestelling is opgenomen vraagt de ober wat er gedronken wordt.  “Doe maar dat rond fleske, ge weet wel”, zegt Rosalia.  De ober komt terug met het alombekende  Portugese Mateus rosé tafelwijntje. “Dat drink ik hier graag”, knikt ze: “past perfect bij hun eten.” Rosalia neemt ons in vertrouwen. Ze heeft in haar geboortedorp  een nog te bouwen serviceflat gekocht. Haar huis wordt te groot om te onderhouden.  Zes maanden later zegt ze enigszins bedrukt dat het project met de seniorenflats niet doorgaat:  alweer een politieke kwestie, zeurt ze.   Dan blijft ze maar in haar huis wonen want naar dat oudewijventehuis in het andere dorp wil ze niet. Met haar gezondheid gaat het langzaam achteruit. Na een aantal keren dat ze onwel werd vraagt de dokter haar een verklikker te dragen waarmee ze de hulpdiensten kan verwittigen als haar iets overkomt. Wanneer de rolluiken een ganse dag omlaag blijven verwittigen wij de zoon. Rosalia is gevallen en heeft de ganse nacht op de vloer gelegen. Haar verklikker ligt op de keukentafel. De kinderen besluiten dat ze niet meer alleen mag blijven en brengen haar onder in het gehate rusthuis. Wij bezoeken haar af en toe.  Ze deelt haar kamer met een andere dame. De dementerende kamergenote lacht ons kinderlijk toe maar Rosalia zegt resoluut: “Ge moet daar niet tegen klappen. Dat menske is compleet tureluut.”  Toch geeft ze het menske een stuk van de taart die wij voor haar hebben meegebracht.  “Ne mens moet toch een beetje compassie hebben, nietwaar?” Geruime tijd na haar begrafenis wordt de voormalige woonst van Rosalia verkocht aan hoogst onsympathieke huizenopkopers uit de buurt. Ze verhuren het huis. De eerste huurders zijn een buitenlands lesbisch koppel. Wij denken meteen terug aan de ‘lesbieken’ van Rosalia. P.S. : Alle gelijkenissen met bestaande personen berusten op puur toeval

Vic de Bourg
48 3

Vakantiegenoegens

“Stoort het niet dat ik eet terwijl jullie roken?”   Ze zaten even verder op het terras Hij: hoogrood verbrand Zij: donkerbruin olifantenvel Hij had ze al opgemerkt op het strand Beiden in de vlakke zon op ligstoelen   Om het half uur werden sigaretten opgestoken Hij: iets met zwarte tabak zonder filter Zij: iets superlang met lange filter De peuken werden naast hen in het zand geduwd Haar peuken zagen rood van de lippenstift   Na elke sigaret werd het braadspit  gedraaid Haar armbanden rinkelend Zijn nepgouden halsketting blinkend in blakend zonlicht   Op het terras had hij ze te laat opgemerkt Pas bij het horen van de klik van de zware vergulde aansteker Besefte hij dat hij niet dit enige nog vrije tafeltje had moeten uitkiezen Maar zijn maaltijd werd reeds opgediend   Ze schrikken op bij zijn vraag Verbijsterd kijkt zij naar de aangebrande vleeshoop naast haar Woedend snauwt hij: “Ga dan elders zitten, sukkel.” Ze betalen en stappen misprijzend op   In de asbak op hun tafeltje liggen een tiental peuken Uit een geparkeerde cabriolet nemen zij hun strandhanddoeken Dan wandelen ze rokend terug naar het strand Zeelucht geeft trek   Nadat hij heeft betaald ledigt hij snel de asbak in zijn servet Hij stapt resoluut naar de rode cabriolet Dit zeebriesje zit net goed, denkt hij Hij opent de servet en merkt hoe as en peuken de lucht in gaan   Ze belanden precies op de witlederen zetels Ach, denkt hij, wat sneu Dat die lui nu net op dit enige vrije plekje staan Hadden ze maar elders moeten parkeren Op de passagiersstoel ligt een lange peuk met rode lipstift Past wel bij de kleur van de wagen, denkt hij.

Vic de Bourg
39 2

De wandtekening

In de prehistorie maakte de mens al rotstekeningen en grotschilderingen voordat het schrift was uitgevonden.   Men hoeft echter niet zover te zoeken of terug te gaan in de tijd voor het ontdekken van interessante wandtekeningen.   Na het overlijden van moeder zaliger werd met spijt in het hart het ouderlijk huis verkocht. Daarin sprak één ruimte tot ieders verbeelding.   Achter een mysterieuze deur in de kamer van onze oudste broer lag een trap. Die was net zo lang en hoog als de trap die liep van het gelijkvloers naar de slaapkamers op de eerste verdieping.   De geheimzinnige trap leidde naar een grote ruimte onder het dak.  In die ruimte was een zolderkamer. Voor de kamer was er nog een stuk beton maar verder lagen links en rechts enkel balken met daartussen het plaaster van de plafonds van de kamers eronder.   Waagde men zich daar op, zou men dwars door het plafond zakken.  Langs een dakraampje viel bij daglicht een straaltje licht binnen maar verder was het er pikdonker en best akelig.   Zo stond er een zwart kistje dat ooit had toebehoord aan vaders broertje  dat op vijfjarige leeftijd was overleden.  Er zouden nog spullen van hem in zitten maar niemand durfde er ooit in te kijken. Luguber!   Er stond ook een kast met oude kranten, tijdschriften, documenten en boeken.  Wij werden niet verondersteld er in te kijken maar alle kinderen hebben er op tijd en stond stiekem in gesnuisterd.   Van de ouders zelf kregen wij weinig voorlichting.  Mogelijk hoopten zij al even stiekem dat wij ooit de boekjes wel zouden ontdekken waarin ze zelf in hun jeugdjaren de inspiratie gevonden hadden.   Aan het eind van de trap was een deur die toegang gaf tot een ruime zolderkamer.  Er was een groot raam waardoor men ver over de daken kon kijken.  De zee van licht maakte het een best aangename kamer waardoor ze door de kinderen achtereenvolgens gebruikt werd om er  in alle rust te gaan studeren of er kattenkwaad uit te halen.   Er stond een grote ingemaakte kast en de muren waren niet geverfd of behangen.  Dit leidde ertoe dat op het witte pleister  één van de broers schilderwerken van kentekens uit de jeugdbeweging had aangebracht. Fel groen, rood en blauw.   Tot ergernis van moeder was vader een verwoed verzamelaar van allerlei spullen die geleidelijk hun weg naar deze zolderkamer vonden.   Na zijn overlijden was één van haar eerste bekommernissen  (of was het haar guilty pleasure?) om de kamer leeg te maken.  De spullen werden door het grote raam van twee verdiepingen hoog naar beneden gekeild.   Door de jaren vervagen de vele herinneringen aan het huis en wat er allemaal voorviel in een tijdspanne die later niet langer bleek te beslaan dan een tweetal decennia.   Hoe groot was de verrassing toen de huidige eigenaar van het huis ons meer dan veertig jaar later een foto bezorgde.  Het was een tekening die werd gevonden op de binnenmuur van de ingemaakte kast van onze geliefde zolderkamer.   Wij hebben nog niet uitgemaakt welke holbewoner als maker van het kunstwerk mag bestempeld worden en of er een pagina op Wikipedia aan gewijd  zal worden.  

Vic de Bourg
20 1

Oma denkt dat ik doof ben

  Inzending wedstrijd met opdracht : maak van een 6-woord een 500-woord verhaal.   Uitbundig vieren wij  haar verjaardag.   Vijfentachtig wordt ze.  De jonge dokter, die ze consulteert omdat hij ‘een zo knappe kerel is’, taxeert haar conditie op ruim vijftien jaar jonger.   Oma Lidy is nog een prompte dame.  Aan vrienden toonde ik haar jeugdfoto’s  bewerend dat zij mijn vriendin was. Dat is niet gelogen, want wij hebben  een zeer vriendschappelijke band.  Ze staat er op dat ik haar tutoyeer. In een boek over een adellijke familie las ze ooit dat grootouders zich in die kringen altijd met de voornaam laten aanspreken.  Zij gebruikt steevast  het troetelnaampje dat ze voor mij bedacht toen ik baby was: ‘Bobolino’.  Inmiddels bebaard met een nochtans zwarte kinbegroeiing  begroet ze mij steeds  met: ‘Bobolino amore, mio Barbarossa!’   Destijds rookte ze, niet voor het roken zelf, maar om te pronken met haar lange sigarethouder,  zoals Hepburn  in ‘Breakfast at Tiffany’fs’.   Net als Audrey  bezit Lidy die geïncarneerde elegantie. Ze is altijd welgezind, wat haar jeugdig voorkomen extra in de verf zet.   Glanzend hagelwit geworden zijn haar naar sprookjes refererende  ravenzwarte haren van weleer, voor deze gelegenheid opgestoken door een kapster: ‘je kan ook niet voor alles op jonge goden een beroep doen’.   Het kapsel past perfect bij de wijnrode fluwelen outfit die ze zich voor haar 85 lentes  heeft  aangeschaft.   “Het staat je beeldig, Lidy”, zeg ik. “De prix neggens voor begemmen ”, antwoordt ze. “Wat zei je nu?” vraag ik. “De prix neggens voor begemmen”, zegt ze opnieuw. “Oma, ik versta er echt niets van”, zeg ik. “Oh, gaan we het zo spelen.  Ben ik nu plots jouw oma omdat jij doof begint te worden”, zegt ze verbijsterd. “Sorry Lidy, maar ik versta je niet”, antwoord ik beteuterd. “Laat maar Bobolino , haal nog een drankje.”   Ik druip af op zoek naar een glaasje ‘ premier cru brut ’ die ze in de  supermarkt op de kop heeft getikt.  Met hangende oortjes overhandig ik haar de bubbels. “Echt, schat, je moet jouw oren laten nakijken”, zegt ze bezorgd. Dan ziet ze mijn bedrukt gezicht, heft haar glas en vraagt:  “Hoe vind je mijn nieuwe ontdekking? Du Champagne Veuve Hémard!” “Lekker”,  stamel ik. “En ken je de voornaam van de man zaliger van die weduwe?” vraagt Lidy. “Neen”, zeg ik. “Jean!  -  J’en ai marre!” schatert ze. Wij proesten het  uit en klinken samen op onze vriendschap.   Later doe ik in een hoorcentrum  mijn verhaal over een familielid dat mij aanraadde langs te komen. De test verloopt prima.  “Alles perfect,”  zegt de arts :  “ik stuur jouw huisarts een bericht. “ Toevallig doet een van mijn nichtjes haar doktersstage bij mijn huisarts.  Zij bezorgde mij het voorschrift en krijgt zo het resultaat te lezen van de test.   Wegens  beroepsgeheim delen dokters hun patiënten wel resultaten mee, maar nooit de commentaren.  Mijn nichtje kan  zich echter niet weerhouden voor te lezen:  ‘Patiënt zegt dat familielid beweert dat zijn gehoor slecht is. Naar mijn mening moet dat familielid zelf even bij ons langs komen!’  

Vic de Bourg
24 0

Tussen twee polen smelt men niet

  Dit verhaal kreeg een eervolle vermelding bij de wedstrijd: van 6 naar 500 woorden. Onderaan staat commentaar van de jury.     De zon brandt onverbiddelijk. Miranda rolt zich op haar grote stranddeken tot ze weer onder de parasol ligt. Gisteravond  was het nog redelijk koel geweest toen ze flaneerde onder de palmbomen. Het was haar opgevallen dat er veel minder Duits werd gesproken door de toeristen dan vroeger.  Al jaren was haar vaste vakantiestek vergeven van de Germanen, zoals ze zichzelf noemden als ze met hun vreselijk accent Engels met haar wilden praten. Tegenwoordig viel het op hoeveel Oost-Europese talen werden gesproken. Ze kende er geen maar kon wel het Russisch onderscheiden van de andere klanken.  De nieuwe rijke Russen waren ook het grootst in aantal, reden rond in peperdure cabrioletten en maakten grote sier. Voor haar vakantieliefdes had ze zich voorheen beperkt tot wat de lokale markt aan hunks te bieden had en dat was altijd best meegevallen.  Maar nu ze meer zicht kreeg op de mannenvoorraad uit het Oosten besloot ze haar kennis op dit vlak te verruimen. Zo viel haar oog op twee knappe kerels die iets van haar verwijderd in haar geliefde ‘Tratoria Alberto’ het erg goed met elkaar konden vinden.  Ze twijfelde even of de andere sekse hen überhaupt kon boeien tot ze merkte dat ze haar in het vizier kregen en afwisselend zwoele blikken haar richting uitstuurden. Een dame gaat uiteraard nooit in op de avances van vreemde mannen maar ze hield wel van dit spel en flirtte er danig op los. Glas vasthouden aan de steel en pink in de lucht: op de meest gracieuze wijze nipte zij aan de cocktail die Alberto voor haar had geshaket. Regelmatig gooide ze haar golvende haren naar achteren en streek ze met zorgvuldig gemanicuurde hand door haar nek. Tot na haar cannellonirolletjes hadden de twee hun testosteron in bedwang kunnen houden maar nu stapten ze resoluut naar haar met de vraag of ze voor het dessert mochten aanschuiven. “It is so much nicer to dine in good company”, zei de blonde blauwogige hunk.  “If you so desire, Madame”, voegde de zwartharige donkerogige tegenpool er aan toe in een al even onberispelijk Engels. Ze had het woord enkel gedacht, want ze wist niet hoe het in het Engels klonk maar schaterde het uit toen ze beiden uit Polen bleken afkomstig te zijn: Poolse tegenpolen. Hoe grappig. Wegens de gekozen voertaal, suggereerde ze als dessert een ‘Zuppa Inglese’.  De naam mag dan al verwarrend zijn, Piotr en Wojtek vonden de combinatie van custard met lange vingers goddelijk. Na de obligate grappa van Alberto werd de avond besloten met een fles Prosecco.  Daarna namen ze in stijl van elkaar afscheid met een kuise handkus. ‘ Niet te hard van stapel lopen’, dacht ze. Die morgen op het strand ziet ze langs weerszijden van haar parasol twee bruingebrande voeten verschijnen en herkent ze meteen de stem die vraagt of ze naast haar mogen plaats nemen. Ze knikt instemmend. ‘Het zal dan wel héél warm worden’, denkt ze: ‘maar tussen twee Polen smelt men niet.’   Feedback jury:   De ontknoping was hilarisch. Ik was de titel al even vergeten tijdens het lezen tot ik bij de laatste zin aankwam. Een heel originele manier om de zin te benaderen. Het verhaal leest erg vlot en zou zo in een zomereditie van Flair passen.

Vic de Bourg
14 1

Alternatief sprookje

(afbeelding: Lectrr)   Hans keek verdwaasd voor zich uit. Zijn Griet was met haar hebben en houden met de noorderzon verdwenen. Hoe had het zover kunnen komen ?   Toen ze nog met de vader van Grietje, de houthakker en stiefvader van Hansje samen met de moeder van Hansje en stiefmoeder van Grietje aan de rand van het woud woonden waren ze, niettegenstaande hun schrijnende armoede, toch gelukkig geweest.   Het afgeluisterde gesprek tussen hun respectievelijke stiefouders over hun achterlating in het bos had hen geen deugd gedaan en Hansje had het heel stom gevonden dat hij de truc met de kiezelsteentjes nadien met broodkruimels had geprobeerd. Hij had zich doodgeschaamd voor Grietje. Waarom ook moesten die domme bosduiven zijn kruimels oppeuzelen?   Gelukkig dat het sneeuwwit vogeltje al op het stekeldoorntje hen naar het huisje van peperkoek had geleid. Zij hadden zich tegoed gedaan aan de lekstokken die aan het dak bengelden,  de croissants en boterkoeken op de deur en het kleurrijke snoepgoed dat her en der aan de muren hing.  Echt voedzaam waren die dingen niet geweest maar hun buikjes werden eindelijk eens gevuld.   Dat het plots opgedaagde besje hen na haar 'wie knabbelt aan mijn huisje' nog chocolademelk en pannenkoeken met bruine suiker had voorgeschoteld was er teveel aan geweest. Toen dit oud scharminkeltje uiteindelijk ook nog een heks bleek te zijn was het hek van de dam.  Maar er zat niets anders op dan berusten in hun lot en dank zij de vetmesterij van Hansje kon ook Grietje af en toe een stukje hamburger en wat frietjes met mayonaise meepikken. De hongersnood was alvast verleden tijd.   Het verhaal ontplooide zich verder, eerst met de gruwel van het water dat werd gekookt om Hansje in te garen - de oven die opgestookt werd om Grietje in te duwen  en het heldhaftige optreden van Grietje die het oude vrouwtje in de oven duwde waarin deze, zoals het een heks betaamt, levend werd verbrand.    Daarna volgde het stroperige deel met de ontdekking van parels en edelstenen.  Alweer vulde Hansje zijn broekzakken met deze steentjes en Grietje, die nog haar schortje om had van het geveinsde broodbakken in de oven, propte het vol met parels.   Waarom er, later door Disney meermaals geïmiteerde, witte zwanen bij te pas kwamen om de weg naar huis te vinden blijft een raadsel . Het dekselse water waarop de zogenaamde boot ontbrak hadden ze immers nooit opgemerkt op de heenweg naar het heksenhuis .   Dat vader bij het weerzien blij was maar ook weer triest omdat zijn tweede vrouw inmiddels overleden was , niet echt van verdriet maar van pure ontbering en dat hij snel weer vrolijk werd bij het zien van zoveel rijkdom,  kon niet echt een happy end genoemd worden.   Moest er dan een nieuw einde aan het verhaal worden gebreid ? Wat er niet in het verhaal werd verteld maar logischer leek is het feit dat Griet en Hans van elkaar 'stief' en ook stapel waren en dus samen konden trouwen en nog lang en gelukkig leven.   Zo geschiedde dus, tot er haren in de boter kwamen. Hans was nooit zijn overtollige kilo's van weleer kwijt geraakt en Griet had met de vele parels die ze zich had eigen gemaakt de smaak te pakken gekregen en was een  juwelierszaakje begonnen.  Toen Hans zich ook nog in de drank gooide en Griet zich danig begon te interesseren in een knappe vertegenwoordiger van Huize Cartier gingen de poppen aan het dansen.   Het sprookjeshuwelijk waarvan in het ware leven nooit sprake was geweest, maar ook niet in het sprookje, eindigde in een banale vechtscheiding.    

Vic de Bourg
400 1

De moeder en de broeder

of de achterkant van de medaille…. Zijn hand voelt hij weer op zijn knie. Zij ging langzaam naar boven tot aan de rand van zijn korte broek. Was dat de beloning voor het vegen van het bord na schooltijd? Neen, de vingers zijn nooit verder gegaan dan die rand. Het voelde fijn en een kind wordt graag bewonderd. Het inzicht in de verderfelijkheid van het gebaar kwam pas vele jaren later. De school lag om de hoek. De geestelijke kwam regelmatig aan huis met zijn ouders praten. Waarover? Zocht hij buiten de eenzame klooster(m)uren wat huiselijke warmte in het grote gezin? Wou hij de band met het kind aanhalen? Het was trouwens niet de enige broeder die langs kwam. Ook anderen kwamen, soms laat en dan zat hij luistervinkend in pyjama op de hoogste trede van de trap. Zijn moeder was tuk op die bezoekjes. Mocht hij toen dit woord hebben gekend: hij zou deze situatie niet ‘koosjer’ hebben gevonden. Door zijn moeders dweepzucht werd hij op zijn achtste van klas veranderd. Door het grote aantal kinderen bestond elk studiejaar uit twee klassen. Die waarin zijn beste vriendje zat en die een meester als titularis had, werd op zijn moeders voorspraak ingeruild voor de andere, waar de broeder titularis was. Mede door het vele nablijven en bordvegen werd hij de eerste van de klas, hetgeen de perfecte keuze van zijn moeder bevestigde. De vragen die hij als kind al mocht hebben over het gedrag van de geestelijke(n) kwamen nooit aan bod en werden verdrongen. Vandaag las hij in de krant het overlijdensbericht van de broeder. Die werd heel oud. Moge hij……neen, over de doden geen kwaad woord.

Vic de Bourg
19 2

't Liep tegen het nieuwe jaar (*)

Het is 11 november. De  telefoon rinkelt. “Met  Johan.” “Johan Smits?”, vraagt een basstem:  “U spreekt met  Harry, zoon van Paul Bolden.” “Harry? Dat is meer dan een kwarteeuw geleden . Hoe oud ben je nu?” “Juist dertig geworden.” “Precies, jij was pas drie toen je laatst met jouw mama hier was. “   Toen zijn ouders net waren gescheiden, was  Laura voor de Kerstdagen met haar zoontje in België.  Nadat zij naar Canada verhuisden, verwaterde het contact met Paul snel. Laura bleef naar goede gewoonte nog lang kaartjes sturen met Nieuwjaar.   “Ik vond jouw naam in een oud telefoonboekje  van mijn vader. Hij wordt volgende maand zestig en ik wil hem verrassen met een feestje waarop ik zijn vroegere studievrienden uitnodig.“   Paul en ik hadden in de woelige jaren zestig  samen op de universiteit gezeten.  Na één jaar veranderden wij beiden van studierichting en kwam ik in een andere stad terecht, maar wij bleven elkaar opzoeken  tot zijn terugkeer naar zijn geboorteland.   “Op dat feestje wil ik niet ontbreken”, zeg ik: “wanneer moet ik mijn ticket bestellen, Harry?” “Neen, wij komen naar België en het feestje gaat door op 27 december  in de buurt van Antwerpen.  Mag ik jouw mailadres, dan stuur ik je de details.”   “Mijn derde Kerstdinertje op rij dit jaar”, zeg ik tegen Harry wanneer  ik hem omhels bij de ingang van het feestzaaltje.  De vrienden ken ik niet, want zij stammen uit de tijd dat Paul andere studies aanvatte, maar zijn broer is er en een zoon van zijn zus is uit Canada overgekomen.   Er wordt teken gedaan dat Paul er aan komt.  De verrassing is totaal. Hij dacht met familieleden  uit België  Kerst te vieren en begroet iedereen uitbundig.    Het wordt een oergezellige avond.  Haast iedereen is terug huiswaarts gekeerd en ik  zit met Paul en Harry wat na te praten.   Dertig jaar is lang om bij te praten en als Paul het over de scheiding en andere treurige zaken heeft wordt er een traantje weggepinkt,  maar ook de gelukkige momenten komen aan bod.  Straks wordt hij opa.  De vader in spé naast hem glundert.   Paul blijft honderduit praten, Harry en ik komen haast niet aan bod.  “Je hoort dat mijn vader rechten heeft gestudeerd”, schertst Harry. “Tabernacle”, repliceert Paul in zijn Canadian French. “Pa, besef je dat je heel de tijd in het Québécois aan het praten bent tegen  Johan?”, vraagt Harry. Paul kijk mij aan: “Heb jij mij verstaan, Johan?” Al zijn mij woorden ontgaan,  antwoord ik: “Zeker, Paul, ik heb haast alles verstaan en wat ik niet verstond heb ik begrepen.”   Dan glimlacht Paul naar zijn zoon: “Tu vois, mon fils c’est  ça la vraie amitié.  Wij hebben mekaar zolang niet meer gezien of gehoord maar vanaf het eerste woord dat wij vandaag wisselden leek het of wij het gesprek  van jaren terug weer opnamen.”   Wanneer wij opstappen sluit Harry zijn pa en mij in de armen en zegt: “Happy New Year, blood brothers.”   (*) opdracht: schrijf een kortverhaal met maximaal 500 woorden  

Vic de Bourg
26 0

MY famous blue raincoat

1975 : De vinylplaat Greatest Hits van Leonard Cohen wordt uitgebracht.  Op de  negende plaats van het  album prijkt zijn song ‘Famous bleu raincoat.’   1986 : Jeniffer Warnes  begeleid door saxofoon, piano en cello covert ‘Famous bleu raincoat’ van Cohen.   1989 : Joan Baez begeleid  door gitaar, cello en piano covert ‘Famous blue raincoat’ van Cohen.   1995 : Tori Amos begeleid door piano covert ‘Famous blue raincoat’ van Cohen.   Ook al is het origineel niet te evenaren, deze covers zijn, stuk voor stuk, pareltjes die vandaag gelukkig nog via You Tube of Spotify  kunnen beluisterd worden.   2017 : In November is het een jaar geleden dat Leonard Cohen is overleden.  Toevallig lees ik in DS Weekblad een column van Bernard De Wulf met de titel “Schaduw” en krijg deze flash back:   1953 : Mijn oudste broer is met zijn prille zeventien jaar ‘ingetreden’ bij de Luchtmacht van het Belgisch Leger. Hij zou piloot worden maar een viertal jaar later beslist het noodlot er anders over. Een valpartij met zijn brommer wordt hem haast fataal maar bij wonder overleeft hij.  Zijn pilotendroom moet hij opbergen maar zijn jongere zusjes en broertjes blijven naar hem opkijken in zijn indrukwekkende uniform.   1961 : Ik weet niet wat mij overkomt, maar mijn moeder zegt dat ik nu groot genoeg ben en geeft mij met  Kerstmis mijn eerste pakje sigaretten. Mijn Ma stamt uit de tijd dat al haar broers er vanaf hun dertiende al lustig op los paften.  Het is een geel pakje ‘Laurens filter’.   1963 : Mijn oudste broer is inmiddels getrouwd.  Bij het leger krijgt hij om de zoveel tijd een nieuw uniform. Bij die outfit hoort ook een donkerblauwe regenjas.  Hij heeft zijn oude regenjas niet moeten inleveren en laat hem thuis achter voor een van zijn jongere broers.  De jas is nog als nieuw en op mijn vijftiende voel ik mij de koning te rijk met het imposante kledingstuk.   Veel van de details zijn door de tand des tijds opgevreten maar ik herinner mij hoe ik ’s avonds met opgetrokken kraag in mijn blauwe regenjas het dorp introk.  Als ik dan onder een straatlantaarn liep zag ik voor mij mijn schaduw.  Dan stond ik even stil en stak een sigaret op. Met de rook om mijn hoofd waande mijn schaduw zich James Dean of een andere jeugdheld van het witte doek.   Dank zij mijn broers’ regenjas was het plots niet meer de onbehouwen slungel die in de winkelramen werd weerspiegeld. De jas werd een verlengstuk van mijn opgroeiende mezelf en gaf mij een gevoel van zekerheid en vertrouwen in de onzekere toekomst.   Nog beter werd het toen ik merkte dat bij sommige gelegenheden met neonverlichting er dames vanachter hun etalages opkeken en mij een zwoele blik of guitige knipoog toewierpen. Overwelmend bestaat niet volgens het groene boekje dus houd ik het bij 'overwhelming'.   Pas in 1988 schreef Cohen zijn: 'I am your man'.  Werd ik destijds niet zo door de meisjes overrompeld - ik had hen met die titel van antwoord kunnen dienen.   Onlangs werd in hetzelfde dorp de première opgevoerd van de musical: ‘Meisjes van Plezier’. Graag  had ik hem aan één van de bejubelde artiesten  willen uitlenen, maar helaas MIJN blauwe regenjas is niet meer.    

Vic de Bourg
14 1

Voornaam

Dit jaar valt het nog mee.  Het was pas rond de dag van de Wapenstilstand herdenking dat er Sinten uit chocolade en speculaas in de winkels opdoken.  Verleden jaar was dat al rond Allerheiligen.    Alleen de concurrentie van de Kerstmannen valt tegen want die hebben hun versieringen al overal opgehangen.  Gisterenavond schrok ik mij een hoedje toen ik op de Leuvensesteenweg verblind werd door de overdadige en hoogst wansmakelijke Kerstverlichting van een villa of wat er moet voor doorgaan.   Wij zijn vandaag pas 1 december, dus nog  5 keer slapen voor de Sint komt.  Onze noorderburen moeten maar 4 keer meer slapen want zij houden reeds op 5 december hun pakjesavond.  De Nederlanders zijn altijd al wat ‘gedrevener’ geweest dan hun zuiderburen.  Ze zullen nooit toegeven dat ze op zeker willen spelen om als eersten de buit binnen te halen. Gelukkig weet de Sint beter en reserveert dan ook de betere chocolade, marsepein en speculaas voor de Belgskes.   Inmiddels weten wij dat de schimmel van de Sint ‘Slecht weer vandaag’ heet maar wie hoorde ooit het verhaal over de voornaam van Sinterklaas?   In de klaasperiode ziet men in haast alle groot- en kleinwarenhuizen, sportclubs, scholen, verenigingen, enz… de ‘helpers’ van de enige echte Sint opduiken.  Soms prachtig uitgedost, soms , zoals Toon Hermans zaliger reeds opmerkte, met het tafelkleed van de salontafel op de rug waarop de afdruk van de asbak te zien is.   Zo is Jefke met zijn mama naar één van de vele tronen van de Sint getrokken.  Bij thuiskomst toont hij aan zijn papa fier de puntzak met snoep die hij gekregen heeft en zegt: “Papa, ik weet een geheim.” “Zo, Jefke, laat horen”, zegt papa. “Ken jij de voornaam van Sinterklaas?” vraagt Jefke.  Papa kijkt verwonderd en schudt langzaam het hoofd van links naar rechts. “De voornaam van Sinterklaas is Oscar!” jubelt de kleine. “Hu?”, is alles wat de vader kan uitbrengen waarbij hij met een grimas naar de moeder kijkt. “Hoe weet jij dat zo zeker, Jefke?”, vraagt papa. “Toen ik op de schoot van de Sint zat, ging er een gordijntje opzij achter de troon en vroeg een dame aan hem : ‘Oscar, wil je een sjat koffie ?’ – en de Sint antwoordde: ‘Ja, graag Julia.’ “, antwoordt Jefke.   Voor onze noorderbuurtjes: een sjat is een leuk Vlaams woord voor een kopje.

Vic de Bourg
20 2

Zwart gat weg geknikkerd (fantastisch verhaal) (*)

 Al volgt hij tegenwoordig het nieuws meestal online, toch heeft hij het abonnement op zijn geprefereerde papieren dagblad nog niet opgezegd. Op zijn werktafel ligt naast hem de opengevouwen ochtendeditie van de krant van vandaag en hij leest terloops:   ‘Met behulp van de Amerikaanse röntgentelescoop Chandra is een superzwaar zwart gat ontdekt dat met hoge snelheid uit het centrum van een sterrenstelsel werd weggeslingerd…….’   Zijn gedachten dwalen af. Hij heeft niet de pretentie zichzelf een heuse schrijver, laat staan journalist te noemen, maar hij houdt ervan zijn mening te geven en te verkondigen door ze aan het papier of aan het computerscherm toe te vertrouwen. Zo nu en dan reageert hij wel eens op artikels van anderen en hij is er reeds in geslaagd zijn teksten te laten publiceren op een recent opgerichte online nieuwssite. Die bijdragen worden af en toe op twitter en facebook geshared en bovendien geliked of soms van commentaar voorzien.   Bij het schrijven valt hij niet over genres.  Zowel poëzie, proza, autobiografische stukjes, ja zelfs kinder- en jeugdliteratuur liggen hem. Na een vijftigtal bijdragen aan een populair schrijversplatform, waartoe zelfs liedteksten en een heus scenario voor een kortfilm behoren en niettegenstaande een serie artikels en columns op de inmiddels bekend geraakte nieuwssite,  breekt hem vandaag het angstzweet uit. Sinds vanmorgen krijgt hij immers geen letter meer op papier gezet, noch op het scherm. Het water staat hem tot aan de lippen. Zal hij nog ooit iets kunnen schrijven of is dit dan het beruchte  writers’block?   Hij heeft er al veel over gelezen, dit plotse onvermogen om tot schrijven te komen. Over de conflicterende gevoelens, het precies weten wat je zelf weet maar niet weten wat je lezers weten. Beseffen hoe iets moet klinken bij het inlossen van de verwachtingen van zijn lezers, maar niet over alle feiten beschikken. Zijn notieboekje puilt nochtans letterlijk uit van allerlei gebeurtenissen en van alternatieve woorden en zinnen.   Altijd en overal streeft hij perfectionisme na alvorens tevreden te zijn met zijn pennenvruchten. Uit alle mogelijke bronnen put hij inspiratie.  Het zien van een foto kan volstaan om hem aan het werk te zetten. Termen als 'freewriting' en 'brainstorming' zijn hem niet onbekend. Maar welke technieken en hulpmiddelen hij ook aanwendt, vandaag lukt het hem niet! De ganse dag blijft hij tobben.  Hij komt zelfs niet tot eten toe, enkel de drank brengt even soelaas. Uitgeput, sluit hij tegen valavond wanhopig zijn laptop en doet ten einde raad hetzelfde met zijn notitieboekje. Dan stapt hij totaal terneergeslagen naar buiten.   Er is geen mens te bespeuren.  De straten zijn onheilspellend leeg en er heerst een beklemmende stilte. Compleet verward kijkt hij om zich heen en dààr ziet hij het.  Iets verderop  ontwaart hij een donkerte. Stap voor stap waagt hij zich voorzichtig dichterbij en staat aan de grond genageld als hij merkt wat het is. De obscure vlek is niets anders dan een gat, een enorm zwart gat. Snel keert hij op zijn passen terug. Een hevig aanzwellend geluid achter hem doet hem opschrikken.  Nog net kan hij wegspringen voor de enorme vrachtwagen met laadbak en takel die hem rakelings voorbij raast.   Op zijn beurt kan de onbezonnen chauffeur even verder nog amper het gat ontwijken. Plotsklaps merkt hij tot zijn stomme verbazing hoe de vrachtwagen abrupt afremt en met knarsende remmen tot stilstand komt.  Hij hoort het kraken van de versnellingsbak en ziet hoe het gevaarte achteruit rijdt tot pal aan de rand van de put. Uit de cabine van het monstertuig springen twee duistere gedaanten en stellen de takel in werking.  Zij laden warempel het gat op de laadbak. Even later stuiven ze ervan door met hun bizarre vracht.   Op de een of andere manier lucht dit voorval hem op.  Stel je voor dat hij in het zwarte gat was gevallen! Iets minder bedrukt keert hij mijmerend huiswaarts.   De dag nadien leest hij in de krant over het ongeval in zijn buurt: een abnormaal zware vrachtwagen met laadbak en takel is in een gat gereden. Twee niet identificeerbare individuen werden levenloos teruggevonden in de stuurcabine. Eerst bedenkt hij dat het wel eens om dezelfde vrachtwagen kan gaan die hij gisteren heeft  voorbij zien stormen en die hem bijna van de weg maaide.     Daarna beseft hij dat alleen hij zag hoe het gat werd getakeld en meegenomen. Dan bedenkt hij dat de twee figuren met hun roekeloze rijden hoogst waarschijnlijk hun lading verloren en toen ze dit merkten bij het bruusk achteruitrijden in het gat terecht zijn gekomen.   Hij zoekt en vindt de gazet van gisteren die van zijn werktafel op de grond is gevallen en leest, iets meer geboeid, er het krantenbericht op na over Chandra, de Amerikaanse supertelescoop.  Aansluitend opent hij zijn laptop en zoekt online in alle andere kranten van de dag naar de berichtgeving over het fameuze verkeersongeval. Slechts een viertal bladen brengen er in het lokale nieuws een zeer kort verslag over. In geen van de artikels wordt enig verband gelegd met het zwarte gat dat uit de ruimte werd weg geknikkerd, maar hij weet wel beter.    Het voorval op zich, ook al gaat het om een ongeluk, stemt hem niet echt treurig want hij stelt opgelucht vast dat zijn angst voor het writers’ block volledig verdwenen is. Prompt zet hij zich aan het werk. Op internet vindt hij zowaar een afbeelding van een zwart gat. Amper een half uur later stuurt hij tekst en foto naar het onvolprezen schrijversplatform en nog dezelfde dag volgt een beklijvende column op de gretig gelezen online nieuwssite.  Onderaan plaatst hij zijn emailadres.   Twee dagen later vindt hij een bericht in zijn mailbox.  Hij twijfelt om het te openen.  Dit is geen bekend mailadres en toch werd het niet tegengehouden door zijn performante antivirusprogramma. Het adres van de afzender luidt :  forbidlongid.deephole@brunswick.hr . Een zoekopdracht met het adres geeft geen resultaat. Zijn nieuwsgierigheid haalt de bovenhand.  Hij opent de mail en leest: ‘Budite hrabri otvoriti privitak’ Hij kopieert de tekst en geeft hem in als vertaalopdracht.   Het blijkt een zin te zijn in het Kroatisch die betekent : 'Wees moedig en open de bijlage'.   Er staan te veel belangrijke zaken op zijn computer, dus besluit hij te wachten.  Hij start een programma dat zijn volledige harde schijf op een externe schijf kopieert.  Dat kan even duren.   Frisse lucht heeft hij nodig en dus gaat hij naar buiten.  Alsof hij van op afstand geleid wordt stapt hij naar de plaats waar hij eerder het gat zag.  Er is niets meer te bespeuren.  Of toch?  Het is amper zichtbaar maar het is net of er een dun zwartgeblakerd spoor loopt  dat een cirkel beschrijft, de omtrek van het gat? Dan bedenkt hij dat er in de berichtgeving van het ongeluk totaal geen vragen waren gerezen bij het feit dat er plots een groot gat was ontstaan.  Hij moet uitvissen waar het precies gebeurde en ter plekke gaan.    Terug voor zijn computer wil hij eerst de geheimzinnige bijlage bekijken.  De reservekopij van al zijn gegevens is inmiddels klaar. Zonder  dralen opent hij de bewuste mail en drukt op de bijlage. Meteen is een blauw scherm zichtbaar dat meldt : 'U heeft opdracht gegeven om alle gegevens van uw computer te verwijderen – druk op de startknop om verder te gaan – druk op de stopknop om uw mening te herzien'. Niettegenstaande zijn reservekopie drukt hij toch op de stopknop.  Nu kleurt het scherm rood en meldt:  'Gelukkig was u wijs genoeg om uw ondoordachte beslissing ongedaan te maken.  Weest gerust. Er is niets gewist maar wij hebben nu wel even de controle van uw computer overgenomen.  U hoort nog van ons. Tot later!'   Dan verdwijnt het rode scherm en lijkt zijn computer normaal te functioneren.  Zijn mailprogramma staat nog open en zonder dat hij zelf iets doet, ziet hij hoe in zijn in-box de laatste mail met de bijlage oplicht en verdwijnt.   Hij wil meteen aan de slag gaan en een aantal opzoekingen doen maar bedenkt zich net op tijd.  Indien zijn computer gehackt is, kan hij hem beter voorlopig niet meer gebruiken.  Hij neemt zijn reservekopie en stapt resoluut naar de stadsbibliotheek waar gelukkig een computer vrij is. In het emailadres levert de naam Brunswick  als enig noemenswaardig resultaat de bedrijfsnaam op van een wereldwijd adviesbedrijf gespecializeerd in communicatie en crisissituaties.  De landcode .hr  is wel degelijk die van Hrvatska of Kroatië.     Wanneer hij op de zoekmachine Kroatie intikt stuit hij op een artikel van enkele jaren geleden onder de titel: 'In Kroatie breekt men zich het hoofd over 28 perfect gevormde circkels die voor de kust verschenen' Uit het artikel blijkt dat de cirkels een diameter van 50 meter hebben en zich op 300 meter van elkaar bevinden.  Na ernstig onderzoek kan men nog steeds  geen logische verklaring vinden voor deze cirkels.  Er gaan steeds meer stemmen op die beweren dat het niet alleen aardbewoners zijn die genieten van de mooie Kroatische kusten. Dit laatste zinnetje doet hem twijfelen.  Dit ruikt verdacht veel naar een promotiecampagne voor de inderdaad prachtige kusten van Kroatie.  Wil men hiermee toeristen lokken?  De foto die bij het artikel staat toont een prachtig wit strand en een groot aantal cirkels die net onder het azuurblauwe water zichtbaar zijn.  Hij blijft nuchter en bedenkt dat tegenwoordig met fotoshopping veel mogelijk is.    Dan merkt hij dat het artikel één van de vele is die verschenen op een nieuwssite over  Ufowaarnemingen.  Dus toch?   Bij zijn terugkeer in zijn flat merkt hij dat er een nieuw bericht is toegekomen. Het bericht is opgesteld in een vreemde taal maar na elke zin staat er een vertaling.  Het is een gebrekkige vertaling die waarschijnlijk door een computerprogramma werd uitgevoerd.   Hij leest: 'Na doorzoeking van uw computer wij hebben niet gevonden informatie dat is gevaarlijk voor ons.  Wij denken wij kunnen vertrouwen u. Wij willen te ontmoeten u.  Kom naar  de Grote Park deze nacht om 23:00. Zien u.'   Hij was van plan zijn computer volledig te herinstalleren, maar laat dit voorlopig zo. Op een stadsplannetje zoekt hij waar het Grote Park precies gelegen is.  Hij kent het van naam maar herinnert zich niet er ooit geweest te zijn.  Met een lijnbus in de buurt kan hij er op een kwartiertje geraken maar hij besluit er een fikse wandeling van te maken.  Om 22:00 u sluit hij de deur van zijn flat en gaat op stap.    Reeds om 22:46 staat hij aan de ingang van het park. Slechts hier en daar merkt hij een late jogger en iemand die de hond uitlaat.  Verder ligt het park er verlaten bij.  Hij weet niet waar hij juist naar toe moet en stapt over een aardeweg in de richting van een grote kiosk.   Plots duiken van achter een bosje twee gedaanten op.  Ze dragen lange donkere overjassen en hebben een zwarte kap over het hoofd.  In het donker kan hij geen gezichten onderscheiden. De twee nemen hem ieder bij een arm en leiden hem verder in de richting van de kiosk.  „Volgen“, zegt een van de gedaanten.  Het klinkt als een computerstem.   Voor de kiosk is een groot grasplein.  Hij kijkt rond om te zien of er nog andere personen in het park zijn maar alles lijkt verlaten. Alleen op de wandelwegen en aan de trap van de kiosk is er verlichting.  Hij ziet dan ook amper dat ze bij een groot zwart gat in het grasveld  zijn aanbeland. De drie stappen tot aan de rand van het gat en zien dat een smalle trap naar beneden leidt.  „Na u“, zegt de computerstem en de beide gedaanten strekken respektievelijk de linker- en rechterarm uitnodigend naar voren.   Langzaam daalt hij de treden af en telkens hij een stap zet licht de volgende trede op.  Hij kijkt achterom  en merkt dat ook de twee gedaanten  de trap afkomen. Net als hij met het hoofd volledig onder de rand van het gat verdwijnt kijkt hij nog even op naar de kiosk en vraagt zich af of hij wel de juiste beslissing genomen heeft. Wat hij niet heeft gemerkt is dat een man die zijn zwarte pittbull uitlaat, verscholen achter de kiosk het  hele toneel  heeft gadegeslagen.  Het dier draagt een muilkorf en kan dus niet blaffen.  De man verlaat langzaam zijn schuilplaats  om te zien waar de drie gedaantes verdwenen zijn.   Dan is het of een tweede kiosk als een wervelende vuurbol uit de grond opstijgt en met razende vaart de ruimte invliegt en uit het zicht verdwijnt.   De man kijkt verbouwereerd naar zijn hond maar het beest blijft totaal onbewogen. Is dit een droom?  De man besluit hierover te zwijgen. De kans is groot dat ze hem anders weer interneren zoals die vorige keer toen hij overal had rond gebazuind dat hij een grote vrachtwagen achterwaarts in een enorm zwart gat had zien rijden.   (*) : terug na herwerkte versie voor deelname aan wedstrijd kortverhalen  

Vic de Bourg
29 1

Pisbakken

Voor de Noord-Nederlandse vrienden:  dit stukje gaat over urinoirs.   Al de heisa rond het al of niet staand urineren doet mij denken aan deze merkwaardige voorvallen.   Op de Gentse Feesten ergens in de jaren 70/80, kwam iemand op het lumineus idee om het wildplassen tegen te gaan door de bouw van een grote citroenpers.  Het ding kreeg ook een naam: de 'pistron'.   Aan een centraal roterend gedeelte hingen hokjes met pisbakken.  Om de paar minuten begon het gevaarte te draaien en werden de bakken gespoeld met citroengeurwater. Degenen die dan net aan hun kleine boodschap begonnen waren moesten mee stappend verder plassen.   Zeer onlangs dacht ik op de E40 een kermisattractie voorbij te rijden.  Tot mijn grote verbazing was het de ‘pistron' , hij bestaat dus nog na al die jaren! Hoe ze het ding gaan ‘moderniseren’ om er zittend te kunnen plassen is mij een raadsel.   In lagere scholen heeft men al geruime tijd bedacht om pisbakken op verschillende hoogtes te plaatsen zodat de kleintjes niet op hun tippen moeten staan en de groten niet door de knieën hoeven te gaan.    Ook weer in Gent had men daar reeds een goedkopere versie voor bedacht, met name in het sanitair van een bekend studentencafé.  Daar hing een gewone regenpijp tegen de muur die links hoog en rechts laag hing zodanig dat iedereen aan zijn trekken kwam.  Pikant detail:  aan de rechtermuur aan het uiteinde van de regenpijp hing een spiegel!   Steeds in de zeventiger jaren kwamen de elektronisch gestuurde spoelbakken op de markt. Zelf maakte ik er voor het eerst kennis mee in een nieuwbakken tankstation langs de autoweg.  Na mij vruchteloos te hebben afgevraagd waar de drukknop zat voor de spoelbeurt, zette ik geërgerd een stap achteruit.   Plots zag ik op het schermpje boven de pisbak een groen lichtje aanflitsen en begon het water mijn plas weg te spoelen.  Bij het handenwassen bleek  het kraantje warempel vanzelf te lopen van zodra men er de handen onder plaatste .  Aan de toiletdame zei ik bij het betalen dat ik er niet zo van hield om gefotografeerd te worden tijdens het urineren en vroeg of ik dan de foto kon krijgen.

Vic de Bourg
86 1

De bonnetjes van Rudi

Het enige wat je op dit schrijversforum kan doen als je iemand van antwoord wil dienen is zelf een stukje schrijven en een titel bedenken die de aangeschreven schrijver hopelijk opvalt. Zo heb ik ooit een Ierse hooligan die van ‘ons’ platform misbruik wou maken het zwijgen kunnen opleggen, weliswaar met medewerking van de initiatiefnemers. Maar ik ging het over de bonnetjes hebben van Rudi, een columnschrijver die deze week terecht een tip verdiende.  Naast de inhoud van zijn teksten apprecieer ik ook dat Rudi weet wat hij wil.  Dat is columns schrijven, het genre dat hij steevast verkiest. Ook al zijn de verhalen meestal kort,  soms flitsig.  Ook al heeft het proza een grote autobiografische inslag of zou het als scenario kunnen dienen.  Ook al hebben de teksten iets jeugdigs of kunnen ze op een podium worden voorgelezen of zijn ze soms poëtisch.  Neen.  Rudi laat zich niet, zoals vele Azertyfactorcollega’s, verleiden om onder zijn teksten een mengelmoes van genres te vermelden. Column, punt uit. Maar ging ik het niet over zijn bonnetjes hebben? Er is goed nieuws, Rudi.  Een bekende supermarktketen reikt sinds de oprichting van zijn biowinkels kaarten uit die meteen alle promoties bevatten.  Ook al krijg je nog bonnetjes in je brievenbus, je mag ze meteen weggooien en hoeft ze niet mee te nemen naar de winkel.  Het is allemaal gedigitaliseerd. En er is nog meer! Dezelfde keten, die ook nog buurtwinkels, benzinestations en zoveel meer uitbaat, heeft onlangs de enige en unieke aankoopkaart ingevoerd die in al haar vestigingen geldig zal zijn, bonnetjes incluis. Wat ik vooral niet wil is hiermee enige reclame maken voor de bewuste supermarktketen want  het werd hoog tijd dat zij een halt toeriepen aan de grootscheepse volksverlakkerij met hun eeuwige bonnetjes.  Studies hadden namelijk uitgewezen dat de Belg zijn bonnetjes wou, basta. Hoe dikwijls heb ik aan de kassa’s gemerkt hoe, vooral oudere mensen, een bonnetje onverrichterzake inleverden omdat zij de hele kleine tekst niet hadden gelezen (of niet konden lezen), die meldde dat  je pas recht had op de reductie bij afname van een minimumhoeveelheid. Zelf heb ik ook altijd willens nillens bonnetjes uitgesneden en verzilverd en om mij te troosten vertelde ik aan wie het horen wilde dat ik er de helft van mijn woonst had mee kunnen financieren. Ik heb opgelucht adem gehaald toen ik mijn “all-in” kaart kreeg van dat ene bedrijf.  Binnenkort zullen de andere ketens zonder twijfel volgen, temeer daar ik nu het frauduleuze karakter van de bonnetjes onder de aandacht heb gebracht. Met deze column wil ik er bij de ‘bazen’ van Azertyfactor (nogmaals) op aandringen om via het forum ook een gelegenheid tot communicatie tussen schrijvers aan te bieden.   

Vic de Bourg
21 2

Q van THE UNITED  QUEENDOM

(uit “verhalen van A tot Z”)  The UK in a nutshell Van boven naar onder, van links naar rechts….wie op de kaart van Engeland een kruis tekent,  vindt  op een wip al deze bestemmingen terug : London – Glasgow – Leicester – Great Yarmouth – Cardiff – Leeds –Brighton. Dit zijn nabeschouwingen bij een  businesstrip uit 1972 door het land waar de beste comedyseries vandaan komen en waar toen nog lang geen sprake was van een ‘Brincome’. Met een Sabena Boeing  naar Gattwick,  dan van Londen met een BEA Trident naar Glasgow en nog diezelfde avond in een propellervliegtuig naar Leicester, of all places. Tijdens de  eerste vlucht krijgen we koffie met een koekje, tijdens de tweede een sandwich met drankje maar in het derde vliegtuig , wanneer  luchtzakken pas écht voelbaar zijn, wordt een volledige warme maaltijd geserveerd.  Hoe krijgen zij het  voor mekaar? Ik denk in Glasgow aan mijn vroegere leraar Engels.  Hij wist dat de Schotten niet ‘Church’ maar ‘Keurk’  zeggen en leerde ons  ‘Auld lang syne’  zingen.  Het wijsje kenden wij van de Vlaamse versie  ‘Ik zeg u geen vaarwel mijn vriend’.   De man was tot tranen toe bewogen toen zijn studenten uit volle borst het lied telkens hernamen,  terwijl de rest van het schoolgebouw zich afvroeg wat er in godsnaam gaande was. In Leicester waag ik het  per auto naar de volgende bestemming te rijden.  In de knalrode huurwagen zoekt mijn rechterhand tevergeefs naar de versnellingspook. Als het stuur rechts staat zit de pook natuurlijk links.  Het went snel, maar op de kleinere verbindingswegen blijft het opletten geblazen.  ‘The right (juiste) side is the left side:  spooky !’ Geamuseerd denk ik aan de grap waarin wijlen Mobutu  na een staatsbezoek aan de Engelse Queen besloot om in Zaire ook het links-rijden in te voeren en bedacht had om met de vrachtwagens te beginnen.  Een maand later zouden de personenwagens volgen.  Spijtig dat men op affiches geen afbeeldingen mag gebruiken  van Royals.  Anders kon men langs de snelweg naar de Kust  foto’s van de  Queen  hangen met het opschrift  “In my country, continuously driving on the left side is right – in your country it is wrong ! Rij rechts - Roulez à droite!”   Zulke campagne zou  zondagsrijders viseren die zich op de snelweg op het middenvak  neerpoten om er pas af te gaan als ze de zee ruiken. Mijn hotel in Great Yarmouth ligt ook aan zee. Het is een oergezellige cottage waar naar Engelse maatstaven het eten  opmerkelijk doenbaar blijkt. Er hangt een onwezenlijk licht boven het water en vanuit de diningroom kan men het ongerepte strand overschouwen.  Na de ingespannen autorit wil ik een opkikker, het wordt een Irish Whiskey. n de lezersrubriek van een weekblad  voor  expats vroeg een dame ooit naar het recept voor Irish Coffee.  Een Ierse dame zei dat  “strong coffee, whipped sour cream, sugar and Scotch Whisky “ onontbeerlijk waren.  De eerste dame is verwonderd dat men in Ierse koffie Scotch Whisky gebruikt, waarop de Ierse antwoordt  “Irish Whiskey is far too good to pour into coffee!”. Bij het overhandigen van mijn kamersleutel brabbelt de receptionist mij iets toe.  Ik ga ervan uit dat het een lokale formule is om mij goedenacht te wensen maar vraag in mijn mooiste Queens’ English om te herhalen.  “Et wot teim dojoe ont joor urlie orning tie, Sir ?”  Alleen de “Sir” versta ik  en pas na de vijfde poging begrijp ik dat hij wil weten wanneer ik morgenvroeg mijn eerste tas thee wens. Als ik zeg niet te weten wat hij met die thee wil, ik drink zelden thee, antwoordt hij dat ik bij het inchecken  een ‘wake up call’ vroeg.  Bij hen bestaat dit erin dat iemand aanklopt en je een ‘early morning tea’ serveert.  Even later zit je dan voor spek en bonen aan jouw ‘cooked English breakfast’.  Waar de Britten groot in kunnen zijn ! k houd de levengevaarlijke autorit voor bekeken en reis per trein  naar het andere uiteinde van het land, de ‘Welshe’ hoofdstad Cardiff.  Door mijn kortstondige bliztverblijven  mis ik veel, maar pas tien jaar later zal de BBC Cardiff Singer of the World Competition uitgroeien tot de meest prestigieuze in de operawereld. Wat ik niet mis bij mijn terugkeer in Londen is het Palladium. Op zoek naar een restaurant loop ik in het beroemde West End  voorbij deze kunsttempel en merk dat het ballet Romeo  &  Juliet op muziek van Prokofiev wordt uitgevoerd in een topbezetting en  een choreografie van  de wereldberoemde Russische danslegende Rudolf Nourejev.  De voorstelling begint binnen tien minuten en is uitverkocht.  Toch waag ik mij tot aan de kassa en heb prijs.  Niet in de ‘Stalls’, niet in de ‘Royal Circle’ maar in de ‘Upper Circle’ zit ik even later in de vrijgekomen tweeduizend tweehonderd zesentachtigste zetel , hoog boven in de nok van het Theater.  Tot op vandaag bedenk ik bij het horen van de passage ‘Dance of the Knights’ hoezeer deze prachtuitvoering indruk op mij maakte en ik toen geen seconde spijt  heb gehad ze voor mijn avondmaal in te ruilen. Aangaande dat avondmaal valt ook nog wat te vertellen maar eerst  over de treinreis van Cardiff  naar Londen. Na de overstap in Leeds bevind ik mij in een lege coupé.  Het is een van die heerlijke treinen uit de films,  waar een lange gang via schuifdeuren toegang verschaft tot afzonderlijke compartimenten. Een  Aziatisch type loopt  tot drie maal toe voorbij mijn coupé.  Telkens tuurt hij binnen maar als ik naar hem opkijk wendt hij snel het hoofd af.  Eén keer blijft hij kijken en zegt: “Hi.” Ik antwoord: “Hello.”, maar dan loopt hij door.  Hij is groter dan de doorsnee Aziaat en heeft een donkere sluikse haardos. Hij is jong, net als ik trouwens, ik ben net de 26 voorbij.  Ik zet de schuifdeur  open en neem mij voor hem bij de volgende passage aan te spreken.  Hij komt niet meer , dus verdiep ik mij in mijn lectuur en  het voorbijglijdende immer groene landschap.  Even voor wij de stad binnenrijden wordt omgeroepen dat onze trein niet in Victoria Station zal toekomen maar wordt omgeleid naar een ander station.  Bij het uitstappen zie ik hem weer.  Ik neem hem nader op en merk,  vooral aan zijn twee metgezellen, dat hij uit Japan afkomstig is.  De twee kompanen  zijn meer dan dubbel zo oud als hij en reiken amper tot zijn schouders. Aan dit station is het aantal taxi’s beperkt.  In de rij wachtende reizigers sta ik plots achter de drie Jappen.  De twee oudere mannen stappen in een taxi en de jonge man draait zich om naar mij en vraagt in onberispelijk Engels “if I want to share their cab?” Ik twijfel geen moment. Wij praten over koetjes en kalfjes.  Geen sprake van dat wij naar hun hotel rijden;  ik wordt eerst aan het mijne gedeponeerd. De twee oudere Jappen verstaan geen jota Engels.  Na het vertalen wordt telkens met veel hoofdgeknik  ingestemd.  Het gesprek verloopt steeds  gemoedelijker  en al snel test ik mijn verworven Engelse humor uit op de innemende  jongeman.  Waar men in Londen  naar toe wil, telkens slagen de taxichauffeurs erin voorbij Buckingham Palace te rijden.  Ik vraag aan de jonge Jap of hij weet wie er in dat grote huis woont ? Hij aarzelt, waarop ik vlug zeg : “It’s the house of my friend Liza.”  Opnieuw twijfelt hij maar begrijpt  dat ik Elisabeth, the Queen, bedoel.  Hij vertaalt en de tot dan toe zo gereserveerde ouderlingen schateren het uit. Overmoedig door dit succes vraag ik of zij de naam van het gebouw kennen ?  Ik geef ze  geen kans om te antwoorden en zeg “F….ingham Palace.”  Doodse stilte, ik besef dat deze oude studentengrap misplaatst is. Dan volgt kort heen en weer gepraat en plots besterven de drie het van het lachen. Wie durft beweren dat Aziaten geen gevoel voor humor hebben?   Ik heb spijt wanneer de taxi halt houdt. Met die Japanse Adonis had ik wel een avondje op stap willen gaan.  Ik ben net op tijd alvorens de keuken sluit van mijn hotel-restaurant. De avond nadien, na mijn  balletorgie in het Palladium, kom ik te laat in hetzelfde restaurant.  Verderop knippert een helgele lichtbak ‘Wimpy  Bar’.  Het is een slechte doorslag van wat een betere snackbar  hoort te zijn.  Het enig eetbare voedsel op de kaart is een omelet.  Ik krijg er frieten bij of wat er moet voor doorgaan : bijna rauwe aardappelrepen druipend van het vet .  Welgeteld twee eet ik op om het later te kunnen navertellen.  Ook dit is Brits: van de meest verheven kunst naar de diepste knoeiboel op culinair vlak. Met een ontregelde maag neem ik ‘s anderendaags toch een stevig ontbijt, zowat de enige maaltijd waarmee men in dit land niet al te veel risico’s loopt, de warme bonen in tomatensaus , blijven onaangeroerd. Op naar Brighton.  Dit is een van de bekendste  badsteden van Engeland.  Ik vraag me af wat Britten in Oostende zoeken als  men deze prachtstad doorkruist.  De zon schijnt en ik waan me aan de Franse Riviera. Later vind Ik warempel een lekker restaurantje , of is de chef een overgezwommen  fransman?  Wat dat met een mens kan doen, ik neurie zowaar “always look on the bright side of live.” Tenslotte ben ik in Brighton. Terug bij ‘af’ in Londen, vraagt  mijn laatste’ business appointmen’t waar ik vandaan kom en vervolgt:  “Let me guess.”  Hij gokt dat ik uit de Midlands kom.  Ik vertel hem over mijn verblijf in Leicester en  dat ik niet uit dié Midlands kom maar wel uit ‘Flanders’ .  Hij bekijkt mij achterdochtig.  “Where poppies grow in Flanders’fields ? That Flanders ?” “Yes, sir, that Flanders, at the other side of the water. “ Hij lacht ongelovig en looft mijn kennis van zijn moedertaal.  De flegmatieke stijve Londenaar ontpopt zich snel tot een ‘most likeable bloke’.  Hij wil alles weten over mijn trip door zijn land. “Did you like your stay  after all ?”, vraagt hij bij ons afscheid.  Ik zeg hem dat ik “besides the far from yummy food” ,zowat van alles heb genoten. Als ik later op het vliegtuig stap krijg ik een ‘big smile’ van de air hostess .  Ik draai me nog even om en fluister: “Goodbye Albion.” Inmiddels zit de legendarische Queen al 65 jaar op de troon en moeten wij straks wennen aan de Brexit.  Alles bij het oude laten? You really want to get the decision right if it's for all eternity, right?

Vic de Bourg
0 0

Verrassend Brussel

Het is waar, je was de stad wat moe.Ze bruist nog hier en daar, maar de slechte smaak overheerst. Kijk maar naar de wansmakelijke kerstversiering van de laatste jaren en de vreselijke disco-light-show op de Grote Markt. Je hebt jezelf gedwongen om met een schrijfkans mee te doen waardoor je op een voordrachtnamiddag belandt in het hart van de stad. Je nodigt iemand uit die al te graag een stukje van Brussel wil zien. Het weer valt tegen en maakt de stad nog troostelozer. Maar dan volgt een eerste surprise. Je ontdekt een winkel op het Vossenplein. Het blijkt een schatkamer aan kledij uit vroegere tijden. Hier zou je nog uren kunnen rondsnuffelen. Van hoeden met veren en jurken waarin diva’s ooit op de Brusselse podia schitterden tot zware kazuifels waarin kerkoversten pronkten in Brusselse kathedralen. Bij het verlaten horen geestdriftige klanten het slechte nieuws:  de zaak sluit weldra de deuren.  Moet dit niet beschermd worden en tot werelderfgoed uitgeroepen? Na balletjes met stoemp en kriek in ’t Goudblommeke,  één van de pareltjes uit het Brussels verleden volgt de voorleessessie  en een gastbabbel over haar Tutti Fratelli project van de iets ruwer ogende maar niet mindere diva Rheinhilde Decleir.  Met haar obligate bloem in heur haar zingt ze een liedje uit haar Nieuwe Sceneperiode. In het Aantwaarps, of wadachte?  Zij zou nog staan in één van de ruimere  jurken van daarstraks, de kazuifels niet te na gesproken. Iets later glijd je over het eerder genoemde mooiste marktplein van Europa.  De kinderkopjes zijn glad van het vocht. Een troost:  gelukkig is de kerstboom echt. Onbewust stap je nu in de goede richting. In de Koninginnegalerij is de kerstversiering iets smaakvoller, dat mag ook wel in dit peperdure winkelcomplex. Eindelijk dan toch een stukje authentieke kerstsfeer:  in de prinsengalerij verrast  een heus mannenkoor je met kerstliederen. Je vervolgt je tocht en dan krijgt het onbestemde ronddwalen plots een doel:  ‘A la Mort Subite’, een tweede parel aan de Brusselse kroon. Beroemdheden zijn en waren er kind aan huis, waaronder Maurice Béjart, Franse choreograaf, die de danswereld in België tot ongekende hoogten tilde. Hier is geen muziek, dit is een praatcafé, een ontmoetingsplek bij uitstek waar men hoofzakelijk komt  om: gezien te worden, te discussiëren, te zwansen met het toffe personeel, te genieten van de beste bieren die België te bieden heeft. Je zet je snel aan het eerste vrije tafeltje bij de ingang naast het koppel waarvan de vrouwelijke helft perfect beantwoordt aan het eerste criterium: opvallen! Een sympathieke pinguïn-ober ruimt het tafeltje.  Er is teveel tocht en je verzet je naar de tafelrij in het midden van de zaak. Ondertussen is het koppel vertrokken.  Nu zit er een oudere dame in haar eentje  naast een foto van de jonge Jacques Brel. Ze praat aldoor in zichzelf,  neen ze heeft géén gsm,  maar weet zo dat ze het tenminste tegen een intelligent persoon heeft en bevestigt op die manier het tweede criterium: discuteren! Je bent van plaats veranderd waardoor de eerste ober je zoekt en met een kwinkslag overdraagt aan zijn collega van de middenbeuk.  Het derde criterium is een feit: zwansen! Straks is het Kerstmis, dus kies je een Barbe de Noël van de Brouwerij Verhaeghe.  Goede keuze, zo blijkt en meteen is het vierde criterium beslecht: genieten! Drie tafeltjes verder krijg je plots een groepje jonge mannen in het vizier.  Eén ervan kijkt je kant op en dan merk je het.  Voor alle zekerheid kijk je nog eens richting de oude dame aan de ingang, die nu, nog steeds pratend, aanstalten maakt om te vertrekken.  Er is de foto van Brel en nu weet je het zeker.  De jongeman lijkt, althans van ver, sprekend op  Brel.  Als hij dan ook nog een onaangestoken sigaret in de mond neemt en je hem zijdelings bekijkt, lijdt het geen twijfel.  Dit is de ‘sosie’ van de jonge Jacques. Als Kerstekind kan dit tellen. En dan besef je:  hoe je het ook draait of keert,  Brussel verrast telkens weer.      

Vic de Bourg
38 2

Remember Toots

Hoe fier ben ik, dat ik het je, haast twintig jaar geleden, zelf heb mogen en durven vertellen. Het verhaaltje van mijn schoongrootmoeder.    Jij was te gast op de stand van een luxemerk op het autosalon te Brussel. Toen ik met een vriend langs de andere kant van het afscheidingstouw voorbij wandelde, zagen en begroetten wij je.  Je was de eenvoud zelve en in plaats van op ons neer te kijken, zoals  vele andere grootheden zouden doen, groette je hartelijk terug en wenkte ons.  De securityman wist ook wie je was en liet ons tegen zijn zin op jouw wenken door.   Jouw warme handdruk, je eeuwige “smile”, het glas dat wij samen dronken – het is een herinnering om te  blijven koesteren.  En jouw muziek natuurlijk.    Toen vertelde ik je de “story” van mijn bejaarde “grand mother in law”.  Zij keek maar naar één TV kanaal maar telkens  ze je zag,  vond ze er maar niks aan.  Zo een oude man die op een speelgoedharmonica muziek maakte.   Je kon er hartelijk om lachen want je wist beter dan wie ook dat dit kleine instrument jou wereldberoemd had gemaakt.   Van dat beroemd zijn hield je niet en “you could not care less”, dat je geadeld werd lachtte je weg met  “je suis le Baron des Marolles”.  Of het de grootste muzikanten ter wereld waren of de ketjes uit jouw geliefde Brussel, het waren allemaal “copains” en “best friends”.   Vele bewonderaars zullen vandaag een traan wegpinken en denken aan een of andere attentie die ze van jou mochten ontvangen of simpelweg wegdromen bij de heerlijke muziek die je aan vele generaties hebt cadeau gedaan.   Merci, Toots, ge waart nen toffe pee en wij zaain gielegans geperturbeet en van os melk moar we zaage en hoerdege  a zuuu geire !   

Vic de Bourg
22 0

U van” om U tegen te zeggen”.

(uit “verhalen van A tot Z”)   (Deze tekst verscheen in “Verzin” met commentaar van Vitalski. Dit is de aangepaste versie met dank aan de commentator)   Etiquette en waar het toe kan leiden   Ze was Franstalig maar bezat genoeg kennis van de Nederlandse taal (zij het met zware Antwerpse tongval) om in een privéschool  te mogen doceren.   Haar cursus heette “sociale relaties” .  Vermits er in de Nederlandse taal over protocollaire regels en voorkeuren geen boek bestond,  nam de docente het initiatief zelf een cursus samen te stellen.   Ook in haar schrijftaal was het Aantwaarps niet veraf  (manlief was afkomstig van een welgestelde Antwerpse familie).  Op de sympathie van haar studenten kon zij alvast rekenen.   Terecht werden de leerlingen er op gewezen dat weinigen het voorrecht kregen om tijdens de lesuren “manieren te leren”.   Tijdens de (soms hilarische) colleges  werden de gekste thema’s aangesneden.  Allen even voor de hand liggend maar wie kende de regels  en wie durfde het aan om ze aan jonge twintigers open en bloot voor te leggen ? Daarom verontschuldigde zij zich meermaals alvorens een delicaat onderwerp aan te boren .   Zo stond er letterlijk  (inclusief taalfouten)  :   Citaat:  “Wil U mij nu verontschuldigen voor het eerder delikate onderwerp dat ik thans ga aansnijden.  Wanneer de heren naar het toilet gaan, klappen zij de bril op.  Zij kontroleren hun handelingen om geen onprettige overstromingen te veroorzaken.  Zij knopen hun broek volledig dicht vooraleer het toilet te verlaten.  Niets is onaangenamer dan heren uit het toilet te zien komen terwijl zij nog hun hemd in hun broek steken of hun broek dichtknopen en naar U toe komen om U de hand te geven.  Het komt nochtans veel voor “ .   Of dit citaat : “ op internationaal vlak zult u verder geraken wanneer U niet de indruk geeft een onbehouden boer zonder fijnheid te zijn”   Iemand als wijlen JL Dehaene, die er allicht niet fier op was,  maar die het verder weinig kon schelen dat hij als een bullebak overkwam,   zou baat hebben gehad bij haar lessen.  De schade die dit aanbracht aan de politiek, de internationale uitstraling van het land en de dagelijkse omgangsvormen (als de premier zo is mag ik ook zo zijn…) was groot.  Men kan zich afvragen of  de vele verdiensten van de man die schade enigszins heeft beperkt.     Mevrouw,  uw naam zal hier uit discretie niet genoemd worden maar vele studiegenoten zullen u uit bovenstaand verhaal herkennen.  Of uw lessen nut hebben gehad ?  Wel, ruime tijd geleden was de schrijver van deze lijnen op een receptie.  Nadien kreeg hij via via te horen dat hij in alle modestie toch was opgevallen.  De organisatrice, een Franstalige dame,  beschreef uw vroegere student als iemand met “prestance”.  U heeft bij dit woord  geen verdere uitleg nodig.   De taal in uw cursus liet wat te wensen over  maar ook vele jaren later staan een aantal waarheden nog als een paal boven water.  Wees ervan overtuigd dat de basis van die prestance in uw lessen werd gelegd.     Destijds waren uw andere activiteiten  niet gekend, maar dat u daarvoor in de adelstand werd verheven heeft uw oud-leerling niet verbaasd maar wel juist zeer verheugd.  U werd een terechte barones, om U tegen te zeggen.    

Vic de Bourg
0 2

Aanhalen

  Hoe hard valt het ontwaken als de geliefde uit jouw droom is heengegaan. Hoe kort het elkaar vinden was, zo eeuwig zal het afscheid duren. Hoe makkelijk  je ook herleeft, wat je achterlaat  komt steeds hard aan.    naar Tyga:   The hardest part of dreaming about someone you love is waking up to see that person gone. You know it, if it takes seconds to say hello , it takes forever to say goodbye. Moving on is easy, but what you leave behind is what makes it hard. )                                                           *    *    * Hoe gelukkig is degene die iemand gekend heeft van wie het moeilijk viel afscheid te nemen.   naar A.A.Milne – Winnie-the-Pooh:   How lucky I am to have known someone who was so hard to say goodbye to                                                         *    *     *   Le souvenir d’un moment peut importer plus que le moment vécu. Le vrai sens d’une expérience est d’en fabriquer un souvenir, d’en méditer,  d’en réfléchir. Il ne faut qu’une poignée d’événements, quelques endroits, odeurs, couleurs, bruits et impressions, pour déterminer l’histoire d’une vie.    Remembrances may be more important than experiences.  The true sense of an experience is to turn it into a memory, to meditate and reflect about it. You only need a few encounters, some places, smells, colours, noises and impressions to nourish the rest of your life.   naar Robbert Welagen  uit “Verre Vrienden”  – p119:   Misschien is het terugdenken aan een tijd belangrijker dan het beleven van die tijd. Daarvoor hebben gebeurtenissen plaats gevonden : om ze te herinneren, te bespiegelen en erover te mijmeren.  Je hebt maar een paar gebeurtenissen nodig, een handjevol plaatsen, geuren, tinten, geluiden en indrukken, als brandstof voor de rest van je leven.                                                          *    *    *

Vic de Bourg
15 2

Alleen maar niet zo eenzaam

Alone but not so lonely...   De Amerikaan Chris O’Leary was maandag een tijdlang de enige passagier op een vlucht van Cleveland naar New York.   Dit was een krantenkop op 13 januari 2015. De Fransen noemen het:  " l’histoire se répète " of een " déjà vu ".  Ik heb het anno 1974 niet in de gazet gezet, maar nu kan ik niet meer achterblijven.   Toen er nog een Oost- en West-Berlijn bestond mocht om een of andere reden enkel de Duitse Lufthansa op het vliegveld Tempelhof in West Berlijn landen.  Haast alle internationale vluchten moesten dus eerst naar een andere Duitse luchthaven vliegen en de passagiers moesten daar op een Lufthansa-vlucht overstappen. Destijds moest ik voor een korte zakenreis naar Berlijn en vanuit Brussel vloog ik over Frankfurt.    De bovengenoemde regel was net voordien opgeheven, waardoor er plots ook andere vliegmaatschappijen toegelaten werden.  Zo merkte ik pas in Frankfurt dat er voortaan een rechtstreekse verbinding Brussel-Berlijn-Brussel bestond verzorgd door de inmiddels failliete Pan Am. Ik kon zonder probleem mijn terugvlucht omboeken en spaarde zo voor de terugreis ruim een uur.   Buiten enkele uitzonderingen waren de meeste aankomsten en vertrekken in West Berlijn logischerwijze inlandse vluchten. Met de Pan Am vlucht veranderde dit en werd mijn terugvlucht een internationale vlucht met als gevolg dat ik recht had op aankopen in de “Freeshop” van de luchthaven.   Toen ik bij de balie kwam om mij in te checken werd ik door het Pan Am personeel super enthousiast ontvangen:  ik was namelijk hun eerste en voorlopig enige klant voor deze vlucht.   Even later werd mijn naam afgeroepen met de vraag om mij naar de “Freeshop” te begeven mocht ik geïnteresseerd zijn om aankopen te doen.  De shop werd inderdaad alleen voor mij geopend want ik was de enige passagier op een internationale vlucht.   In de shop zag ik even later nog twee reizigers die uit het Midden-Oosten kwamen.   Bij de check-in werd er gegrapt over welke plaats ik in het vliegtuig verkoos: aan het raampje, rokers of niet-rokers?  Vermits het vliegtuig willens nillens in Brussel moest zijn voor de heenvlucht van de volgende dag zat ik, behalve het personeel, dus moederziel alleen op de terugvlucht.    Het was nog in de tijd dat gratis drank werd aangeboden en dat men op het vliegtuig zelf sterke drank, sigaretten en parfumerie-artikelen taxfree kon kopen. Zodoende had ik drie airhostessen ter beschikking.  Eentje om de champagne te bedienen, eentje om een klein hongertje te stillen en een derde die mij langs alle kanten volspoot met geurtjes van eau de toilettes van de bekendste Franse parfumiers.   Pas toen we in Brussel landden zag ik dat helemaal achterin de twee Arabieren uit de Freeshop lagen te slapen.  Ze wisten niet wat ze gemist hadden en wreven de ogen uit toen ze door drie uitzinnig vrolijke hostessen gewekt werden, of waren ze met vier? Soit.   Zodus Mister Chris O’Leary, (de twee slapende quantités négligables niet te na gesproken) : waar had u het over???    

Vic de Bourg
0 1

Het  Lonkerke –

(naar een Beeldexpress foto maar er waren meer dan 16 lijntjes....dank zij Guido Gezelle)   O Krinklende winklende waterding gij hebt geen kabotseken aan, wat zien ik toch geren uw kopke flink met dotje in ‘t waterke gaan! Gij leeft maar gij roert en beweegt niet snel, al zie ‘k u toch arrem toch been; gij wendt en gij weet uwen weg zo wel, al zie ‘k u twee ooge, geen één. Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn? Verklaar het en zeg het mij, toe! Wat zijt gij toch, blinkende dotje fijn, dat nimmer van lonken zijt moe? Gij kijkt over ’t spegelend water klaar, en ‘t water nog meer en verroert dan of het een gladdige windtje waar, dat stille over ‘t waterke voert. O  lonkerke, lonkerke zegt mij dan, net twintig of zijt gij al meer, en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: wat lonkt en wat kijkt gij zo zeer? Gij kijkt, en ‘t en staat in het water niet, gij lonkt, en ‘t is uit en ‘t is weg; niemand en weet er wat dat bediedt: och, lonkerke, zeg het mij, zeg! Zijn ‘t visselkes daar ge naar kijken moet? Zijn ‘t plantjes daar ge naar kijkt? Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet, of ‘t water, waarin dat gij zijt? Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep, of is ‘et het blauwe gewelf, dat onder en boven u blinkt, zoo diep, of is het u, lonkerke zelf? En t krinklende winklende waterding, met ’t zwarte dotje in ‘t haar, het stelde en het rechtte zijne oorkes flink, en ‘t bleef nog een stondeke maar: Ik kijk," zoo sprak het, “al krinklen af het gene mijn Meester, weleer, mij makend en leerend, te lezen gaf, één lesse, niet min nochte meer; ik kijk, en kunt gij die lesse toch niet lezen, en zijt gij zo bot? Ik kijk , herkijk en lonk er nog, naar Guido Gezelle, mijn God!"

Vic de Bourg
10 1

HOBELILAND (*)

Ode aan de Nollander    “HOBELILAND” (Holland Belgie land) – Karnavalschlager in spé   Refrein: (gezongen bij aanvang en telkens tussen elke strofe)   Ochottekestoch tisniewaarzeker waarzemmemeebezig, waarzemmemeebezig ? Ochottekestoch tisniewaarzeker waarzemmemeebezig? Hou toch op !   Een hoge piet uit Belgenland, die zei eens met een zucht Zijn naam is welbekend, hij rijmt ook op berucht Vond dat ie wat moest doen, aan ‘t Oranje blazoen Hij noemde hem een stijve hark, neen dat was geen fatsoen Dat mocht hij echt niet doeoeoen !   Ochott…   Naar Brussel uit den Haag, komen zij op bezoek Wat krenterig, maar graag, met muisjes of een koek Dan vinden zij het fijn, om bij den Belg te zijn Pintjes bier, zakskes friet, cervela zonder vel Dat  lusten zij echt wèèèèèl !   Ochott…   Het liefst voor niet veel geld, maken zij hier plezier Zeer spaarzaam steeds geweest, twee rietjes en één bier Het Zilvermeer in Mol, wordt de Costa del Sol Lawaaierig, Poep op de stoep, het antwoord op de vraag ? Wij zien hen echt heel gràààààg !   Ochott…   Hartstikke is hun woord, met leuk er bovenop De Moerdijk is niet hoog, ze klimmen tot de top Kroketje uit de muur, dat is beslist niet duur Goedkope grond, belastingsvrij, wat wil je nu nog meer ? Zij komen telkens wééééér !   Ochott…   Elk liedje heeft een end, dat zal nooit anders zijn Zing daarom al te gaar nog éénmaal ons refrein : Oooooooooooochotekestoch, enz…..     (*) Op toon van ongeveer Lilly the Pink    

Vic de Bourg
6 0

The American (Dream) Shame

Trump (zoals in olifant) - versus - Hillary (zoals in hilarisch)   Heden ten dagen vindt men alom verspreid opiniestukjes over de Amerikaanse presidentskandidaten.    Trump krijgt het er, terecht, stevig van langs.  Dikwijls ontbreekt  een mening over het alternatief Clinton.  Waarom trouwens Clinton ?  Zij heet Hillary Rodham en dus gebruikt zij de naam van haar eens zo ontrouwe wederhelft enkel voor strategische of marketingoverwegingen.   Ook al deed Obama het protocollair volledig fout toen hij een toast wou brengen op de Queen en beging ook zijn first lady een slipper  toen zij de legendarische vorstin,  zeer ongepast,  maar wel vriendschappelijk bij de heupen nam,  zij hebben beiden “stijl”.   Noch boerenkinkel Trump noch Hillary zie ik het nadoen.   Erg bij de pinken op zijn negentigste, zei wijlen mijn schoonpa ooit  “Wat een wijf, die Hillary”, en hij bedoelde het in de slechte betekenis van het woord.  Dus anders dan Bill, wanneer hij het over “my wife” had. Mijn schoonvader was niet zo gebrand op haar vreselijk plat Amerikaans accent en haar allesbehalve gracieuze voorkomen. Ook al heeft zij er de laatste maanden hard aan gewerkt, het is niet met het inhuren van een Amerikaanse versie van Jani Kazaltzis dat ze het kan redden.   Waarom is het zo aartsmoeilijk om mensen met stijl te vinden in de V.S., laat staan een president? Wat in het oppermachige Rusland of zelfs in veel minder machtige Afrikaanse landen kan, moet  in de supermacht  van onderontwikkelde Trumps toch ook kunnen?   Daarom pleit ik voor een terugkeer naar de “Constitution” van vóór Franklin Roosevelt toen een president nog voor meerdere ambtstermijnen kon herkozen worden.  Hoe is het trouwens mogelijk dat  er in geen van de 50 staten niet één fatsoenlijk mens aan de bak kan komen.   In ons 3 substaten-landje zijn wij dan toch beter af, niet ?  

Vic de Bourg
0 0

Mao was een chinees

Rijp voor opname in het “Gele Boekje”   Neuke Soms komt het als extra  bij hemd en jas Heeft niets de doen met voortplanting Maar alles met vlinder en das.   Koffieprut Het scheelt maar een letter met Koffiepreut Dat is volgens schrijver HB  een vrouw die verzot is op koffie Met andere woorden een koffieleut.   Dank Het scheelt maar twee letters met Stank Dat is wat schrijver HB soms krijgt Voor zijn zoveelste zeikerig boek.   Bleiten Het scheelt maar twee letters met Blèren Van Dale omschrijft het als blaten van een wijfjesdier Maar de ene is al een grotere geit dan de andere.   Dichten Bekend door poëten die rijmen Maar hij die geen rijmtalent had Deed het met de vinger in ’t gat.   Po-épen Het scheelt maar een letter met Poëten In Nederland draait het om uitwerpselen In Vlaanderen om bekakte dichters met een neuke (zie hoger).   Stommerik Onze Rik kon niet praten dus was hij stom Maar kijken deed hij voor twee Boven zijn optiekzaak in Brussel Prijkt  in neonletters  ’t opschrift : “Au Petit chien “   Vogelen In Nederland oude meervoudsvorm van gevleugelde dieren In Vlaanderen een werkwoord.   Lekker In Nederland een uitroep bij het zien van een mooi kontje In Vlaanderen dagelijkse kost.   Poep In Nederland stront In Vlaanderen een kont.   Fijnslagerij In Antwerpen “Twie-e schellekes hesp” In Amsterdam “Twee plakken ham”.   Zomer In Schelle bij Antwerpen “Er zit een weps op d’heps” In  Schin op Geul  bij Maastricht “Er zit een wesp op de ham”.   Zomer Westvlaming aan de Belgische kust : “Jes mi zin pupegoale van den diek geploft” Nederlander op vakantie aan dezelfde kust : “Hij is met zijn kruiwagentje van de dijk gevallen”.   Vraag en antwoord V : Wat hangt aan het raam en het blaft ? A:  In VL : een blaffeture       In NL : een rolluik.   Harrie Cotter Stilleven:  er ligt een hoopje prinsessenboontjes op tafel,  één boontje ligt verderop Opgave:  bedenk een naam voor deze compositie   Antwoord  van de Vlaming : “een Boon Apart” Antwoord van de Nederlander :  “Napoleon”        

Vic de Bourg
16 0

Dag Gaston

Veel bekende mensen brengen u vandaag en de volgende dagen hulde.  Alle gewone mensen, die u graag bezig zagen hebben niet de mogelijkheid om u publiekelijk te bedanken.  Zij zaten in hun huiskamers voor het scherm of in de ontelbare zalen die jij hebt doen vollopen.   Van wijlen mijn moeder  en vader en ook van mijn schoonmoeder weet ik het zeker dat je ze deed huilen van het lachen.   Van ontelbare andere mensen ook,  maar dat weet je zelf  wel.   Vandaag bedacht ik wat er kon zijn dat ons op een of andere manier kon verbinden,  zodanig dat ik een goede reden zou hebben om mij te voegen bij de schare Vips en BV’s die je  bewieroken.   Toen zag ik in de krant een affiche van een man met een grote bril.  Het was een onbekend iemand geschilderd door een beroemde schilder-stadsgenoot, die net als jij geboren en getogen is in Antwerpen.  En toen wist ik het.   Al een tijdje geleden kwam ik erachter dat je net dezelfde bril droeg als de mijne. Het montuur en de glazen….krak hetzelfde.    Nu scheel ik wel wat jaartjes met jou maar ik hoor de optieker het al zeggen:    “Gaston, ge stoat er goe mee. Het mokt aa een fameus pakske junger”.     En “Das just!” , dat was niet gelogen.  Je zag er stukken jonger uit en door jouw bril en door jouw pretogen zag men ook jouw jonge ziel.   Enfin,  dank zij onze bril voel ik mij, heel even, speciaal genoeg om  jou in naam van velen te bedanken voor de lach,  en al huilen clowns niet, ook voor de traan.  Merciekes Gaston !

Vic de Bourg
0 0

de Vlaemsche tale

(niet of juist wel voor NL-ers)   Anno 2015 schreef Ann De Craemer in haar rubriek “ Ik hou van taal”  (De Morgen) een tekst in het West Vlaams dialect.  Voor wie die taal niet verstaat, hierbij een poging tot vertaling in een ander Vlaams streektaaltje.   Vruuger in den taid da bieste nog kosten klappen sprak iederiên dialect. Het durp was hiêl de weireld en verder dan de kerk en de café oep den hoek kwamen de mensen nie, en het was dus nie noedig da ge iet anders as dialect kost klappen.   Vandoag is het twieëduzend vuftien en is den taad vriët veranderd.  De weireld is een durp en alleman is mé malkander in contact, en omda we malkander zaë verstaon, klappen we schoên vloms.  Allé of toch iet dat er wa op trekt : de tussentoal, moar nie die Frank en Simmoneke in Thuis klappen.   Ik vin da spatig. Pas oep: ‘k vin het nie persé spatig da de wereld groeter is gewurre dan ’t durp. Ik vin het wel spatig da we daordeur veul schoên woorde van os dialect ont kwèit spelen zen. Pakt na het toltje wo da ‘k in oepgebracht zen. Ik denk dak van de leste generaotie zen die nog de echte woordenschat ken. Veul van mijn kameraoden geven les in ’t middelboar, en ze zeggen da de jong gaste een “bord” giên “talloer” mier noemen en “altijd” zeggen in de pluts van “altaaid”.   ’t Spatige on hiêl die zoak is da de woordenschat van de tussentoal ienheidsweust is en de toal is pertang oep zen shoênst as er wa varioatie in zit. Er zen woorde in veul Vlomse dialecten die ont staarve zen woa da we bij stoan.  ‘k Denk da da een groête rede is veurwa da “Bevergem” oep Canvas zoeveul succes héé : ze klappen doar nog écht West-Vloms en de mensen missen da. Joeng gasten zeggen vandoag “rolluik” mor bei os is da een “blaffetuur”. Ne “sloeber” is ne “pagadder of ne kastaar” , “nee” is “niejet”, een “zadel” is a “zoadel” , “jawel” is “das zeker da” of “joa zenne”, een “mooi meisje” is “a schoê maske” , “spaghetti” das Italiaans en bei os bleft da ’t zelfde, just as nen boterham, doar is toch niks verkierd oan ? “Met volle snelheid”  weurt dan misschien “mé volle vitesse” .  Is da na nie vriêt spatig da al die woorden ont verdwâne zen ? Heet de taol nie viêl mier kleur en reuk me zoên woorden derin ?   ’t Is daorum da die Westvlomse madam nen oproep wilt doen :    Bleft astenblief die woorden gebruike en liert ze on ulle pagadders. Heure professer Nederlands on den unief van Gent hee altei gezee da een kind da in ’t dialect is oepgebracht loater twiêtoalig is, zodus moet niemand zenne neus oeptrekken veur het dialect en denken da ‘t “marginoal” zaa zijn. Dikke ziever. Dialect is rijkdom. Doet dus ulle best en lot os toal die rijkdom nie verlieren. Die Madam van de gazet wilt de moakers van Bevergem bedanken omda ze ’t Westvloms zoe schoën tot zijn recht lot kome. Ze weurt er content van, want as ze het Nederlands mé een schoên huis za vergelaiken dan is het dialect de wermste koamer van da huis en heur familie en beste kamerôden zitten do, bij den open heird en bij t’ vuur en ’t is doar altaid vriêt gezellig.   Hugo Claus, onze groête schrijver en ne West Vlôming hee het het schoênst van al gezee :   Ik leen uw lucht in mijn woorden. Uw struiken uw linden schuilen in mijn taal. Mijn letters zijn: West-Vlaanderen duin en polder   “t Is tijd dat 't gedoan is” , da woaren Claus zen leste woorden of 'het is tijd dat het voorbij is', in 't deftig Nederlands.   Lot et mé os dialect nog nie gedoan zen en kekt morgen allemoal vanneir nor Bevergem en as awe klenne iet vroagt da ge nie verstoân het, zegt dan gewoên load en doadelijk : “Wadde ?”  

Vic de Bourg
98 0

Zo ziet u maar weer

In dit ZKV zijn alle gelijkenissen met bestaande toestanden of personen geen of puur toeval, dus  wie er zich in herkent, mag zich altijd manifesteren.   Een bekende instelling in het land werd al jaren bestuurd door een raad van ouderlingen en (oude) stropoppen. Nochtans zijn de leden van de instelling sinds mensenheugenis van alle leeftijden.   Na de obligatoire jaarlijkse Algemene Vergadering waren een resem van maatregelen getroffen die financieel vooral de bestuursleden ten goede kwamen. Voor een ja-knik kregen ook de stropoppen  een billijk deel van de te verdelen aanzienlijke koek.   Een jong lid steigerde en in een niet mis te verstane taal schreef hij in een bekend weekblad dat de grijze eminenties weer hebben beslist over zijn lot en dat van vele lotgenoten.   Dit was niet naar de zin van de Afgevaardigde Beheerder die luidop te kennen gaf dat hij het lid in kwestie persoonlijk ging ter verantwoording roepen.  De jongere vriendin van de topman zuchtte dat hij zich op zijn leeftijd niet te veel mocht opwinden.  Later bleek dat dezelfde man zijn innemende vriendin nog ettelijke jaren zou overleven.   De inhoud van het gesprek waarbij het jonge lid op de vingers werd getikt is voor de buitenwereld nooit bekend geraakt, niettegenstaande de vele “lekken”, waarvoor de instelling bekend stond.   Feit is dat hetzelfde jonge lid van weleer het in de instelling nadien tot bestuurder schopte.  Een aantal Afgevaardigde Beheerders later wordt het inmiddels iets oudere lid tot nieuwe Gedelegeerd Bestuurder verkozen.  Inderdaad werd de titel in het Nederlands ondertussen aan de voorkeurspelling aangepast.     Het vermoeden is groot en het staat haast vast dat hij in zijn nieuwe functie aanwezig was op de begrafenis van zijn illustere strenge voorganger.   Zo ziet men maar weer hoe het kan verkeren.   Et l’histoire, elle se répête……….  

Vic de Bourg
0 0

Een hagelwit kostuum ?

Van de Italiaanse topontwerper Roncalli   De charismatische Angelo Roncalli was geliefd bij jong en oud. Voor zijn vernieuwende ideeën werd hij gerespecteerd door  vriend en vijand.   Inmiddels werd hij, terecht,  heilig verklaard.  Het gaat hier met name over de innemende “Man in White” die beter bekend stond onder zijn pseudoniem Johannes XXIII.   Door het samenroepen van het Tweede Vaticaans Concilie vernieuwde hij de katholieke kerk van weleer.  Een van die vernieuwingen was dat voortaan de zwarte soutane van de priester door een “clergyman” mocht worden vervangen.   Dit tot grote opluchting van vele pastoors en kapelaans maar evenzeer van hun huishoudsters (en hier en daar een koorknaap) die allen verlost werden van het langdurig "deboutonneren" van de ontelbare knoopjes.   Was het omwille van zijn omvangrijk postuur, of was hij toch wat ouderwets? Was er obstructie vanuit de Romeinse Curie (rokken tot daar aan toe, maar rode of paarse pakken!)?   Waarom heeft de man toen niet de toon gezet en is hij niet meteen in een wit kostuum verschenen op het balkon aan het Sint Pieters Plein?   Wij zullen het allicht nooit weten en van zijn meer bekrompen opvolgers kon men niet verwachten dat zij het ijs zouden breken. Voor de eveneens heilig verklaarde JP 2 zou het tijdens zijn vele wereldreizen nochtans een stuk comfortabeler geweest zijn.   J.M. Bergoglio, ook al een naam die aan een Italiaanse modeontwerper doet denken en ondertussen beter bekend als de populaire paus Franciscus, zal hij het waar maken?   Zou het inderdaad geen zegen én statement zijn deze beminnelijke man voortaan in een hagelwit maatpak te zien aantreden?  En dat hoeft geen Hugo Boss , Gucci of Zegna te wezen, een simpele Argentijnse “sastre”  zal de job wel klaren. 

Vic de Bourg
15 0

Once upon a time in the East

Gent, wo bist du bleiben ?   Ode, Poezieke en verhoalijnkskes   Woar es da Gent na ? Van de Frithoer op ‘t Zuid Dé stoverij Van ’t Keetje Duvel,  ongefilterd van ’t vat Van Den Amber Nachtvlinders nooit daglicht Van ‘t Kelderke Spaghetti early in the morning Van De Rialto en den Bèr Copie conforme van Fernandel Van zijn juke box Drie plaakskes voor vijf frank       Woar es maan Gent na ? De Vrijdagmarkt, verdwaasd Ontmoeting, onverwacht Liefde, levenslang Stad, stoet Stoepen, straat van glas Boten, bruggen Torens, telkens terug Verlaten, verloren Verkocht     Op de Kuiperskaai rond ten elve tsoavends             Zij :  Azijnzieker, achterwoarstige blageur! Een passant tegen hem : Wadest Tsiepmuile, zit uw koeketiene in ’t slameur? Zij weer : Bruudruuster, Blaffetuure, Bloedsossietse! Nu hij : Pekelteeve met uw tsoepen en tsoesplekke! De passant tegen hem : Lot ze zitten met heur eerweten en petoaters Hij tegen haar : Ge keun mijn uure kusse Hij tegen de passant :  Kom, we goan ziere tuuptegoare een peintse pakke!     Van ’t stroate upgeroapt …(*)     In het herenhuis in Gent was ons kot een druk bezochte plaats.   Er waren nog andere koten in huis, maar op de derde verdieping stak het onze boven alles uit, omdat men er van de derde verdieping haast de complete Sint Pieters-nieuwstraat kon overzien: van café “het Hoeveke” tot aan het wereldvermaarde “Keetje”.   Zelf afkomstig uit het al te bronsgroene Limburg en het dorpsleven grondig beu, bleef ik tijdens het weekeinde meestal in de stad. Mijn kotmaten, voor het merendeel Westvlamingen (les extrêmes se touchent) gingen wél huiswaarts. Ze moesten er dan meestal de stallen kuisen, wat ik ooit tijdens een uitnodiging ergens "ten huize van" aan den lijve mocht ondervinden en vooral ruiken !!   ’s Maandags werd het kot dan volgestouwd met vers gewassen ondergoed én vers gebakken wafels van “moedere”. Deze wafels werden al eens vergeten in de kast en als ze inmiddels beenhard werden teruggevonden, werd er een wedstrijd georganiseerd.   De wafels dienden als projectiel en de wedstrijd bestond er in ze drie verdiepingen lager in de stadsvuilbak aan de overkant van de straat te mikken.   Als menig wafel in brokken nààst de vuilbak was beland, werd besloten het boeltje beneden te gaan opruimen (wij waren écolo’s avant-la-lettre).  Maar, wie daagde dan plots op? Onze straatclochard die glunderend al de wafels (zowel deze in als naast de vuilbak) gretig in zijn plastic graaizak deponeerde.   Wij namen ons voor om hem bij de eerstvolgende gelegenheid een pak verse wafels aan te bieden maar zagen van ons plan af toen wij later merkten dat hij ook niet leeggegeten frietzakjes uit de vuilbak opviste.   ( * gepost in 2007 op DS online  onder de titel “Wafels en frieten” - studentenkotverhalen)          

Vic de Bourg
23 1

N van Not Done

(uit “verhalen van A tot Z”)   De lidwoord  (foto : Mantz Werner)   Van kindsbeen af , bij het inoefenen van de Nederlandse taal  leert men het juiste gebruik van het lidwoord. Is het “het” of “de” – gelukkig is er maar één “een” en geen “un” en “une” zoals in het Frans.  Hoe ouder men wordt hoe moeilijker men het aangeleerd kan krijgen.   Is het een modetrend ? Tegenwoordig komt men zelfs in gelauwerde teksten (o.m. op Azertyfactor)  een fout gebruik van het lidwoord tegen.   Voor degenen die met deze trend meedoen graag deze hersenspinsels om aan te tonen hoe “not done” het foute gebruik aanvoelt :   Vandaag is het het dag dat er witloof met hesp op de menu staat. De witloof kan in volle grond maar ook in water gekweekt worden.  Mensen uit het witloofstreek houden niet zo van hydro-witloof.  Zij zweren bij het echte grondsmaak.  Wat het hesp of voor Noord Nederlanders het ham betreft zijn er ook veel smaakverschillen. Wat het kaas aangaat heeft men de keuze tussen het Zwitserse Gruyère of het Franse  Emmenthal maar het Italiaanse kazen zijn tegenwoordig ook populair.  De witloof stoven, laten uitdruipen, in het hesp rollen en kaas erover.  In het voorverwarmde oven zetten en na twintig minuten is kees klaar.   Inmiddels is de witloof op en denken wij aan morgen.  Het dag zal druk worden.  Van zodra de ontbijt zal genuttigd zijn, moeten wij direct naar het stad vertrekken.  Vandaag beginnen immers het koopjes, in de volksmond het solden genoemd.  Het kleren, het schoenen, het witgoed apparaten, de behangpapier, het verf, alles zal weer aan het gekste prijzen verkocht worden.  Dat willen wij niet missen.     In het winkelstraat is het (ah, neen, dit is geen lidwoord !) inderdaad superdruk.  Vele mensen zijn met het wagen of met het trein of het metro naar de stadscentrum gekomen.  Het parkings staan vol en het duurt niet lang of alle winkels puilen uit van de volk.   Door de zachte weer in het winter is de aanbod groot.  En het kortingen zijn al van het eerste dag belangrijk.  Zowel voor het groten als voor het kleintjes is er wat te vinden.   Tussendoor wordt er tijd gemaakt voor een (dit is inderdaad een lidwoord maar er bestaat  geen foute versie van) drankje of hapje – een tussendoortje dus. Ook het restaurants, het snackbars en het koffiehuizen barsten van de volk. Het koffie is best lekker maar kan niet goedkoop genoemd worden.  Net voorbij het winkelstraat is er het bekende bakkerij waar het beste worstenbroodjes van het stad worden verkocht.  Daar moeten wij persé eens binnenspringen.   Voor hen die van de lezen van deze nonsens beginnen te genieten : gedaan ermee, dit is niet langer vol te houden.  Aan alle lidwoordverkrachters :  ahoe ! Dat zij mogen branden in het hel.

Vic de Bourg
0 0

X van Xeres

(uit “verhalen van A tot Z “)   HET DETAIL   Hij , groenblauwe ogen met lichtbruine weerspiegelingen, borstelige wenkbrauwen, halflang  asblond haar.  Zijn naakt gespierd en getaand bovenlichaam neigt zachtjes voorover.   Zij, fluwelen blik uit merendiepe kijkers, geen blauw is blauwer, fris heldere oogopslag, gebeeldhouwde lippen, kort  gitzwart  stomp lichtjes schuin lopend bobkapsel.  Haar beschaduwd hoofd draait even linksom.   Hij opent een boek en leest.   Zij beluistert Rachmaninov ’s derde klavierconcert op haar gedateerde MP3 speler.   Vanmorgen nog beiden in de fluisterstille tempel,  oosterse booglijnen en verbluffende mozaïeken die alle onheil weren, tuinen rondom, waar seringenaroma’s de lucht lichtjes benevelen.  In de hoogste hoogte van het minaret een lied dat neerdaalt en hun zielen verplettert in opperste gelukzaligheid.   Dan dwalen naar de zee die ruist en lokt achter de blanke zandduinen. Overweldigend hoe ze schuimt en toch blinkt onder wolken en zonnespel.  Fijne zandkorrels onder danshuppelende voeten en dan het gulzig slurpende en klotsende koele water.   Moe van spel en strand, neen, hongerig eerder, op weg naar het kleine eethuisje verderop. Heerlijke aroma’s van onverwachte kruiden en verre landen beloftes. Kleurenlichtjes weerkaatsen in gulzig geledigde cocktailglazen.  Subtiele gerechten, voor, hoofd en na.   Een fonkel in de koele Xereswijn.  Dan nagenieten. Sandalenvrije voeten in het mulle zand bij de laatste roodverdronken zonnestralen.     Plots sluit hij zijn boek, hij houdt niet zo van al te gedetailleerde beschrijvingen. Zij  heeft de ogen gesloten en stelt zich de lange vingers voor die het klavier beroeren en strelen.      

Vic de Bourg
7 0

Y van Yale

(uit ”verhalen van A tot Z”)     SURREALISME OF DE KUNST VAN HET ABSURDE   (“The Record Yale” was een publicatie uitgegeven door de studenten van de Yale University en bekend voor zijn absurdistische stijl)    Hij ging binnen maar zei niets.  Waarom zou hij ook ? Het duivenhok was dan ook niet meer zoals vroeger toen er nog meesjes in de perelaar huisden.  De appels daarentegen die werden ieder jaar dikker.  Dat kwam omdat hij ze individueel verpakte in zakjes die je daarvoor online kon kopen.   Dat is al maar meer in de mode dat online kopen en ook mode kan men online kopen. Wegversperringen vindt men nu ook in de commerce, dat heet dan sperperiode.  Ook dat heeft met mode te maken maar dan eerder mode voor jan modaal.   Modaliteiten worden meestal door instanties  bepaald. “Modaliteit drukt de verhouding uit tussen de beschrijving en de werkelijkheid, bijvoorbeeld het oordeel van de spreker ten opzichte van de waarschijnlijkheid.”  Dat is pas een surrealistische beschrijving door  Van Dale omdat …..   En toen wist hij plots niet meer waarom? Hij herinnerde zich ook niet meer het onderwerp dat hij voor oog had noch het ogenblik waarop hij deze woorden neerschreef.  “Ceci ne sont pas mes mots.”  “Une pipe?”  Simenon hield niet van kromme pijpen, hij wou ze recht.   Waar moet hij hem kwijt, zijn tekst.  Geen mens wil hem lezen.  Vuilbak is  geen optie.  Azertyfactor ? Goede ingeving!   In zijn taalles vroeg hij de blonde Deense:   “Wat is het tegengestelde woord of negatie voor iedereen?”  Zij antwoordde  “Niedereen”.  Hij vond het beter dan niemand en bedacht dat hij ooit een woordenboek moest samenstellen met de verzinsels van zijn cursisten.   Inmiddels zag hij rood van opwinding.  Dat kwam door die mooie zonsondergang.  Avondrood betekent dat het de volgende dag schoon weer wordt.  Alweer opwinding, door die aangekondigde hitte voor morgen. Zo heet als mosterd scherp kan zijn.   Waar kan men deze dagen kleine potjes mosterd kopen ?  Een tube ? Neen, kan verward worden met tandpasta en zijn tanden zien al zo geel.  Van het roken ? Neen, van teveel chocolade.   Toen hij vroeger in de chocoladefabriek werkte kwamen soms stukken naast de lopende band terecht.  Al wat op de grond viel werd opgehaald door de mannen van de zeepfabriek.  Daar werden de stukken door de zeep gedraaid wat resulteerde in mooie gemarmerde blokken.   Hij mocht er niet aan denken dat het omgekeerde zou gebeuren, gemarmerde zeepbellen na het eten van een reepje !   Bij het morgenkrieken eet hij gehaktbrood.  Bij het gehaktbrood eet hij morgen krieken. Bij het krieken van de morgen hakte hij het brood.   Hollanders kennen het woord kriek niet.  Nederlanders  wel , maar zij mogen niet verward worden met Hollanders.  Nederlanders wonen  dichter bij de Belgische grens, lekker warm en sympathiek. Zij trekken met volle bussen naar ons land en drinken sloten van het rode zurige zoete bier waarop de Kriek in al haar glorie prijkt.   Neen,  surrealisten zijn het niet , de NL-ers, daarvoor zijn ze iets te stijveharkelijk.  Nochtans hebben (vooral de donkeroranje) Nederlandse kanaries ook twee pootjes….twee gelijke pootjes…. vooral het linkse.      Stop het verhaal nu maar, het wordt  te realistisch.    

Vic de Bourg
0 0

R van Roulette

(uit “verhalen van A tot Z”) The winner takes it all   Ergens in de jaren zeventig is Frankrijk gastland voor de jaarlijkse internationale conferentie voor reisagenten en tour operators. Deze bijeenkomsten worden  in een bekende badplaats in het laag seizoen georganiseerd.  In feite is het een aantal dagen verwennerij van al wie betrokken is bij de organisatie van vakanties : van vliegtuigmaatschappijen tot hoteluitbaters, van reisagenten tot busexploitanten, kortom al degenen die het toerisme promoten. ’s Morgens wordt er vergaderd over uiteenlopende thema’s , ’s namiddags struinen de deelnemers allerhande attracties af en ’s avonds en tot diep in de nacht is er tijd voor recepties met veel bubbels,  dinerparty’s en reuze barbecues. De Fransen zijn dat jaar aan bod en hebben hun kroonjuweel Monte Carlo als “venue” gekozen. Onze ploeg die een internationale hotelketen vertegenwoordigt  logeert in een pas geopend hotel van een bevriende Amerikaanse hotelgroep. Mijn charmante Franse collega zegt dat ook zijn moeder in Monaco aanwezig is als chef van een bekend reisbureau  in Parijs.  Zij logeert in het mondaine Hôtel de Paris. Tijdens een van de vele recepties ontmoet ik de uiterst elegante Parisienne slash moeder slash reisagente.  Ze klaagt over haar hotelkamer.  Het is heel warm voor de tijd van het jaar en  het Hôtel de Paris mag dan wel “chique” zijn, er is geen airconditioning op haar kamer.  “Vous en avez de la chance dans votre boîte Americaine frigorifiée”  schertst zij.   De Monegasken hebben iets origineels bedacht om ons te verwennen.  Nu ja, origineel ? Alle congresdeelnemers worden gratis in de grote speelzaal van het Casino toegelaten , waar het minimum speelbedrag  voor de duur van het Congres, uitzonderlijk verlaagd wordt tot vijf Franse Franken, destijds het equivalent van 30 Belgische Franken, momenteel een luttele 75 eurocent. Wij hebben ons, zoals in de films, mooi uitgedost en lopen benieuwd tussen de speeltafels.  Door de zware overgordijnen en het dikke rode voltapijt is het er stil als in een tempel.  Het is dan ook een goktempel.  Naast het geluid is ook het  licht gedempt .  Enkel de typiische groene luchters werpen lichtbundels op de speeltafels.  Mijn Franse collega houdt het al snel voor bekeken.  Hij vindt het hele gedoe wansmakelijk.  Aan de tafel waar wij halt houden  wordt inderdaad met één haal van de croupier een veelvoud van zijn maandsalaris verspeeld. Met mijn vrouwelijke collega uit Duitsland heb ik besloten dat een terrasje of een nachtje uit in een of andere Club in Monaco al snel wat bankbiljetten kost. Wij besluiten te blijven en voor het equivalent bedrag  ons te amuseren en onze kansen te wagen in dit gokparadijs.  Wij vermaken ons niet zozeer met het spel dan wel met het ons voordoen als rijkeluiskinderen die het fortuin van Papa gaan verbrassen.  Vooral het mensjeskijkend gedeelte is daarbij uiterst boeiend. Rond de tafel ziet men lui van allerlei pluimage rondlopen of aanzitten.  Een man in onberispelijk maatpak loopt van de ene tafel naar de andere  en geeft telkens instructies aan een “handlanger” .  Deze man of vrouw respecteert nauwgezet de som en het nummer of de combinatie waarop moet  worden ingezet. Schril contrast met een andere tafel waar een knappe dertiger samen met een vriend nogal luidruchtig aan het spelen is.  Beiden zijn in hippiestijl gekleed in gerafelde jeans en (dure) jekkers over een t-shirt .  Als de fooien vet genoeg zijn knijpt het personeel voor haar vaste cliënteel graag een oogje dicht en in de zaal waartoe wij toegang hebben is geen strikte dresscode vereist. Plots is er rumoer aan een van de tafels.  Er zit een stokoude man.  Voor hem staan enkele torentjes van opeengestapelde speelfiches.  Onze 5 FF-fiches zijn mosterdgeel en rond.  De zijne hebben allerhande kleuren en de meeste zijn rechthoekig wat betekent dat hun stukwaarde  al snel in de duizenden FF loopt. Sommige stamgasten, vooral deze die in het geld zwemmen, hoeven niet steeds naar de kassa om hun geld in fiches te ruilen.  Zeer uitzonderlijk (en nogmaals  “moyennant un gros pourboire”) aanvaardt de croupier van een vaste klant dat er cash geld op de speeltafel wordt gelegd, uiteraard enkel briefjes, geen munten.  Aan de tafel van de oude gokker stijgt de spanning.  Hij wint het ene spel na het andere.  Zijn  stapels speelfiches beginnen te  lijken op de skyline van New York in miniatuur. Dan gebeurt iets merkwaardigs.  Met beide handen schuift de man heel zijn New Yorkse miniskyline naar voren.  Hij zet alles in op het rode nummer 7.  De fiches kunnen amper op het ene nummer staan maar met een oogwenk heeft de croupier begrepen wat de man wil en helpt hem met het opeenstapelen.  Geen andere speler waagt het op  hetzelfde nummer in te zetten. Na het “faites vos jeux “ en “rien ne va plus” gaat de roulette draaien.  Het witte balletje tolt rond en valt op het zwarte nummer 29, het nummer nààst de rode 7.  De man is alles kwijt maar blijft totaal onbewogen bij het gebeuren.  Een jonge dame wuift heftig met haar waaier, haar vriendin wankelt weg van de speeltafel naar de bar waar ze waarschijnlijk iets “sterks” bestelt om te bekomen. De man blijft zitten en stopt langzaam de linkerhand in zijn rechter binnenzak.   Hij haalt een bundel bankbiljetten boven.  Er zit nog een bandje om de spiksplinter-nieuwe flappen.  Zelf heb ik deze kleur van bankbriefjes nog nooit gezien. Het zijn biljetten van 500 Franse Frank.  Die hadden destijds een tegenwaarde van 3.000 Bef en zouden tegenwoordig  75 euro waard zijn.   Terwijl hij een tiental biljetten uit het bundeltje neemt fluistert iemand naast mij : “Il a la tremblote”.  De man bibbert inderdaad als hij de biljetten telt.  Niet omdat hij twijfelt maar van de ouderdom.  Hij zet het hele bundeltje geld opnieuw  in op één enkel getal.  Ooit werd  berekend dat er 2,7 kansen op 100 bestaan dat iemand wint met een “plein” (inzet op één getal).  Die dag zijn wij getuige van het feit dat het kan.  Het witte balletje komt terecht op het ene nummer waarop het geldbundeltje ligt.  De gokker wint 35 maal zijn inzet.  Een snelle rekensom leert ons dat hij op slag een slordige 175.000 FF of 1.050.000 BEF of 26.000 Euro gewonnen heeft. Morgen zal ik mijn Franse collega kunnen vertellen dat geen maandlonen  maar ettelijke jaarwedden verspeeld werden.  Ik krijg plots genoeg van dit decadente schouwspel  en  realiseer mij dat ik in mijn enthousiasme toch een duizendtal oude Belgische frankjes heb verspeeld.  Het is geweten : de Bank, en in dit geval , het Casino, wint altijd. Morgen keren wij terug huiswaarts en in het verlaten van de speelzaal zie ik een gang vol met de beruchte eenarmige bandieten . Ik wil weerwraak nemen op de uitbaters van deze goktent. Tot mijn grote verbazing  haal ik tot tweemaal toe Jackpot op verschillende gokautomaten.  In een mum van tijd (Toon Hermans zaliger zei vroeger dat hij er soms twee mummen voor nodig had)  win ik meer dan 700 BEF terug van mijn oorspronkelijke inleg. Voordat de verslaving toeslaat en ik mijn centen weer kwijt ben stop ik het spel.  Ik troost mij met de gedachte dat ik mij thuis in mijn eigen stamcafé nooit voor 300 BEF op één avond zo kostelijk zou geamuseerd hebben. Bij het verlaten van het Casino zie ik de twee vrolijke fils-à-papa hippies wegscheuren in een peperdure Porsche.    De volgende morgen heb ik nog tijd om enkele aankopen te doen.  Ik maak mezelf wijs dat ik de avond tevoren 700 BEF gewonnen heb en koop voor de helft van het bedrag in een kinderboetiek een snoezig bolerootje met blauwe bontkraag en fonkelende kleurenpailletten .  Dat is een cadeautje voor mijn anderhalf jarig dochterje.  Op haar Porsche gaat ze nog enkele jaartjes moeten wachten.  Papa moet daarvoor nog wat oefenen maar vreest dat het bij een Dinky Toy zal blijven.

Vic de Bourg
0 0

T van Taal

(uit “verhalen van A tot Z”)   "Het oog van Moskou"   Nadat hij een punt had gezet na zijn vorig puntloos schrijven vroeg hij zich af of een tweede poging nog ooit zou lukken, vooral omdat hij zich herinnerde dat hij destijds het hele verhaal in één trek had neergepend en dit nog eens overdoen een zware opgave kon worden, zo zwaar dat hij zich afvroeg of hij er überhaupt wel aan beginnen zou, wat dan in zijn ogen als laf overkwam want waarom zou het niet opnieuw lukken waardoor hij weer van de belangstelling kon genieten die zijn puntloos stukje had teweeggebracht toen hij het voor het eerst publiceerde op een webstek waarop creatievellingen van zijn soort hun ding kwijt konden, nu ja creatief mogen ze dan al zijn, hier en daar schort er toch wat in de hoofden van de bijdragers die in een vrije vertaling in het Frans als “contributeurs” en in het Engels als “contributors”  kunnen worden bestempeld maar bij nader toezien ook weer niet omdat bij de Fransen het woord betekent dat je meewerkt aan een groter geheel terwijl de Engelsen er meer een schenker in zien maar dat gebeurt wel vaker als men talen gaat vergelijken want als die Fransen zeggen dat zij “eventuellement” een tekst gaan schrijven bedoelen ze dat zij mogelijk, als het er ooit van komt eens wat op papier gaan zetten, de Engelsman of vrouw die daarentegen “eventually” wat gaat doen bedoelt hiermee dat hij of zij er uiteindelijk of tenslotte in geslaagd is iets te realiseren waardoor het alweer bewezen is hoe begrippen die in een ver verleden hetzelfde betekenden door de eeuwen heen een geheel andere betekenis kregen zoals een volwassen Engels varken een “pig” werd maar als big plots een klein zwijntje werd in het Nederlands waarop de Engelsen er het woord groot van maakten maar dat alles hoeft niet meteen in verschillende talen te zijn want ook binnen eenzelfde taal komt men dit tegen waardoor er noodgedwongen na ettelijke jaren artikels worden geschreven of boekjes worden uitgegeven waarin woorden of uitdrukkingen moeten worden uitgelegd aan personen die deze niet kennen maar weliswaar dezelfde taal spreken hetgeen dan soms leidt tot hilarische toestanden waarvan ondermeer “opstaande komedianten” dankbaar gebruik maken in hun “conferenties” en hun toehoorders schaterlachen ontlokken of ze met een rode kop en neergetrokken wenkbrauwen achterlaten omdat ze de “clou” niet gevat hebben wat dan ook weer geen ramp hoeft te zijn omdat het voor een aantal personen soms gewoon van de omgeving afhangt waarin ze opgroeien opdat ze bepaalde zaken wel of niet begrijpen, zo kan iemand die in een conversatie de uitdrukking “l’oeil de Moscou” opvangt nooit weten dat het hier gaat om een persoon die angstvallig de levenswandel van een ander in het oog houdt, alhoewel het ook de titel van een in 1961 verschenen boek is die op zijn beurt geïnspireerd was op de titel van de destijds reeds driehonderd jaar oude fabel van de heer de la Fontaine “l’oeil du maître” waarin een strenge meester zijn knechten in het oog houdt, ach zo zie je maar weer waartoe een simpel woordenspel leiden kan wat niet wil zeggen, voor wie niet meer mee kan, dat je een “loser” bent, ook al heb je de “pointe” van de grap niet begrepen want hoe puntlozer, hoe beter voor het opdoen van inspiratie.      

Vic de Bourg
250 0

L van Leger

(uit “verhalen van A tot Z”)   “My little castle”   In het zich onder klimop verschuilend gebouw (was dit camouflage?) duurde een verblijf in het Brusselse Klein Kasteeltje steeds drie dagen…   Niet voor mij … het werden twee maal drie plus twee maal zes dagen met een interval van enkele maanden : een oorlog die ik glansrijk zou winnen. Voorwaar, als morgen de vijand in ons landje binnenvalt zal ik als fregatkapitein de haven van Antwerpen blokkeren of tegen de windmolens aan de Belgische kust worden ingezet.   Na mijn studie bleek dat zonen uit kroostrijke gezinnen konden vrijgesteld worden van legerdienst. In tijd van oorlog of hoge nood konden deze vrijgestelden worden opgeroepen om het land te dienen. Afgekeurde miliciens daarentegen zouden voor de rest van hun leven gebrandmerkt blijven en pas worden ingezet als er in het land nog enkel vrouwen en kinderen overbleven.   In het KK werd uitgemaakt of men deugde voor de dienst – in het Frans luidde het : "être apte pour le service!". Eens "apte" zou ik mijn vrijstelling krijgen.   Vermits ik een jaar voordien een longontsteking had opgelopen en deze littekens had nagelaten, stonden de "medici militari" voor een zware opdracht. Terwijl zij zich beraadden, mocht ik intussen mijn wensen uiten over de keuze van mijn "wapen" en ligging van de kazerne waar ik mijn dienst wilde kloppen. Er was inderdaad keuzemogelijkheid, dank zij de toenmalige flower-power beweging die het leger humaner had gemaakt.   Door mijn uiteraard geringe wensen op dit vlak, verliep alles relatief vlot tot ik plots met andere twijfelgevallen werd afgevoerd naar het Militaire Ziekenhuis te Antwerpen! Hier werd ik de rest van de week vastgehouden en sliep als "longpatient" in een dicht berookte kamer samen met andere, mogelijk besmettelijke kameraden, die er alles aan deden om zich zo ziek mogelijk voor te doen, hen wachtte immers de dienstplicht indien zij niet werden "afgekeurd". Mij wachtte echter de VRIJ(HEID)stelling.   Na wijs beraad oordeelde de legerleiding dat zij de verantwoordelijkheid niet aankon om mij meteen vrij te stellen en verkoos mij later weer op te roepen. Vermits ik na schooltijd met het oog op die vrijstelling al mijn eerste job had aangenomen moest ik nog tijdens mijn proefperiode uitleg verschaffen over mijn weliswaar gewettigde afwezigheid. Hoe ik ook blaakte van gezondheid, ik werd na mijn ziekenhuisverblijf schuin bekeken op het werk, door collega's en later ook door de directie, vooral toen reeds na enkele maanden het tweede oproepingsbevel in de bus viel!   Het leger hardt onze jongens en gehard door de vorige ervaring, ging ik er met volle kracht tegenaan. Deze keer genoot ik warempel van de beruchte voettocht, begeleid door Brusselse flikken, die “onze jongens” (meisjes waren nog niet welkom) telkens in lange rijen van het Noordstation duidelijk met opzet via de hoerenbuurt omleidden naar het Klein Kasteeltje: de eerste (voor mij dus de tweede) kennismaking met de “naakte” waarheden van het bestaan.   Overmoedig onderging ik dit maal met de glimlach de psychische en fysische tests. Bij het interview stelde ik nieuwe eisen: bij een oproep onder de wapens wenste ik te dienen als officier bij de Marine. Voor rekruten waren daar slechts zeven plaatsen beschikbaar, dus gaf ik mijn akkoord om eventueel één van de maximum 23 onderofficieren te worden en tenslotte tekende ik zowaar om desnoods als gewoon matroos te worden ingezet. Ik was immers gek op de zee en op boten - het vorig verblijf in Havenstad Antwerpen had mij overtuigd!   In het K.K. dat ik intussen als mijn broekzak kende - ik voelde mij al een "ancien" - stoof ik van het ene kantoor naar het andere en zorgde ervoor dat mijn dossier overal  bovenaan kwam te liggen… ik zou snel genieten van mijn vrijstelling.   Toch volgde een tweede doorverwijzing naar het ziekenhuis, een litteken op een long verdwijnt nu eenmaal nooit.  Daar zette ik mijn strijd onversaagd verder om snel weer op mijn werk te kunnen verschijnen want ontslag dreigde!   Plots kreeg ik de stempel  “geschikt voor de dienst – apte pour le service”  en dit nog wel op basis van een dossier waarin ik voldeed aan de hoogste fysische kwalificaties want op dat vlak staan zeemachtofficieren nota bene net onder Paracommando's.   Het ABL (Armée Belge/Belgisch Leger) gaf zich gewonnen, zwaaide de witte vlag en waste de handen in onschuld. Mijn dienst zat erop.   Eindelijk terug op mijn werk heb ik na enkele maanden zelf mijn ontslag aangeboden, ik had een veel betere job gevonden….. logisch, want wie tijdens zijn legerdienst zulke prachtige resultaten neerzet, nietwaar..!?

Vic de Bourg
20 0

O van Ongelukkig

(uit “verhalen van A tot Z”)   Femmes fatales en vallende sterren   Aan de sterrenhemel van mijn geliefde zangeressen prijken haast enkel vrouwen met een ongelukkige liefde, rampzalig levenseinde, catastrofaal leven, rampspoedige ervaring,  desastreus voorval met noodlottige afloop. Ik noem ze “mes femmes fatales”.  Wat een onzaligheid, hoor ik je zeggen.   Toch is het zo.  Tijdens hun sterrendom oefende of nu nog steeds oefenen ze  een ondefinieerbare aantrekkingskracht op mij uit .  Zullen wij er enkele uit het lijstje lichte ?   Het begon op mijn vijftiende met de dood van Piaf.  Ik zag ze voor het eerst live in wit-zwart op de TV bij mijn bompa.  Hij was een van de eersten in het dorp die een televisie bezat. Haar laatste optreden in de Parijse  Olympia maakte een verpletterende indruk op mij.  Het gehavende dwergvrouwtje “la môme” -  amper begin in de veertig,  stelde er haar laatste verovering voor: een Griekse jonge God.  “A quoi ça sert l’amour” en de slotzin “Ca sert à ça l’amour” werd haar laatste ademtocht en voor mij een liefde voor het leven.  Ik heb ooit met het idee gespeeld een van mijn dochters Edith te noemen maar zover is het, allicht gelukkig voor hen,  nooit gekomen.   Piaf ontmoette tijdens haar trip naar de Verenigde Staten de uitgeweken Duitse Marlène Dietrich.  Zingen kon deze diva amper en buiten haar bijzonder lange en mooie benen kon ze bezwaarlijk een echte beauty genoemd worden.  Toch bezat zij het uitzonderlijk talent om zowel langs de Duitse als langs de kant van de geallieerden alle jonge soldaten te begeesteren.  Met haar onnavolgbare vertolking van Lili Marleen, het lied geschreven door “eines jungen Soldaten auf der Wacht” veroverde zij op haar eentje de wereld. Veel later volgde ondermeer haar meesterlijke interpretatie van de Duitse vertaling van het lied van Pete Seeger “Sag mir wo die Blumen sind”.   Toen la Dietrich reeds jaren niet meer op een podium was verschenen, ging zij plots terug optreden. Tickets vlogen aan onbetamelijk hoge prijzen de deur uit.  In Brussel was het enorme Vorst Nationaal volgelopen.  Het geroezemoes viel stil toen de lichten werden gedoofd en een spot werd gericht op een plaats achteraan het podium.  Plots hoorde men hier en daar een kreet van ongeloof en een langgerekt  ooooh als Marlène in een rolstoel werd opgereden tot vooraan het podium. Zij werd zachtjes uit de stoel geduwd en stond dan langgerekt  in een van haar beroemde glitterjurken met split en duizelingwekkende naaldhakken voor de microfoon.  Ze bracht welgeteld vijf van haar wereldsuccessen.  De zaal laaide van enthousiasme maar er volgden geen bisnummers.  Marlène werd in rolstoel afgevoerd.  Via de pers vernamen haar fans de dag later de reden van deze pantomime: “de bène van Marlène”  waren voor een fabelachtig bedrag verzekerd en de verzekerings-maatschappij wou het zekere voor het onzekere nemen, het stappen op haar stiletto’s tot vooraan het podium was véél te riskant.   Op hetzelfde moment dat Piaf en Dietrich elkaar ontmoetten verscheen een derde vrouw op het toneel :  Hildegarde Knef. Als vrijgevochten, zelfbewuste vrouw werd zij snel vergeleken met Marlène Dietrich. In het naoorlogse Duitsland was zij zonder meer een van de belangrijkste actrices.  Maar ook als schrijfster werd zij bekend onder meer door haar bestseller “Der Geschenkte Gaul” over hoe ze haar ganse leven tegen kanker streed. Met haar zwaar doorrookte stem was zij eerder een diseuse/ chanteuse maar bracht ze onnavolgbare interpretaties van haar veelal zelf geschreven liedjes. In vele opzichten volgde zij het pad van Dietrich.  Zo zou ook zij na jaren afwezigheid vanwege haar ziekte opnieuw de podia bestijgen. Als eeuwige fan was ik begeesterd toen haar komst in de Bozar in Brussel werd aangekondigd.  De grote Knef,  eindelijk in Brussel!   In de grote Henry Le Boeuf zaal zitten een vijftigtal fans op het parterre, op de verschillende andere niveau’s zitten her en der verspreid nog een honderdtal personen.  Tel daarbij een aantal genodigden uit Ambassades,  Knef was tenslotte een grote dame, en men kwam in totaal aan een maximum van 200 toehoorders. Op de grote scene staat enkel een vleugelpiano. De man die erachter plaats neemt is al levenslang haar vaste begeleider.   Dan verschijnt Hildegard, getekend, verouderd, draagt zij een pruik ?  De ouderen in de zaal herkennen meteen haar eeuwige lange witte jurk met gouden biezen. Het welkomsapplaus is spontaan maar klinkt pover in een zaal met tweeduizend zitplaatsen.  Weet Brussel niet dat dit een wereldster is die beter verdient?   Knef kijkt met haar brede bekoorlijke glimlach de zaal in en met beide handen nodigt ze het publiek boven op de balkons en in de nok van de zaal “Kommen Sie doch allen runter” . Dan wacht ze geduldig tot iedereen is afgedaald.  Geboeid vanaf de inzet van het eerste lied tot de laatste noot van het zoveelste bisnummer  is haar publiek in de ban van deze uitzonderlijke vrouw.  Voor mij zie ik een blonde twintiger met een heuse bandrecorder haar liedjes opnemen.  De jongen hangt aan haar lippen en lipt de meeste liedjes met haar mee.   Na afloop vindt de dame nog de kracht om handtekeningen uit te delen.  Bijna de halve zaal wacht haar op. Nu merk je aan haar hoofdband dat Hildegard inderdaad een pruik  droeg op het podium. Haar strijd tegen kanker heeft zijn tol geëist. Voor mij staat de blonde twintiger.  Ik hoor hem zeggen “Frau Knef, kommen sie bitte bald wieder nach Brüssel”.  Ze glimlacht.  Als ik voor haar sta lees ik in haar zieke ogen dat ooit nog naar Brussel terugkeren er niet meer inzit. Bij het spellen van mijn naam zegt ze gniffelend  “Ich weiss doch wie mann das schreibt, liebling” .  Mijn avond kan niet meer stuk.   Een bijna even rokerige stem, neen eerder een “bedroom voice” heeft de Franse actrice en zangeres Juliette Greco.  Net als haar voorgangsters op dit lijstje heeft ze beroemde mannen versleten of ontdekt.  Ze was gehuwd met Michel Piccolli.  Ze ontdekte grote namen als Serge Gainsbourg, Guy Béart en Léo Ferré.  Momenteel is ze gehuwd met de voormalige “pianiste du Grand Jacques”, Gérard Jouannest, componist van menige chansons van Brel.  Zij is de onvervalste femme fatale van de Parijse existentialisten. Maar ook één van de mijne.   Op een dag staat ze op het podium in Brussel. En dan gebeurt het. Het orkest zet in, zij begint een van haar chansons en plots niets meer.  Totale black-out.  De zaal is muisstil en houdt de adem in.  Dan zegt  Juliette op haar onnavolgbare manier : “Merde ! Je la connais pourtant  cette chanson ! – et puis qu’est ce que vous avez à me regarder tous? “  Applaus.  Even later laat ze het orkest weer starten en brengt ze haar volledig lied gevolgd door een minutenlange ovatie.   Nu de wapperende haren van de Duitse blondine werden gevolgd door de ravenzwarte pony van de Française,  is het de beurt aan een lichtroodharige.  Ook weer actrice op toneel en in films en ook weer een onweerstaanbare zangeres met een bijzondere stem, niet echt melodieus, maar diepgravend en soms stokkend ontroerend.  Haar “je te dirai des mots” , half in het Frans, half in het Grieks, breekt nog dagelijks harten van opgroeiende jongelingen en mannen. Palikari !  Socialiste in hart en nieren ontvlucht ze het Griekenland van de kolonels en brengt ze hartverscheurende teksten en liederen uit haar geboorteland.  Samen met velen die “on her side” stonden, wint ze de strijd en wordt ze minister van Cultuur in het van dictatuur bevrijde Griekenland.   Tijdens Europalia waar Griekenland aan de beurt is, ga ik naar een voorstelling in het beruchte Théâtre 140 op de Plaskylaan in Schaarbeek.  De zaal is volgelopen maar de voorstelling begint niet meteen. Vijftien minuten over tijd, de zaal wordt rumoerig. Wat is er aan de hand ?  En dan zie ik haar, mevrouw de Minister, mijn Melina Mercouri, een bos rode rozen in de hand. Zij was het wachten dubbel en dik waard, fataal vrouwtje toch!   Bij de blondines op mijn lijstje vind je nog  Dusty Springfield of de iets minder desastreuse Dolly Parton .  Bij de zwartharigen mag ik  de Franse Barbara niet vergeten of de Portugese Amalia Rodriguez en uiteraard de meest fatale van al mijn femmes fatales : de ongeëvenaarde Maria Calas.  Welk lot is er rampzaliger dan dit van deze diva der diva’s ? Ze scheerde de hoogste toppen en daalde af in de grootste ellende, niet  op materieel,  wel op emotioneel vlak.  Dat hoor je in iedere noot die ze aanheft,  in elke nuance die ze legt in haar diep doorleefde interpretaties.   Voor haar zijn alle superlatieven ontoereikend, zij staat eenzaam, verlaten en alleen aan de top van mijn lijstje : La Divina Diva Fatale !  

Vic de Bourg
0 2

J van Jef

(uit “verhalen van A tot Z”)   DE JEFKES   Verhalen uit lang vervlogen tijden worden door de jaren heen aangedikt met allerlei fantastische maar onbestaande uitvindsels.   Dit verhaal is echt, het enig mogelijke gebrek is dat een of ander persoon is vergeten of een foute naam werd toebedeeld; dat horen we dan ten gepaste tijd wel van hen die het ook hebben meegemaakt.   In ons kroostrijk gezin van weleer kwamen veel leveranciers van allerlei goederen en diensten nog aan huis. Als kinderen kenden wij haast nooit de familienamen maar dat deed er ook niet toe, voor dit verhaal is trouwens alleen de voornaam belangrijk.   Tegenwoordig zijn Daan, Thomas, Bram, Milan, Liam en Lucas populaire jongensnamen maar er was een tijd dat Joseph, Jozef of in verkorte versie “Jef” de kroon spande.   Om te beginnen was er Jef, de bakker. In een reuzengrote rieten mand bracht hij dagelijks het dagelijks brood dat hij bij afwezigheid op de vensterbank achterliet.   Vader die werkte op de “charbonnage” had recht op een aantal gratis kilos kolen per jaar. Dat zwarte goud werd met paard en kar gebracht door Jef, de kolenboer.   Bankrekeningen, bestendige opdrachten, domiciliëringen waren er nog niet.  De mutualiteiten bestonden gelukkig al wel en lokten, toen reeds, massaal werkzoekenden uit het buitenland naar ons landje met zijn felbegeerde sociale zekerheid.  Lidmaatschappen werden via kassiers geregeld die aan huis kwamen om de verschuldigde premies op te strijken maar evengoed om de sommen terug te betalen waarop leden recht hadden. De man van de ziekenkas, u raadt het, heette Jef.   Hoeveel literflessen melk er werden geleverd is niet meer precies geweten.  Wel dat het volle melk was, want dat stond er ook in het Frans op. Als “klein mannen” (verzamelnaam waaronder ook de meisjes ressorteerden) spraken we het uit als “LA IET EN TIER”. De naam van onze melkboer, wat dacht u, was Jef, of was het Frans, een zoon van Jef ?   Zoals in het gezin van Pamel of op het schilderij van Van Gogh werden er te onzent ook in grote getale aardappelen gegeten. Dat leverde na een week een berg schillen op. Wij hadden toen reeds een soort compostput in de tuin, maar de aardappelschillen werden bewaard. Elke zaterdag kwam op de fiets, een man, Jef genaamd, de schillen ophalen als voer voor zijn varkens.    Moeder spande jarenlang de kroon in de vrouwenbeweging van het dorp en was een hardnekkige verdedigster en fervente aanhangster van haar broer politicus. Toen ze bij de lokale verkiezingen van de echtgenote van Jef-van-de-schillen vernam dat haar man deze keer wel eens voor een andere partij zou stemmen, wees ze haar terstond terecht. Haar Jef was niet meer welkom en onze schillen belandden voortaan op de mesthoop.  Is dat geen vorm van racisme ? vroegen wij ons af.   Wij hadden de vraag aan de nieuwe kapelaan kunnen stellen. Tijdens een zoekspel in het dorp werden wij in groepjes verdeeld  en was een van de opdrachten dat wij zijn leeftijd moesten raden. De man moet in de dertig geweest zijn. Een van groepjes had 85 ingevuld. In het parochieblad stond zijn naam voluit. Hij heette Jef, maar in die tijd was het nog niet gebruikelijk om de voornamen van geestelijken te bezigen.     Langs vaders kant stammen wij af van een biersteker. In de albums met familiefoto’s prijken onze voorouders naast paard en kar, volgeladen met biertonnen.  Was het een traditie die stamde uit de glorietijden van de “marchands de bière” ? - thuis werd er bij de maaltijden, ook door de kinderen, een licht bruin tafelbier gedronken. De houten bierbakken en af en toe een plastieken bak limonade werden aan huis gebracht door Jef, de bierbrouwer.   Er moet hier of daar ook wel een Lowie of Gustaaf bestaan hebben tussen de leveranciers maar die werden minder op handen gedragen en totaal genegeerd.  Zoals in het kinderliedje over de oma’s klonk het “Jeffen aan de top”.   Omdat er nog geen waterleiding of riolering in onze straat lag waren er waterputten en pompen met respectievelijk drinkwater en regenwater. Wat tegenwoordig een septische put heet noemde men toen simpelweg een beerput. Soms ledigde vader zelf de put met een beerschep. Het goedje kwam dan op de planten en het grasperkje achter het huis terecht als bemesting. De vensters in de buurt bleven op die dagen angstvallig gesloten en wij werden een tijdje door de omwonenden vies bekeken, tot hun beerput aan de beurt was. Heel af en toe kwamen twee mannen de put volledig ledigen met alweer paard en kar, waarop dan een enorme beerton was gemonteerd.  Ik denk nog te weten dat de ene naar de andere riep “Jef, staat de kraan dicht!?”   Vader was een manusje-van-alles die alle problemen kon oplossen. Slechts zelden deed hij beroep op een andere handige Harry om een of andere klus te klaren. Toch is er ooit een dakdekker langs geweest. In mijn herinnering, of was het in een droom, liet die toen een reclamefoldertje achter waarop stond “Jef dekt alles, vooral daken”.   Grootvader langs moeders kant heette Jef of wat dacht u? Geen van zijn zonen, de van communiefeesten en kaartavonden bekende zatte nonkels, hadden zijn naam meegekregen.  De langverwachte riolering en waterleiding werd aangesloten door een broer van mijn moeder, die - via de politieker in de familie - werk had gevonden bij de gemeente. Dus was het voor één keer geen Jef die de graafwerken uitvoerde.   Door hun kinderzege waren onze ouders verplicht een aantal regels te doen respecteren in huis. Zo was de “voorplaats” enkel bij grote gelegenheden toegankelijk. Twee pagadders hadden bij het verstoppertjesspel toch de plaats betreden en braken tot overmaat van ramp de mooiste en duurste vaas, een trouwcadeau. Hopelijk werd de Val Saint Lambert nadien naar waarde geschat toen Jef-van-de-verzekeringen langskwam.   Als groot fan van onze nationale trots Jacques Brel, betaamt het hier een van zijn meest beklijvende liedjes te vernoemen over zijn beste kameraad Jef.   Nu we in de muziek zijn aanbeland wil natuurlijk niemand dit nog geloven.  In ons dorp waren twee muziekkorpsen, de ene werd in 1851 opgericht met de welluidende naam “Echo de la Jeune Campine”. De plaatselijke heemkundige kring zal bevestigen dat 53 jaar later, in 1904 Fanfare St. Jozef volgde, die in de volksmond “De Jefkes” werd genoemd.   Taraa, taraa, roffel, roffel, klets boem !    

Vic de Bourg
13 0

M van Muur

(uit “verhalen van A tot  Z”)   “Ich hab noch eine Koffer in Berlin”   1966 – de Berlijnse Muur staat er inmiddels vijf jaar. Bij toeval kan ik als enige Vlaming mee met een bus vol Duitsers en Oostkantonners voor een tiendaagse reis.   Eerst gaat het naar Paderborn waar gedurende een viertal dagen een korte trip naar Berlijn wordt voorbereid. Ons wordt in de kleinste details verteld hoe de situatie is in Oost-Duitsland en in Oost- en West-Berlijn.   Dan volgt de trip naar Berlijn met een halfvol busje voor een dertigtal personen. Alle leeftijden zijn vertegenwoordigd. Zelf behoor ik tot de jongste groep. De oudste deelnemer is de koster van Sankt Vith.   Bij de grens zien wij voor het eerst VOPO’s , de Oost-Duitse Volkspolizei in donkergrijze pakken. Hier en daar lopen mannen maar ook vrouwen in kaki uniformen met felrode kraaghoeken en kentekens en met de kenmerkende hoge kepies, het zijn Russische militairen.  We moeten de bus verlaten. Net voor ons wordt een lichtblauwe VW kever volledig ontmanteld – zetels worden uit de auto verwijderd. In houten barakken moeten wij wachten tot onze bus gecontroleerd is.    Het gaat onverwacht vlot en we mogen terug instappen. Net als ik wil buitengaan duikt een kaki uniform op aan de andere zijde van de halfglazen deur. Ik houd de deur open. Een bloedmooie Russin met rode haren doorprikt mijn starende blik met haar staalblauwe ogen en sist met een Stalinaccent  “Ich kann auch selbst Türen öffnen !”. Ik bedenk me net op tijd om de deur weer dicht te smakken.   De toon is gezet, wij verlaten het vrije Westen. Net voor wij vertrekken zie ik hoe de roodharige beauty met een peilstift de inhoud checkt van de benzinetank van de VW kever.    Zodra wij Oost-Duitsland binnenrijden wordt alles grauwer en grimmiger. Honderden kilometers lang zijn enkel velden te bespeuren met hier en daar landbouwers die opkijken als onze bus voorbij rijdt.  De jongste deelnemers zijn sterk onder de indruk en wuiven naar de droeve mensen. Die durven amper terugwuiven. Waarschijnlijk nog sterker onder de indruk dan wij, leggen de oudere deelnemers  ons uit dat we beter niet wuiven. Wij brengen die mensen in gevaar, overal schuilen immers verraders, de eerste tekenen van de angst die wij de volgende dagen zullen ontwaren en ervaren.   Plots barst uit het grauwe donker een lichtbol : West Berlijn ! Wij slaken een zucht van opluchting. Via de superdrukke Kurfürstendamm met zijn duizenden reclamespots bereiken wij Hotel Denmark. Vanuit onze kamer zien we de Gedächnisskirche. "Was wird Morgen geschehen?"    Door de dag bezoeken wij de muur, zien wij plaatsen waar jonge soldaten naar het Westen vluchtten, waar burgers werden neergeknald op weg naar de verloren vrijheid. Beelden, foto’s  van mensen die uit ramen springen en het niet overleven, worden voor altijd in ons geheugen geprent.   ’s Avonds ondergaan wij de westerse wereldstad . Het "i – punkt" : boven op een ranke wolkenkrabber draait het helverlichte Mercedes logo als het puntje op de i. Tot waar in het Oosten ziet men deze witte ster, symbool voor kapitalisme, welvaart en vertier?   In de Berliner Kind’l Keller proeven wij het typische Weissbier.  Wij willen de spanningen van de reis en de schrikbeelden wegspoelen met  “Trank und Gesang”.  De “Witzen” volgen elkaar op. Er wordt gelachen en gebruld.  De sitarspeler lost alle verzoekjes in en begeleid mij zowaar als op algemeen verzoek “der Flame” een liedje uit zijn “Heimat” moet zingen.  Inspiratieloos zet ik het deuntje “Daar bij die molen” in, niet erg Vlaams maar we zongen het thuis graag.   Snel wordt  “Da bei der Mühle”  mijn eenmalige Duitse schlagersucces in de inmiddels volgelopen bierkelder. Tot tien maal toe wordt het refrein herhaald en dan zie ik ze zitten.   Aan een tafeltje weent een Berlijnse blondine. Ze is nog niet oud maar het leed van de vijf afgelopen jaren heeft haar getekend. Ze laat haar tranen de vrije loop. Het is jaren geleden dat hier nog zo uitbundig gezongen en gelachen werd.  Als de dolle avond besloten wordt met het “So ein Tag so wunderschön wie Heute”, houdt niemand in de kelder het nog droog, niet in het glas, niet in het oog.   Met een klein hartje slapen wij in na de ervaringen van vanavond en voor wat ons morgen te wachten staat, dan gaan we naar Oost-Berlijn.   Check-point Charlie, Amerikaanse doorgangspost van West naar Oost.  We worden in groepjes van drie ingedeeld.  Met mij gaan twee leeftijdsgenoten mee, Dieter en Wolfgang. “Mit siebsehn hat mann noch Traüme – dann wachsen noch alle Bâume..“ hoorden we nog net zingen op de „Rundfunk Berlin“.  We zijn nu al achttien, zouden ons nog dromen wachten ?  Dit lijkt alleszins meer op een nachtmerrie.   “Geldwechseln !” – Ik durf aan mijn Duitse kameraden niet zeggen dat ik aan hun landgenoten-officieren uit de documentaires over de oorlog moet denken.  Alvorens we Oost-Berlijn binnen mogen moet een equivalent van minimum vijf Duitse Oostmarken  aangekocht worden. In ruil worden West-Duitse Marken en Amerikaanse dollars  gretig aanvaard.  Deze “Ostmarken” horen ter plaatse uitgegeven te worden.  Niet gespendeerd geld moet bij terugkomst in geldkisten gedeponeerd worden….ik moet aan offerblokken denken !   Achtung, sie verlassen jetzt West-Berlin. Blinkende Mercedessen, BMW ‘s en Amerikaanse sleeën ruimen de plaats voor kleine grauwe wagentjes.  De Trabantjes zullen veel later collectors items worden maar nu zorgen zij voor stinkende grauwe straten. De meest befaamde onder de bekende boulevards in oude films over Berlijn “Unter den Linden” is vervallen en haast verlaten. De Dom is nog steeds overweldigend van buiten, maar een puinhoop binnenin. Waar men vroeger op het plein voor de Dom duizenden personen zag is het nu een grote kale vlakte. De eens zo machtige Brandenburger Tor is omgeven met prikkeldraad.   Het is koud – aan ons lijf en in ons hart. We vluchten een “Konditorei “ binnen.  Hier is het stampvol. Etablissementen als deze kan je nu op één hand tellen, daar waar op dezelfde plek in het vroegere Berlijn het uitgangsleven gonsde en bruiste.   We bestellen eten en drank.  Het kost haast niets.  Hoe gaan we ooit afraken van onze vijf Ostmarken?  Mocht het gesmaakt hebben zouden we nog wat gegeten hebben, maar helaas.  Dan er nog maar eentje drinken en vooral hier en daar uitkijken of wij een Oostduitse autochtoon met een drankje kunnen plezieren. Achterdocht !  Hier en daar aanvaarden doffe ogen ons aanbod, rondglurend of niemand hen gade slaat.   Terug buiten in de koude Oostenwind rijden we nog wat rond met de bus, niet omdat de woonblokken bezienswaardig zijn, maar gewoon om ons geld op te krijgen. Ons bezoek aan dit stadsdeel weegt aldoor zwaarder op het gemoed en al snel wordt besloten terug te keren naar het Westen. We ontdekken dat dit ook met de U-bahn kan. Een ticketje is weer net te goedkoop om eindelijk de laatste Marken en Pfenningen kwijt te raken. Dan nog eerst een schnaps, ook weer goedkoop  zowel wat de prijs als de kwaliteit betreft.   Licht beschonken bedenk ik dat wij de laatste centen in onze broekzak kunnen stoppen en aan de doorgang naar het Westen onze lege portemonnees tonen.  En zo geschiedt het. Omdat wij niet precies kunnen uitmaken op welk ogenblik wij met de metro in het Westen toekomen denken wij naïef dat het instappen Oost en het uitstappen West zal zijn. Als wij na het uitstappen in ons jeugdig enthousiasme met enig kabaal de metrogangen doorlopen, staan wij plots oog in oog met een donkergrijze Vopo.  “Haben Sie noch Ostmarken ?”  We staan aan de grond genageld maar onze achttienjarige overmoed haalt het van de angst en na een even kordaat  “Nein”  en het tonen van de lege geldbeugels mogen we weer Westwaarts.  De Vopo is net als wij piepjong, amper twintig  – dringt hij daarom niet aan?  Zijn wapen over zijn schouder is nochtans authentiek en de restjes kleingeld in mijn broekzak gloeien !   Van de groep met dertig en veertigers hoorden wij later dat ze hun geldoverschot  aan voorbijgangers hadden geschonken. Dat risico durfden de ouderen niet lopen, zij hadden het in een vuilbak gegooid.   Om terug enig evenwicht in onze gemoederen te krijgen bezoeken we de dag nadien bruisend West-Berlijn : Charlottenburg, de Rundfunk die door de akoestiek een wereldbefaamde studio bezit, de dure shoppinggalerijen : het Westen pompt miljarden in deze door een betonnen muur omringde enclave. ’s Avonds krijgen we een bioscoopticket. De zaal zit propvol. Wij zitten op de eerste rij en kijken naar het in Europa allereerste gebogen cinemascope scherm met stereogeluid.  Als er in de film een trein links van het scherm  naar rechts rijdt duiken wij verschrikt weg.  Het is of het ding over ons heen rolt.  We moeten ook telkens onze hoofden draaien en wat achterover leunen in onze luxezetels als er rechts iemand opduikt die wat zegt tegen iemand die links op het scherm staat.   Deze decadente Westkant van de stad is vele tientallen keren duurder dan de Oostzijde. Met de gesmokkelde Oostmarken kom ik hier nergens en de Westmarken raken langzaam op. Gelukkig komt een vriend Oost-kantonner mij ter hulp.  Hij werd enkele jaren voordien priester gewijd en moet volgens het boekje elke dag een mis opdragen. Daarvoor heeft hij in een nabijgelegen nonnenklooster een kapel gevonden. Ook de nonnetjes delen blijkbaar in de miljardenstroom uit het Westen, want voor elke dienst krijgt hij een ruime vergoeding toebedeeld. Op mijn beurt mag ik delen in de rechtmatig verkregen zilverlingen. Oef !   Potsdamer Platz: hier wordt een korte ceremonie gepland bij een gedenkteken voor alle slachtoffers van extreem rechts geweld, lees nazislachtoffers. Er worden teksten voorgedragen. Ook ik heb een tekst gekregen en met mijn eigen woorden aangevuld. In mijn hoogste Duits lees ik in een doodse stilte rondom mij een tekst die aangeeft hoe velen in mijn land hebben geleden onder het naziregime. Ik ben net na de oorlog geboren maar ken de verhalen ondermeer van vader die naar Duitsland gedeporteerd werd maar god zij dank terugkeerde.   Heel even krijg ik een akelig gevoel bij het kijken naar de oudsten uit de groep. Zij waren twintigers in de oorlog. Hoe fout zijn zij geweest?  Dan merk ik hoe Ferdy Hammerschmidt, der Küster von Sankt Vith, een traan wegpinkt. Ik besef dat deze man, ooit inwoner van het grote Duitsland  nu Oostkantonner in het kleine België is.  Veel meer dan de “Walonen und Flamen” is hij fier om Belg te zijn. Hij is heel erg aangedaan dat ik als jonge Vlaming, als Belg op deze historische plek een dankwoord wilde uitspreken. Net als toen, voel ik vandaag dezelfde krop in de keel.   Hoe het nadien verder verliep, hoe wij terugkwamen, “wie wir uns verabschiedet haben”, weet ik niet meer.   Maar eens moet ik er mijn koffer met herinneringen gaan ophalen……….want  “Ich hab noch eine Koffer in Berlin” . Telkens ik  Hildegard Knef of die andere Duitse diva Marlène Dietrich (https://www.youtube.com/watch?v=Lp-eQqo__Ks) dit lied hoor zingen schiet mijn gemoed  vol.  “Ich muss bald wieder hin”.  

Vic de Bourg
0 1

W van (lustige) Weduwe

(uit “verhalen van A tot Z”) “Dag menneke, de tuiltjes staan klaar” Onze grootouders noemden wij Bomma en Bompa. Bompa was te vroeg weduwnaar geworden.  Zo vroeg,  dat ik mijn Bomma nooit gekend heb, ik was amper twee. Maar zij had een zus, die op haar beurt vroeg weduwe was geworden. Mijn Bomma kende ik dus alleen van horen zeggen.  Ze moet een schat geweest zijn als ik de familiefoto’s zie of de verhalen hoor die over haar de ronde doen. Haar zus had veel kleinkinderen die hun grootmoeder Moeke noemde, maar wij noemden haar Peet.  Dat kwam omdat ze de meter was van mijn vader. Waar het woord Peet vandaan komt kan worden opgezocht maar laten wij het hier bij Peettante houden. Vermits ik mijn Bomma nooit gekend had werd ik des te meer aangetrokken door haar zus.  Mijn aller vroegste herinnering aan haar gaat terug naar mijn vijfde levensjaar. Mijn oudste broer, die al op zijn zeventiende naar het leger trok en weinig thuis was, nam mij op een zonnige namiddag mee op de fiets. Wat een feest! Het was een herenfiets met een kinderzadeltje op  de horizontale stang van de fiets.  Ik zat dus vooraan en genoot van het zomerbriesje in mijn haren en van elk grassprietje,  bloempje of boom langs de weg.  Voor mij duurde het een  gelukzalige eeuwigheid, maar amper twee dorpen verder kwamen wij bij onze bestemming. Aan de rand van het dorp lag een hoevetje waarvan een deel bestond uit een snoepwinkeltje dat uitgebaat werd door niemand minder dan Peet.  Haar huisje deed mij denken aan het peperkoekenhuisje uit het sprookje, maar Peet was voorwaar niet de heks.  Aan alles voelde men haar peperkoekenhart.  Ze was in de wolken met ons bezoek en straalde als ze ons iets te drinken kon aanbieden.  Ik mocht ook zo maar een zakje met snoepjes vullen en moest er vooral ook voor mijn zusjes en broertjes meenemen. Meer dan zestig jaar nadien vraag ik mij af of ik ooit nog iemand heb ontmoet met een zachtere en lievere oogopslag dan de hare. Een tiental jaren later kwam Peet in ons dorp wonen.  Dan leerde ik een ander facet van haar kennen. Ze bezat namelijk een grote collectie  chique jurken uit haar jeugdjaren en ontwierp nog zelf grote hoeden met pluimen. Ieder jaar maakte ze grote sier, wanneer ze,  fantastisch uitgedost, als lustige weduwe  samen met een vriendin opstapte in de plaatselijke carnavalstoet. Als puber ontmoette ik haar sporadisch op straat of in de winkel bij mijn Bompa, haar schoonbroer. Telkens weer, viel mij de zo spontane hartelijkheid op waarmee ze mij begroette.  Op mijn achttiende ontmoette ik haar voor het laatst.  Ter gelegenheid van een familiegebeurtenis werd een podiumvoorstelling georganiseerd in het dorp.  Met een groep meisjes en jongens hadden wij op het laatste nippertje besloten een stukje op te voeren als verrasing.  Het zou een korte choreografie worden, gebaseerd op  muziek van de negende symfonie van Beethoven.  Dit naar analogie met  Maurice Béjart, die toen met zijn ballet van de XXe eeuw  furore maakte in Brussel.  Voor de slotscène zochten wij tien kleurrijke bloementuilen die in het publiek zouden gegooid worden.  Maar wij zaten in geldnood en vooral in tijdnood.  Toen dacht ik aan haar.  Ik spong op de fiets en na de warme verwelkoming, het heerlijke kopje koffie met het nog heerlijker koekje, deed ik mijn uitleg.  Natuurlijk was ze bereid mij te helpen en neen, dat moest niets kosten, ik moest haar alleen het crêpepapier bezorgen  waarvan ze de tuilen zou maken. De rest had ze in huis. “Dag menneke, de tuiltjes staan klaar”.  Twee dagen later haalde ik de doos met de kunstwerkjes af, omhelsde haar innig en verdronk voor de laatste keer in de liefste ogen van de wereld.  Dag Peet, dag schat.  

Vic de Bourg
12 1

I van Inefficiënt

(uit “verhalen van A tot Z”)   inefficiëntie in de sociale zekerheid…   is een krantenkop  anno  2015. Hoezo?  Moeten Belgen dan niet trots zijn op hun alom geroemd sociaal verzekeringssysteem?  We maken een reis in de tijd.     (verantwoording : De auteur van deze bijdrage was in de vroege jaren tachtig medewerker bij een niet nader te noemen institutie in dit land die een nooit eerder geziene ommezwaai in de werking van de parastatale instellingen moest begeleiden.  Bedoeling was dat er op alle niveaus werk zou gemaakt worden van de broodnodige bijscholing van de ambtenaren en voorzichtig werd er bij vermeld dat ook de hogere functies wel wat managementtraining konden gebruiken.)   Nu ze allen dood zijn, de ene al morser dan de andere mag hun verhaal verteld worden.   Het begin zal eerder saai klinken - het gaat dan ook over de ambtenarij, sorry voor hen die zich aangesproken voelen - maar nadien wordt het smeuïg, beloofd !   In de jaren negentig werd door de regering een éénmalige bijzondere bijdrage ingevoerd om het gat te dempen in de kas van de sociale zekerheid voor zelfstandigen.  Meer dan vijfentwintig jaar later bestaat deze éénmalige en inmiddels ruim geïndexeerde bijdrage nog steeds.  Heeft iemand enig idee wanneer de bodemloze put zal gedempt zijn ?   Bij een volgende gelegenheid moet de heersende oppositie absoluut een definitie afdwingen van het woord “eenmalig”.  Zoals met de vele wetteksten en politiedocumenten in dit land zal het alweer om  een slechte vertaling uit het Frans gedraaid hebben. Het woord eenmalig kan uiteraard een vertaling zijn van het Franse “unique”, maar zo noemen de Fransen ook de oogst van een goed wijnjaar.   Een tiental jaren voor deze eenmalige bijdrage werd bedacht, werd er nochtans alles aan gedaan om onze nationale trots, de RSZ, terug op de sporen te krijgen door een ambitieus opleidings- en vormingsprogramma.  Een soortgelijk programma  werd al eerder met succes geïmplementeerd voor de industrie en kon met een simpele copy paste worden toegepast in de Administratie.    Het aantal parastatale instellingen die onder de grote noemer RSZ vielen (en trouwens nog steeds vallen) was  legio.  De voornaamste “kassen” waren die van de Sociale Zekerheid voor werknemers en zelfstandigen, de Kinderbijslag, de Pensioenen, de Jaarlijkse vakantie voor Arbeiders, nog ergens een kas voor Oorlogsveteranen en uiteraard de “kas” bij uitstek, de bankier van al deze instellingen, de voormalige ASLK (Algemene Spaar en Lijfrente Kas).   Er werd besloten het aantal te beperken tot bovengenoemde instellingen en om enkel op  het allerhoogste niveau te onderhandelen zijnde dit van de Administrateur –Generaals .   Tijdens een diner in een Brussels sterrenrestaurant werd de toenmalige ASLK Voorzitter , mede dank zij de voortreffelijke Pinot Noir d’Alsace,  snel overhaald om het project op te starten.   De eerste bijeenkomst vond plaats in de somptueuze  salons op de hoogste verdieping  van de hoofdzetel van de Bank in de Wolvengrachtstraat.  Het was een publiek geheim dat de keuken in dit oord kon wedijveren met de beste eethuizen van het  land en dat de wijnkelder op de tweede plaats stond na die van het directierestaurant  van het nabijgelegen Gemeentekrediet van België. Ter vergelijking : pas op de derde plaats stond een van de toenmalige Brusselse toprestaurants.   Het succes was overweldigend : alle instellingen waren present!   Er heerste een opperbeste en vriendschappelijke sfeer, al waren de collega Administrateur- Generaals van verschillende politieke signatuur. Ook toen vierden de politieke benoemingen in deze sector hoogtij.  Vrouwen vond men sporadisch op lagere echelons, maar hier zaten enkel heren rond de tafel.   Tot spijt van wie het benijdde werd men op deze verdieping ook enkel door mannen bediend.  Wie daarbij goed oplette merkte dat enkele onder hen zelfs gewapend waren. Tenslotte was dit een bank en in de wandelgangen naar de zalen waar de bijeenkomst en het aansluitend diner plaats had,  bevond zich ondermeer een van de meest waardevolle sculpturen- en schilderijencollecties uit Europa en omstreken.   Het merendeel  van de eerbiedwaardige oudere heren stonden dicht bij hun op rust stelling maar al snel bleek dat het de allereerste keer was dat sommigen elkaar in levende lijve ontmoetten en al zeker niet in groep samen.  Buiten de toplui van de RSZ zelf, die tenslotte instonden voor de inning en het beheer van de miljarden die bij de bank dagelijks binnenstroomden waren geen van de anderen ooit op de hoofdzetel van de ASLK geweest.   Tijdens de voorstelling van het project en de korte discussie nadien werd duidelijk dat er voortreffelijke sprekers in het gezelschap zaten, maar ook verbeten zwijgers. Iets later, bij het aperitief en tijdens het exquise diner kwamen de tongen wél los.    In het verslag dat een weekje later bij eenieder in de bus viel kwam niettemin elke aanwezige uitvoerig  aan bod.  Vooral de zwijgers lazen met verbazing de gevleugelde woorden  waarmee zij te kennen hadden gegeven deel te nemen aan dit groots opgezet programma  en meer nog de stevige beslissingen, die ze blijkbaar eensgezind hadden getroffen.   Een belangrijke beslissing was dat deze groep elkaar voortaan regelmatig tijdens een soortgelijke bijeenkomst annex maaltijd zou blijven ontmoeten.  Volgens een beurtrol ging telkens een andere instelling als gastheer fungeren.   Er werd ook beslist om op lager niveau  werkgroepen op te richten die de nodige aandacht gingen besteden aan de specifieke noden van iedere instelling op het vlak van vorming en management.   Wat nooit in hun verslagen, maar wel onder de opstellers ervan onderling, ter sprake kwam, waren volgende  min of meer onvoorstelbare bevindingen die door deze topontmoetingen aan het licht kwamen.   Zo was er het reeds aangehaalde feit dat deze toplui  zich nog nooit in hun carrière samen in één ruimte hadden bevonden – ook niet op de kantoren van hun voogdijministers !   Voor het eerst raakte bekend dat de Rijksdienst voor Kinderbijslag iedere maand  te laat haar miljarden ontving van de bank , waardoor ze bij diezelfde bankier telkens weer geld moest lenen om haar uitbetalingen aan de rechthebbenden te financieren.   Hetzelfde scenario gold voor de Pensioenkas die keer op keer  beroep moest doen op extra kredieten om te kunnen voldoen aan de tijdige uitbetaling van de pensioenen. De ASLK verschafte ook hier de nodige leningen.   Al snel bleek dat  de oorzaak bij de RSZ zelf lag, die bij de inning van de patronale lasten bij bedrijven en zelfstandigen achterstanden opbouwde en telkens  laattijdig de broodnodige middelen overmaakte aan de overige instellingen.   Het leverde de RSZ  wel het voordeel op dat de duizelingwekkende bedragen langer op hun conto bleven staan en mega intresten opleverden.  Zo kon ze haar reputatie hoog houden en binnen de groep van Parastatalen de meest prestigieuze instelling blijven. De RSZ straalde dit prestige ook uit met haar luxueuze burelen op de Brusselse Waterloolaan, nabij het chique Louizakwartier.  Zij was bovendien eigenaar van haar gebouwen, terwijl de Rijksdienst voor Pensioenen zijn Zuidertoren moest huren, wat al weer een gat in hun kas sloeg.  Ook de Kinderbijslag zat trouwens al jaren in een verouderd huurpand in de Trierstraat. Van vicieuze cirkels gesproken !   De enige andere dienst die ook haar eigen burelen bezat was de  Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie  gelegen in de straat met de ronkende naam  “rue des Champs Elysées” – geen “avenue “ maar ook best luxueus in vergelijking met de collega’s. Dat hier de kas, zoals gebruikelijk, niet leeg maar overvol was lag ondermeer aan het feit dat de eerste golf van buitenlandse gastarbeiders die het land in de vijftiger en zestiger jaren had overspoeld  inmiddels op pensioen was gegaan.    Velen keerden dan meteen terug naar hun heimat, maar lieten na om hun nieuwe woonplaats in het buitenland op te geven.  In hun roes snel weer huiswaarts te keren,  vergaten zij dat ze het jaar nadien nog recht  hadden op hun vakantiegeld. Vijf jaar lang bleef hun cheque onaangeroerd.  Daarna verdween het geld onverbiddelijk in de kas van de Rijksdienst, die er vrijelijk mocht over beschikken.   Een aantal Administrateur- Generaals, gesteund door hun politieke vrienden hebben hierin ooit verandering willen brengen en getracht deze vleespot onder alle instellingen te verdelen.  Maar zij vingen bot. Van solidariteit en sociale rechtvaardigheid gesproken !   Toen het trouwens de beurt was aan deze instelling om bovengenoemde bijeenkomst en het daarop volgende diner te organiseren werden de middelen waarover zij beschikte rijkelijk ten toon gespreid.  Ook de service was navenant, maar iets pittiger dan bij de ASLK.  De blonde, diep gedecolleteerde secretaresse van de baas bediende hoogstpersoonlijk  en in tegenspraak met bovengenoemde krantenkop, zeer efficiënt  iedere aanwezige gast bij het aperitief.  Later bleek  dat zij tevens het nichtje van die baas was.   Dat er vorming en herstructurering nodig waren bleek onder meer duidelijk bij de Rijksdienst voor Pensioenen, waar er nochtans hard gewerkt werd. Zo moest  omwille van een wervingsstop, de financieel directeur het stellen zonder een aantal medewerkers.  Tot drie niveaus lager dan zijn functie moest de man het werk voor eigen rekening nemen.  Het is niet geweten of hij dan, naargelang de pet die hij opzette, ook één tot drie verdiepingen in de building moest afdalen. Wie hem ooit op een werkgroep meemaakte kon maar tot één besluit komen : hij was de efficiëntie zelve!   In de Zuidertoren, het hoogste gebouw van Brussel,  weigerden ambtenaren soms promoties uit angst, omdat ze dan hoger in de toren aan de slag moesten.  Een bekwame kadermedewerkster verschanste zich na de bekendmaking van haar promotie wenend op het toilet.  Ze was tot dan toe verantwoordelijk voor een team van vier personen geweest en moest nu een afdeling gaan leiden met een veertigtal medewerkers.  In haar opzicht kon ze deze functie absoluut niet aan.   De pas vervangen Administrateur-Generaal  in de Pensioentoren was nog geen zestig en vond dat hij te jong was voor deze topfunctie maar hij was de enige kandidaat in deze Rijksdienst die de juiste politieke kaart had en de partij stond erop dat hij zijn verantwoordelijkheid nam.   Tijdens een van de bijeenkomsten vroeg hij of iemand gedurende het weekend in Brussel was geweest en boven op de top van de Zuidertoren het licht had zien branden? “De par sa fonction” en naar analogie met de voorzitter van de ASLK had ook hij zijn kantoor op de bovenste verdieping van het gebouw.  Het venster  dat hoog in de wolken oplichtte was dat van zijn bureel , want hij was er (buiten de houten meubels) de enige die werkte  tijdens weekends.  Het is niet nagegaan of daarvoor dan de twee liften moesten in werking gesteld worden en er voor hem een volledige wolkenkrabber moest verwarmd worden.   De meest gezapige en compleet stress-loze Administrateur-Generaal was deze van de Rijksdienst voor Oorlogsveteranen.  Net als de nog overblijvende rechthebbenden van zijn dienst besefte hij dat hij de laatste persoon was die deze functie zou uitoefenen en dat na hem de hele santenboetiek  zou worden opgedoekt. Er werd sterk getwijfeld of het personeel van deze instelling nog bijkomende vorming behoefde,  maar de Administrateur-Generaal was een persoonlijke vriend van de toenmalige voorzitter van de ASLK en daarnaast was het een soort eerbetoon aan deze toch gedenkwaardige instelling.   De beslissing hem erbij te nemen, bleek later zijn vruchten af te werpen want zowel tijdens de vergaderingen als bij het aperitief en maaltijden zorgde deze uiterst geestige man voor de nodige verademing en wist hij telkens op het goede moment de juiste anekdote of geslaagde grap uit de mouw te schudden.   Een gedreven en kritische man aan tafel was het hoofd van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Zelfstandigen.  In tegenstelling met de meeste collega’s en niettegenstaande het  chronisch gebrek aan middelen, was hij  er in geslaagd een perfect draaiend team van overwegend jonge medewerkers uit te bouwen.  Niet uit noodzaak maar meer uit saamhorigheid hield de man eraan om bij vergaderingen en maaltijden present te zijn.  Collegialiteit was een begrip dat hij hoog in het vaandel droeg.  Dat eiste hij ook van zijn medewerkers . Hij vond dat elkeen van de aanwezigen in eigen boezem moest kijken en er voor zorgen dat zijn Administratie efficiënt draaide.  Wat zijn Rijksdienst dienst betrof was hij er klaar mee en had hij niet meteen behoefte  aan hulp van buitenaf.   Of tenslotte de toenmalige hoofdman van de RSZ ooit is gezwicht om de miljardenstroom binnen deze diensten van het Rijk efficiënter te maken is niet geweten.   Aan de krantenkoppen  die de afgelopen vijfendertig  jaar aldoor verschenen zijn, merkt men dat er nog steeds of alweer veel werk aan de winkel is.                        

Vic de Bourg
0 0

V van VEIT

(uit “verhalen van A tot Z”)   In Finland Noorwegen en ook in het Noorden van Nederland komt de naam Veit weinig voor. Nochtans gaat het om een variant van de in Zuid-Nederland of Vlaanderen populaire naam “Guido” of “Guy” in het Frans of Engels.   Om na zijn studies de opgestapelde schulden te vereffenen aanvaardde hij in de studentenstad snel het eerste het beste baantje.  Na enkele jaren in een eerder erbarmelijk “studentenkot”  te hebben gehuisd permitteerde hij zich tijdelijk een heuse gemeubelde studio met kitchenette en douche met warm water. Een knauw in het budget, maar soit..!   Precies een jaar later kon hij het dubbele gaan verdienen in de hoofdstad en huurde er een flatje, ditmaal met een iets breder bed, een heuse keuken en zowaar een badkamer met ligbad.   Door de verhuis van de kantoren buiten de stad nam hij amper zes maanden later alweer afscheid van dit flatje om het te ruilen voor een appartement in de stadsrand.    Bij het verlaten van de flat herinnerde hij zich dat er ook nog een kelder bij hoorde, die hij nooit had gebruikt. Net voor de sleutels aan de eigenaar werden terug bezorgd, bezocht hij uit nieuwsgierigheid het lokaaltje.   Het was leeg … geen verhoopt geldkoffertje, geen lijk in de kast, geen zeldzame fles wijn…maar wel enkele oude boeken waarvan één met stevige rode gemarmerde kaft.   Het was een Engelstalig boek met verzamelde werken van Bacheller, Ainsworth en Hume. De tweede “historical romance” droeg als titel “Guy Fawkes” . Hij bladerde in het boek en bij het amper oplichtende peertje zag hij plots iets vreemds.   Het boek was gedrukt in het voor dit soort lectuur meest gangbare lettertype maar ergens midden in het boek aan het eind van het eerste hoofdstuk over de marteling van Fawkes, hield plots de tekst op en stond er de naam “Guido” in handschrift.   Hij heette zelf Guido en voelde in het klamme donkere keldertje een koude rilling over zijn rug gaan. Had hij een geest bevrijd of was er iets anders aan de hand?   Eenmaal terug op de begane grond las hij enkele delen uit het verhaal dat het leven beschrijft van de bovengenoemde beroemde Engelse martelaar die stierf in een koude kerker.  De passage waar de handgeschreven tekst in voorkomt luidt :   “By a great effort, and with acute pain, he succeeded in tracing his Christian name thus : Guido While endeavoring to write his surname the pen fell from his hand, and he became insensible”   Wie nog steeds op zoek is naar het exemplaar van het boek dat hij achterliet in de kelderruimte weet nu dat het terecht is.   De eerlijke vinder zegt al jaren ooit eens op reis te gaan naar het Hoge Noorden. Mocht dit hem ooit lukken, wedden dat hij tijdens zijn verblijf een boom, bank of balk zal vinden waarin de naam “Veit” gekerfd staat?    

Vic de Bourg
0 0

P van Puntzak

(uit “ verhalen van A tot Z”) De frieten aan de statie “Een dagboek moet je bijhouden” had hun leraar Nederlands hen destijds op het hart gedrukt.  Met zijn amper  17 lentes  was er nog een zee van tijd geweest,  ook al voelde het toen  reeds aan dat hij  veel  vergeten was. Eénenvijftig jaar en vele seizoenen later spijt het hem nog steeds dat hij destijds niet de daad bij het woord had gevoegd.  Wel had hij zo af en toe een woordje of zinnetje genoteerd dat hij jaren nadien  terug vond.  Dan moest hij op de harde schijf onder zijn hersenpan op zoek naar de overeenkomstige herinnering of wat er van overbleef. Volgens de encyclopedie is het geheugen het vermogen van een mens of dier om informatie te onthouden. Het omvat drie aspecten : de opslag, het vasthouden en het terugzoeken van vroegere belevenissen of indrukken. Leren is het proces waardoor nieuwe kennis en vaardigheden in de hersenen wordt opgeslagen. Vergeten is het proces waardoor informatie in het geheugen afbrokkelt of verloren gaat. Zo vond hij onlangs een minuscuul ringmapje terug met allerlei aantekeningen. Onder “contacten”  vond hij namen zoals “Jefke :  leraar 6e moderne” . Dan zag hij de man voor zich en kwam plots een vloedgolf van informatie aangespoeld.  Hoe deze leraar soms door de klas raasde en naar een onoplettende leerling  stoof.  De leerling sloeg dan beide armen om zijn hoofd omdat Jefke erom berucht stond dat hij graag klappen uitdeelde.  Jefke bleef dan muisstil naast zijn prooi staan tot deze voorzichtig een arm wegnam, waarna  de vlakke hand van de beul op een wang terecht kwam.  Na zo ’n voorval glunderde Jefke voor de resterende lestijd en keek af en toe triomfantelijk  naar de roodgloeiende wang. Verder in het mapje vond hij een eigenhandig getekende tabel (Microsoft Excel was nog ver weg)  en een opsomming van allerlei goederen : brood, bijval, huur, pintje, middagmaal, cursusgeld, cinema, enz…  Telkens werd er een prijs bij vermeld.  De lijst  liep over een periode van een aantal maanden maar stopte bruusk. Het was warempel zijn studentenbudget.  Kwam hij na verloop van tijd  tot het besef dat er met of zonder budget geen boterham méér gegeten of geen pintje minder gedronken werd ?  Als tijdsdocument  toch interessant om te merken dat in de late jaren zestig een pintje in de studentenclub 7 BEF, een klein broodje  6 BEF ( 16 eurocent) of een volledig middagmaal , inclusief drank, in het studentenrestaurant 26 BF (65 eurocent) hadden gekost. Steeds volgens het lijstje kostte een zak friet  met mayonaise 10 BEF en dan viel hem plots te binnen dat op een tijdspanne van een tiental jaar die prijs verviervoudigd was.  In zijn geheugen stond immers het moment gegrift dat hij met zijn vader en een van zijn zussen terugkwam van een uitstapje naar de dierentuin in Antwerpen. Pas vele jaren later , toen hij voor een Amerikaans bedrijf werkte, leerde hij de term “fringe benefits” kennen, voordelen die  bovenop het salaris worden toegekend. In dat verre verleden kreeg zijn vader reeds  een soortgelijke bonus onder vorm van drie treincoupons voor een bestemming heen/terug naar keuze op Belgisch grondgebied. Met zijn kroostrijk gezin had pa dus bedacht dat hij elk jaar met telkens twee van de kinderen  een reisje ondernam. In zijn geheugen was niets meer terug te vinden van die, zonder twijfel, prachtige uitstap : noch de treinreis, noch het verblijf in de Zoo, noch de terugreis.  Alsof het gisteren had plaats gehad herinnerde hij zich des te meer het buitenstappen van het station en de grote puntzak frieten met mayonaise die werd aangekocht bij een van de drie frituren die zich aan “de statie” bevonden. Vaders’  arm zwierde tijdens het huiswaarts stappen heen en weer tot zijn zus van links en hij van rechts de puntzak tot op de bodem geledigd hadden.  Hij wist nog precies wat de frieten gekost hadden want hij had zelf voorgesteld om met  zijn eigen zakgeld te “trakteren” : 3 BEF had hij uit zijn portemonneetje opgevist en zijn pa had hem een halve frank teruggegeven.   Grenzeloos genot en een levenslang souvenir voor de prijs van een zestal luttele eurocentjes. Toen was geluk héél gewoon.                       

Vic de Bourg
0 0

G van Grandeur

(uit “verhalen van A tot Z”)   “Op deze aardbol zijn er lui die nog nooit gehoord hebben van…..” -  “Hoe is het mogelijk dat niemand dit eerder wist….” - “Was ik toen alleen op de wereld of wat, dat weet toch iedereen ? “   Soms begrijpt men niet dat iemand meer dan een ander geïnteresseerd is in wat  er op onze planeet gebeurt. Daarenboven gaat men bij het ouder worden feiten soms totaal anders inkleuren.  Over wie men hoog inschatte duiken opeens donkere verhalen op of omgekeerd krijgen zwarte periodes uit het bestaan plots een draaglijke lichtheid.   Wat voor de een waardevol is,  kan voor een ander waardeloos zijn.    Zo zegt het kleindochtertje tegen haar opa dat zij absoluut niet begrijpt waarom hij die roze vlek onder de nog grotere rode vlek mooi vindt of die zwarte vorm op een helgele achtergrond : poeh, wat zie je daar in ?    Zo vraagt opa zich dan af of het wel zin had de zeefdruk van “Red over Pink” van Mark Rothko of het originele werk dat door de kunstenares “Dark  on visit” genoemd werd, in zijn huis op te hangen?  Wat heeft het kleinkind aan de boodschap dat het origineel van Rothko’s werk uit 1968 samen met vele andere van zijn meesterwerken voor tientallen miljoenen US dollars geveild worden?  Waarom kostte het tweede schilderij net geen duizend euro : het was even abstract en had nochtans veel meer kleuren als het eerste.   Wat maakt iets onbetaalbaar, wat is groots,  wanneer heeft of krijgt iets of iemand grandeur ?   Wanneer is men een groot, wanneer een klein kunstenaar ?  Alweer een tijd geleden, ontmoette ik op een receptie het duo Miek en Roel.  Roel had inmiddels spierwitte haren, net als ikzelf trouwens.  Miek was zwaarder geworden, net als ikzelf trouwens. Het verwonderde mij dat zij me beiden zo hartelijk begroetten.  Hun grijze hersencellen waren beter getraind dan de mijne want ze wisten nog hoe ik hen in hun prille beginperiode meermaals had ingeleid voor een optreden.   Zo stonden wij ooit samen op de affiche  van de eerste afscheidstournee van niemand minder dan Boudewijn de Groot, zij waren het voorprogramma, ik was de presentator. De Groot zou later nog dikwijls afscheid nemen en nu de man ook witte haren heeft staat hij al weer terug op de planken.    Miek en Roel behoorden tot de schare “klein”-kunstenaars die in Vlaanderen wereldberoemd werden.  Maar het repertoire van de grote De Groot werd evenzeer tot de “klein” - kunst gerekend. Wanneer krijgt kunst een grote “K” toegemeten ?   Bij een andere gelegenheid, schudde ik de hand van Nic Balthazar en vroeg hem of hij nog wist hoe wij samen met zijn broer Tom en zijn ouders in het beroemde restaurant “La Coupole” in Parijs hadden gedineerd?  “La Coupole”, dat eerder op een veredeld stationsbuffet leek, was steeds volgeboekt. Hier wilden de groten der aarden - en de kleinen die zich groot wilden voordoen - gezien worden.  Door de klapdeuren kwam af en toe een beeldschone Française binnen en schreed tussen de tafels door,  schoorvoetend gevolgd door de, soms reeds bejaarde couturier.  Neen, ze hadden geen tafeltje gereserveerd, want ze verdwenen weer langs de andere kant van de zaal, maar dit was de manier bij uitstek om hun nieuwste creatie aan “le tout Paris” te tonen.     Natuurlijk wist Nic dat niet meer, de man was toen een jonge tiener met (nog) een fameuze bos haren.  Later imiteerde hij de haardos of het ontbreken eraan van zijn vader Herman.  Naast een notoir hoogleraar en socialistisch voorman was vader Balthazar ooit provinciegouverneur van Oost Vlaanderen. Later bleek ook dat hij binnen de vrijmetselarij ooit optrad als peter voor mijn inmiddels overleden nonkel bij diens intrede in de Loge.   Met gemeenschappelijke vrienden hadden wij met de Balthazars voordien de voorstelling bijgewoond van “Bodas de sangre” (1933) van Frederico Garcia Lorca.   De in het Nederlands vertaalde “Bloedbruiloft” zou later in het Gentse Multatulitheater worden opgevoerd .   Lorca en “grootsheid” ? Beluister op Youtube  zijn gedicht “A las cinco de la tarde” en je vindt de Spaanse taal de mooiste op de wereldbol, ook al versta je geen jota van wat er ’s namiddags om vijf uur is gebeurd.   Wie dat wel heeft geweten was  Charles de Gaulle, de voormalige president van Frankrijk.  De Generaal was een groot man, letterlijk en figuurlijk en op een of andere manier had hij te doen  gehad met de vrijheidsstrijders van de Spaanse revolutie.    Iets ludieker, werd over de Gaule gefluisterd dat hij volgens een lokaal gebruik rond de kersttijd in een Frans dorpje een geschenk neerlegde bij de kerstkribbe.  Toen de camera op het pakje inzoomde, kon men op het bijhorend briefje lezen : “ Du grand Charles au Petit Jésus”.   Nog iets ludieker loopt  over hem ook het verhaal dat tijdens de pauze bij een toneelvoorstelling in een Parijs theater iemand naast hem in de herentoiletten zei “belle pièce, mon général”  waarop hij lakoniek antwoordde “regardez devant vous, monsieur”.  In beide gevallen kan men zich afvragen of het om zijn letterlijke dan wel figuurlijke “grandeur” ging.   Hoe klein kunnen grote namen zich voordoen, hoe groots kunnen kleine dingen zijn.   Een plaats met zogenaamde grandeur was aan de Belgische Kust het hotel “La Réserve”. Als vijftienjarige stond ik aan het hekken te gluren of ik geen glimp kon opvangen van een of andere beroemdheid die er logeerde.  Een twintigtal jaar later was ik er zelf een gast als medewerker van de internationale hotelgroep die deze inmiddels vergane glorie in Knokke had opgekocht.  Toen kwam aan het licht dat er gezien het immens succes in het roemrijk verleden aan belachelijk hoge prijzen kleine bergplaatsen als logeerkamers fungeerden en dat slechts de enkele onbetaalbare suites over individuele badkamers beschikten.   De grote Goethe sprak de wijze woorden : “ In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister” of  “in de beperking toont zicht pas de meester”.  Wie als iemand met grandeur herinnerd wil worden, doet er best aan een onbesproken pad te bewandelen zonder Lewinskis of  Boëls, tenzij je als François Mitterand in al jouw grootheid lakoniek kunt toegeven : “Et alors ?”  

Vic de Bourg
2 0

E van Emma

(uit “verhalen van A tot Z”)     Onze tante Emma had twee broers. Eentje ging dood toen hij pas vijf was. Het was een mooi ventje. De andere  kreeg veel kinderen en dus had Emma veel neefjes, nichtjes, achterneefjes en achternichtjes.   In sterke familieverhalen kreeg Emma steevast glansrollen toebedeeld.  Voor neven en nichten, arbeiderskinderen, was ze een "chique madam" uit Brussel.  Dat chique bestond onder meer uit het overdadig gebruik aan gezichtspoeder, rouge en lippenstift en een gebeeldhouwd Fabiolakapsel avant-la-lettre, waarrond steevast een sjaaltje zat gebonden om de boel bij mekaar te houden   Grote broer wist hoe lang destijds de treinreis van de hoofdstad naar het verre Limburg duurde.  Alvorens zij de terugreis aanvatte vroeg hij dan bezorgd of zijn kleine zus zich nog even wou verfrissen? Dat klonk dan zo : “Emma, wilt ge voor ge vertrekt nog eens door uw gezicht vegen ?”. Hilariteit alom bij de andere familieleden die het al zagen gebeuren : het uitgeveegde schilderwerk !   Op bezoek bij een achternichtje wou Emma naar het toilet en vroeg : "waar is hier de koer, meisje?" Zich van geen kwaad bewust, stapte het kind parmantig naar de keuken en opende de achterdeur : daar lag het net aangelegde splinternieuwe koertje !   Neen, Emma heeft niet op dit koertje.........jawel !   Het ideaalbeeld van de welgestelde tante uit de grote stad kreeg een deuk  toen een van haar neven zelf naar Brussel uitweek.    Tijdens een afspraak in een bedrijf was hij nog maar net in de wachtruimte gaan zitten als een welbekende stem luidop door de hall riep : “maar wie we daar hebben!” De receptioniste keek vreemd op toen de “femme de ménage” de bezoeker om de hals vloog.  Emma stond er zonder schilderwerk in haar blauw met wit gestreepte voorschoot te glunderen met emmer en dweil.   Of er ooit nog andere familieleden bij haar thuis waren geweest wist hij niet maar toen de neef in kwestie besloot om in het huwelijk te treden ging hij ook zijn peetvader uitnodigen : de man van Emma. Groot was zijn verwondering toen hij hun woonst vond dicht bij de befaamde Madouplaats.   Toen de deur werd geopend, had Emma een kolenkit in de hand die zij eerst ging vullen in de kelder.  Het appartement was drie hoog en er was geen lift. Na het beklimmen van de eindeloos hoge trappen – kleine tante Emma met kolenkit, die ze onder geen beding wou afstaan : “ik doe dit elke dag” – kwam men in een klein appartement met hoge plafonds en enkel in de living een kolenkachel.    Tijdens het gesprek over het obligate huwelijksgeschenk, bleek het gerucht te kloppen dat de nonkel in Brussel op een ministerie werkte, waardoor hij een fikse korting kon krijgen in een elektrozaak. Als kind stelde men zich destijds van alles voor bij iemand die op een heus ministerie werkte.  Niemand had kunnen raden dat de nonkel in kwestie er in de kelderverdieping voor zorgde dat de “chauffages”  tijdig werden aan- en afgezet.   Zo viel de chique tante uit onze kindertijd van haar piédestal, maar wij zagen er haar niet minder graag om, wel integendeel.          

Vic de Bourg
0 0

D van Duitsland

(uit “verhalen van A tot Z”)   Drakenrots revisited   ADOLF 1   “Krankzinnig!”, klonk de mening van ouders en leiding van de jeugdgroep waarbinnen wij besloten hadden om vanuit noord Limburg met een vijftiental kameraden per fiets naar het meer dan tweehonderd kilometer verre Köningswinter am Rhein te trekken. In de zestiger jaren was buurland Duitsland “vreemd” populair.   Dit was geen fietstocht met de moderne lichtgewichtfietsen van heden, maar toch beschikte eenieder reeds over een “verzet” (klein, midden en groot) dat ons zou helpen bij het doorkruisen van het Zevengebergte.   Mijn fiets was loodzwaar en meer dan een meter breed door de tent op de bagagedrager en de metalen koffiekan en waterketel die langs beide zijden aan draagtassen waren vastgesjord. Een lotgenoot had onder zijn snelbinder een houten kistje met vijftien stuks bestek en metalen eetborden.   Veel vlugger dan voorzien doorkruisten wij nog diezelfde avond het centrum van Aachen. De man met het houten bestekkistje reed het laatst. Het drukke verkeer en de vele verkeerslichten dreven ons uit elkaar maar wij wisten welke richting wij uit moesten en zodra wij door de stad waren zouden wij ons wel terug groeperen.   Buiten de stad ontbrak een persoon, iemand had nog net gezien dat hij van zijn fiets was gestapt maar had verder alle aandacht moeten vestigen op het doorworstelen van het verkeer.   Toen het begon te regenen besloten wij verder te rijden en in de eerste de beste boerderij te vragen om er onze tenten te mogen opslaan. Het mocht, die gastvrije Duitsers toch ! Of waren het - foei ! -  onze bruine uniformhemden die het hem deden ?   Doorweekt kregen wij een weide toegewezen. In de snel opgetrokken tenten ontdeden wij ons rillend van de natte kleren. Een grote soepketel - met “pakjessoep” - werd nooit warm op de te kleine opwarmpotjes van het ABL (Armée Belge Leger) en onze maaltijd werd beperkt tot de inhoud van een oude valies vol home-made wafels en lauwe thee.   De stralende ochtendzon en de knagende magen zetten enkele moedigen er toe aan om de soepketel naar een nabije boerderij te slepen met de vraag deze op het fornuis op te warmen. “Natürlich! Kommen Sie in eine halbe Stunde zurück..”  Precies 29 minuten later staat een boerin zich vrolijk af te vragen of “die Suppe vielleicht Französisch war?” “Warum ? Weil ich glaube da sind Schnecke drin… Gucken Sie mahl auf die Packung.  Weil die Franzosen, die essen das, und die Weißen haben Sie am liebsten. „   Geen Franse escargotsoep, zo bleek even later. In haar sappig Aachs dialect wist de hoogst sympathieke Bäuerin nog te vertellen “wen die Schnecken Nachts in den Kettel gekraufen sind, dann lach ich mich kaputt…”.  Ze heeft zich inderdaad haast kaputt gelachen want de ketel was blijven openstaan en dikke slakken waren er 's nachts ingekropen. Nadat enkele dapperen van pure hongersnood toch eens van de soep hadden geproefd werd zij in de varkenstrog gegoten. German pigs love french soup !   Onze metalen borden-man hebben wij nooit teruggezien op onze tocht. Later bleek dat hij naar een politiekantoor was getrokken nadat al zijn borden met een oorverdovend lawaai midden in de stad op de grond waren beland. Voor hij ze had opgeraapt waren wij al lang uit het zicht verdwenen. Vruchteloos had de politie naar ons gezocht en onverrichter zake had onze vijftiende man er niet beter op gevonden terug naar huis te fietsen waar hij laat in de nacht was toegekomen.  Paniek alom op het thuisfront !   Ons van geen kwaad bewust ging de tocht verder via Geilenkirchen, waar bij navraag naar Erdäppfelen oder Pataten wij leerden dat Kartoffeln wel degelijk aardappelen waren en geen wortelen :  Karotten.   De derde dag reeds wenkte de Drachenfels van Köningswinter.  Halverwege de top naar de burcht vonden wij in een doodlopend straatje een kappelletje met authentieke bidbanken die uitstekend dienst zouden doen als “refter”.  De honger knaagde na de loodzware tocht op en af de bergen van de Eiffel : wegens de te zware fietsen meestal stapvoets  naar boven maar dan heerlijk aan 60 km/u naar beneden.   Vier dikke keien en een rooster van de riolering werden tot een heuse keuken omgetoverd en al snel was er Bratwurst, appelmoes en puree. Met een koppeltje dat er in de auto kwam vrijen werd afgesproken dat zij ons het nodige licht bezorgden, kwestie dat wij door het tegenlicht niet zagen wat er verder in de wagen gebeurde. Er werd gefressen en nadien snel ingeslapen…de afwas en opkuis van de eetorgie was voor morgen.   Plots vloog het dekzeil van onze tent open en stonden er twee onvervalste Oberfeldwebel voor ons. Wij waren de eerste van drie tenten en nadat één van de geüniformeerden tot tweemaal toe gedreund had “Wo is der Führer?” antwoordde een van ons lakoniek “Der ist schon lange Tot” maar duidde proestend toch de tweede tent aan. Daar vloog men terstond buiten met de boodschap dat het heiligschennis was! Kapel en omgeving moesten meteen worden opgekuist en wij mochten geen uur langer in de omgeving blijven. Toen we later in het felle ochtendgloren de aangekoekte appelmoes en puree van de bidbanken schraapten waren wij inderdaad beschaamd en verheugd dat het bovenvermelde thuisfront hiervan niets hoefde te weten te komen.   De schoonmaak duurde de ganse voormiddag.  Zodra iedereen terug gepakt en gezakt was trokken wij, om niet op te vallen, in groepjes van drie nog even de stad in.  Jaren later denk ik met heimwee terug aan het  “Weissbrot mit Frankfurter Würst” en de heerlijk frisse Rheinwein waarvan wij een dubbele portie bestelden op het zonovergoten terrasje met uitzicht op de Rijn….”Warum ist es am Rhein so schön?”   Wegens acuut geldgebrek werd meteen de terugtocht aangevangen die ons nog leidde langs een hoeve waar wij al het eten kregen dat wij ons maar konden wensen….”Weil wir haben Euch während der Krieg schon so viel Misere gebracht.”  De kennismaking met het na-oorlogse Duitsland : zo veel "Gemütlichkeit" maar ook schuldgevoel en appreciatie "dass die Belgische Jugend unser Land überhaupt noch besuchen wollest".    De laatste avond overnachtten wij bij een tante van een van onze kompanen in Maaseik… “wor wir gôe musten eten en drinken, no da wir zuun lange toch op de velo hadden gemok”.  Was dit terug Vlaams?   Bij onze onverwachte thuiskomst na vijf dagen, er waren oorspronkelijk tien dagen gepland, en met een vijfhonderdtal kilometer in de benen wachtte ons een kruisverhoor. De nachtelijk weergekeerde bordenman had besloten de jeugdgroep te verlaten en zijn ouders overwogen klacht in te dienen.   Een hechte vriendschap liep stuk. Wij hadden hem nochtans erg gemist en hij was net als de anderen een toffe gast.  Maar ons verhaal kon nooit meer stuk.   Vele jaren later zag ik een huis te huur in het glooiende landschap tussen Brussel en Leuven. Na het zien van de woonst werd contact genomen met de eigenaar : “Aangenaam kennismaking”, zei hij “ik heet Adolf, maar u mag mij Dolf noemen” … Zo dacht ik terug aan de Führer van de Drachenfells en deze belevenissen.    ADOLF 2   Huisbaas Dolf werkte bij Sabena (de sabbenà) in Zaventem (Zoeftem) tot hij op rust werd gesteld wegens zijn slechte rug, gevolg van .......... een val..... uit een vliegtuig !?   “Een noodlanding, een crash, of wat ? – Neen – Een val van hoe hoog dan ? – Van een meter of vier, denk ik – En waren er nog andere overlevenden ? – Neen! – Neen ? – Nee, maar ik was alleen…. “   ”Het is te zeggen, ik was zoals gewoonlijk het vliegtuig aan het stofzuigen en toen ik aan de deur kwam stapte ik achteruit naar buiten maar de “gangway” was weggehaald en ik viel op den tarmac. Mijn rug is nooit meer goed gekomen maar sindsdien hebben zij wel een veiligheidstouw in de deur voorzien voor als de trap weg is”.   Nog van Dolf, die graag “mooi” praatte, vooral als de kinderen in de buurt waren, kwamen uitspraken als:   “Ik zal die nieuwe waterkraan morgen in de sinatairwinkel gaan halen”. “Kinderen, jullie moeten altijd mooi IBM praten” . “Kindje, op de koer zoveel als je wilt, maar binnen mag je niet scholraatsen”.   Of deze:   "Mevrouw, u hebt een schoon lichaamsgebouw".  “Gras in uw tuin, schoon…ja, maar daar kunt ge niet van eten, hé”. “Een gouden medaille van de Sabena – daar was ook niet veel etens of drinkens aan”.    

Vic de Bourg
0 0

S van SPEL

(uit “verhalen van A tot Z”) Kinderspelen uit vroegere tijden  Heimwee doet ons hart verlangen, naar de heimat onzer jeugd.Antoinette qui a la balle. Wie kent nog dit balspel ? Een kind had de bal en gooide hem over de rug naar achter waar een van de andere kinderen hem opving en achter de rug verborg.  Alle kinderen vormden een rij en hielden de handen op de rug.  Ook het kind met de bal achter de rug stond in de rij en zong  samen met de anderen : “Antoinette qui a la balleDraait u om dan weet ge ’t al “ De ballengooier mocht zich dan omkeren en raden wie de bal had opgevangen. De naam Antoinette verwees mogelijk naar Maria Antonia Josepha Johanna, beter bekend als Marie Antoinette. Zij was de echtgenote van koning Lodewijk XVI van Frankrijk, en dus koningin van Frankrijk. Wij hadden in onze familie ook een tante Antoinette (in de volksmond Tante Nènè genoemd , niet vanwege haar rijkelijke boezem – elle en avait des balles - maar omdat haar eerstgeboren neefje of nichtje haar naam nog niet kon uitspreken) Knikkeren  In het zwartgrijze zand van de straat werd de “pot” getekend,  een ellipsvorm met een lijn erin.  Op de lijn moest elke speler een aantal knikkers leggen.  Hoe meer spelers er waren, hoe groter de pot was. Dan werd op enkel meters van de pot een rechte lijn getrokken in het zand.  Van achter die lijn mocht men om beurten een knikker in de richting van de pot schieten.  Daarbij rustte de knikker op de gekromde wijsvinger en diende de duim als lanceerhamer.  De knikkers die men uit de pot kon schieten werden jouw eigendom. De mooiste knikkers werden soms geruild voor meerdere minder mooie exemplaren. Het spel werd danig verstoord toen in de vijftiger jaren de eerste auto’s opdaagden in de straat en de “potten” telkens opnieuw moesten getekend worden.  De eerste auto in onze straat was een Citroën van een nonkel, die handelsreiziger was in sigaren. Witte zwanen  De spelende kinderen vormden een lange rijTwee kinderen staken de armen in de lucht en hieldenElkaar vast met de handen waardoor zij een poortje vormdenIedereen zong : Witte zwanen, zwarte zwanen,Wie wilt er mee naar Engeland varenEngeland is geslotenDe sleutel is gebrokenIs er dan geen smid in ’t landDie onze sleutel maken kan ?Laat door, laat door, Wie achter is moet voor  Als het liedje stopte werd het poortje gesloten en was wie er onder stond gevangen. Dan moest het gevangen kind kiezen tussen bijvoorbeeld  appel of peer en opzij gaan staan.  Zo ging het spel door tot er een groep appels en een groep peren gevormd was.   Daarna konden deze willekeurige groepen tegen elkaar een ander spel spelen. Waarom perse Engeland gesloten was heeft waarschijnlijk iets met de situatie te maken van de tijd waarin het liedje tot stand kwam.  De oorsprong blijkt Duits te zijn en in de verschillende versies van het lied komen ook Oostenrijk en Hongarije voor als “gesloten” landen. Potteke stamp  Wie “eraan” was (zoeker) mocht niet kijken en moest tot 50 tellen.  De anderen stampten een potteke (leeg blik) weg en gingen zich verstoppen.  Na de vijftig riep de zoeker “Al wie niet weg is, is gezien”.  Van zodra de zoeker iemand zag riep hij diens naam en liep tot aan het potteke om hem af te tikken.  De andere verstopten konden uit hun schuilplaats komen en trachten de gevondene te redden door het potteke opnieuw weg te stampen alvorens de zoeker het had bereikt. Als het potteke opnieuw was weggeschopt moest iedereen van plaats veranderen en werd er opnieuw afgeteld. Als niemand het potteke kon wegschoppen en iedereen was gezien dan werden de rollen gewisseld tussen de zoeker en de eerst geziene. Als de zoeker tot driemaal toe was moeten herbeginnen werd gepot om een nieuwe zoeker aan te duiden. Of dit spel ook in Amerika gespeeld werd is niet geweten.  Nochtans beweren boze tongen dat Andy Warhol als kind het spel steeds verloor en daardoor later uit pure frustratie zijn wereldberoemde Campell’s soep schilderij(en) maakte.  Een ervan werd in 2006 verkocht voor net geen 12 miljoen Amerikaanse dollars.  Men zou van minder gefrustreerd raken. Schipper mag ik overvaren Er werden twee strepen getrokken op de straat op een afstand van een twintigtal meter.  Dan werd er  “gepot”  om de schipper aan te duiden die in het midden van de straat stond.  Iedereen moest aan één kant van het terrein gaan staan. Dan werd er gezongen “Schipper mag ik overvaren, ja of neen?  Moet ik dan een cent betalen?  Ja of Neen.  Wat moet ik doen ?” De schipper gaf vervolgens de voorwaarde om over te mogen en dus van de ene kant van het afgebakende terrein naar de andere te geraken. Opdrachten waren bijvoorbeeld :  “hinkelend op één been”  - “koprollend”.  De schipper kon ook een kleur kiezen die dan niet in je kleding of je haar mocht voorkomen.  Was dat wel het geval moest je rennen. Al wie niet aan de voorwaarde voldeed kon bij het overlopen door de schipper worden aangetikt.  Wie aangetikt was moest de schipper helpen bij zijn taak.  Winnaar van het spel was degene die zo lang mogelijk over en weer kon “varen”.

Vic de Bourg
194 1

F van FABRIEK

(uit “verhalen van A tot Z”) De Koekjesfabriek Op zoek naar een nieuwe uitdaging vond ik een job bij een Duits bedrijf dat in België verkoopsautomaten verkocht, plaatste en onderhield. Gezien het  NV-statuut van de Belgische vestiging  werd ik meteen Directeur Generaal gebombardeerd.  Maar gezien er drie van de destijds zeven verplichte vennoten de zaak verlaten hadden,  moest ik eerst op zoek naar twee vervangers om te kunnen benoemd worden.  Alvorens ik aan de slag kon moest ik dus twee extra bestuurders vinden opdat de Algemene Vergadering mij als Directeur Generaal kon aanstellen.  Lijden voor men gaat leiden heette dat, of was het omgekeerd? Van de eerste nieuwe vennoot herinner ik mij nog enkel dat het een crème van een gezellige kerel was die voor een kleine reisvergoeding en een jaarlijks diner in een goed restaurant bereid was de klus te klaren. De tweede persoon vond ik toevallig omdat hij lokalen verhuurde die voor het bedrijf interessant konden zijn.  Hij was een aannemer die net op rust was gegaan en zijn personeel als allerlaatste taak had opgedragen  met de resterende materialen een villa op te trekken. Het moet een draak van een gebouw geweest zijn in een opeenstapeling van alle mogelijke bouwstijlen. Echter, deze man was tevens rechter bij de plaatselijke Rechtbank van Koophandel.  Wie kon zich een beter bestuurder voorstellen !  Hij was akkoord en bood ook meteen de diensten van zijn echtgenote aan als derde bestuurslid onder voorwaarde dat beiden op papier onbezoldigd waren maar bij elke vergadering  “onder de tafel” (hij was tenslotte een eerbaar rechter, nietwaar ?) twee maal een som in harde Duitse Marken cash uitbetaald kregen .  De vennootschap deed daarbij volgens hem nog een zaak, want op het bovengenoemd diner zou alleen hij aanwezig zijn.  Zijn dame heb ik trouwens enkel via haar handtekening gekend.  Ik heb  haar nooit ontmoet. Zodra aan deze “wettige”  formaliteiten voldaan was, kon ik “avant-la-lettre” als CEO benoemd worden van een bedrijf dat welgeteld één secretaresse en twee arbeiders telde.  Noodgedwongen moest ik in mijn nieuwe functie al snel verschillende petten dragen. Bij ziekte of verlof van een arbeider droeg ik de pet van onderhoudsman, die bij de nonnetjes de automaat ging herstellen nadat een vermaledijd persoon er het mechanisme met een vreemd voorwerp geblokkeerd had. Deze pettenhistorie had zo zijn voordelen.  Als een klant over de man met de pet die hem bezocht had niet tevreden was gaf  de secretaresse de baas door.  Geen mens dat door had dat het om één en dezelfde persoon ging. Een andere pet was die van verkoper.  Zo moest ik op een dag naar een van de bekendste koekjesfabrieken van het land. Na het aanmelden aan de receptie werd mij een stel  lage zetels toegewezen.  Dat deze in feite té laag waren kwam tot uiting toen ik mij terug recht stelde.  Op een of andere manier scheurde mijn broek van net onder mijn broeksriem achteraan tot aan de gulp vooraan.  Gelukkig droeg ik een vest dat net lang genoeg was om de achterkant  te bedekken en had ik een lange regenjas die ik op mijn arm droeg om de voorkant te verdoezelen. Toen ik op de eerste verdieping in het kantoor van de directeur binnen trad was ik zo beduusd dat ik mij snel neerzette op de stoel voor zijn bureau.  Gelukkig was de zaak snel beklonken en kon ik mijn regenjas angstvallig op mijn schoot houden zonder dat de directeur enige argwaan koesterde. Bij het afscheid nemen en het rechtstaan van mijn stoel besefte ik plots dat de volledige wand achter mij van glas was,  waarlangs de directeur overzicht had op het atelier op het gelijkvloers.  Daar stonden aan de lopende band  tientallen lieftallige dames met plastieken kapjes op het hoofd wafeltjes, speculaas en ander lekkers in dozen te verpakken.   Enkele dames keken op en glimlachten me toe.  Hadden zij iets gemerkt ?  Daar onderaan hadden zij in mijn ogen alleszins een strategische inkijk ! Van de directeur was ik nagenoeg zeker dat hij niets had gemerkt maar wat er na mijn haastig vertrek op de werkvloer werd rondverteld, daar had ik het raden naar.

Vic de Bourg
10 1

C van Colette

Uit “verhalen van A tot Z”) Colette en Côte de Bourg - wat hebben zij gemeen ? De opdringerige voetbalgekte, die mij verder  geen bal interesseert , doet mij niettemin terugdenken aan hem. Zijn les stond  in de hogeschool op maandagmorgen geprogrammeerd.  ‘s Zondags versloeg hij op de radio voetbalmatchen.  Na de verslaggeving , vierde hij in menig voetbalkantine de zege  of verdronk hij het verdriet van de overwonnen ploeg. ’s Maandags zette hij zich met zijn houten kop achteraan in het leslokaal en gaf te kennen dat  “voor deze keer” de Nederlandse les  uit improvisatieoefeningen zou bestaan.  Hij duidde dan willekeurig iemand aan die een onderwerp naar keuze moest aan de man /vrouw brengen. Die dag was het mijn beurt en ik herinnerde mij nog levendig  een laatstejaars werk over de bewogen geschiedenis van mijn geboortedorp. Leopold I, eerste koning der Belgen stichtte destijds een legerkamp in het vredige Limburg. “Le Camp de Beverloo” bestond reeds (de Belgische legertop was ééntalig francofoon). De burcht – “le Bourg“– die de koning  er liet bouwen werd omgedoopt in Bourg-Léopold. Pour les Flamands : Leopoldsburg.  Jaren later zou het gemeentebestuur nog veel geld moeten ophoesten om de extra “s” te laten vervaardigen op het monument op het gemeenteplein toen de Franse eindelijk door de Nederlandse benaming werd vervangen.  Er werd een heus kanaal gegraven voor de aanvoer van legermateriaal maar heel snel volgden ook de tjoektjoeks die tapijten en andere spullen kwamen slijten aan de soldaten en hun oversten, zo ook de marketensters die, een beetje als Sint Bernardshonden, op het militaire oefenveld rondtrokken met kleine vaatjes jenever.  Geleidelijk kreeg ik de volle aandacht van mijn medestudenten.  Naast deze rondtrekkende verkoopslui die in strooien hutjes verbleven even buiten het dorpscentrum - tot op heden bestaat er de wijk “Strooiendorp”  - ontwikkelde het centrum zelf zich tot één grote uitgaansbuurt met heuse bars met authentieke saloon-klapdeurtjes , dancings, cafés, frituren en zelfs meerdere bioscoopzalen.  Ik voelde aan mijn publiek dat ik een versnelling hoger mocht schakelen…… Het dorp werd een magneet voor maffiose uitbaters van allerhande drankgelegenheden .  Uit de Belgische grootsteden Antwerpen, Luik en Brussel maar ook uit het buitenland kwamen dames met of zonder standing, gevallen engelen of simpele meisjes van plezier de dorpskern bevolken. Al naargelang hun status  werden ze “serveuses” of “entraîneuses” genoemd.  Dit  tot groot vermaak van de piotten met of zonder graad maar mét geld.  De meeste aandacht kregen ze van de vele “rappelees”, de reservemanschappen die  na hun dienstplicht oproepbaar bleven, inmiddels brave huisvaders waren geworden  maar  tijdens hun “rappel” nog eens lekker de beest kwamen uithangen.    Er kwamen alsmaar meer “koffiehuizen” (café is toch koffie in het Nederlands en dit was tenslotte een improvisatieoefening in de Nederlandse taal) en menig officier of soldaat kwam er langs om er een koffietje te drinken.  Soms was de koffie héét, soms wat lauwer, soms met melk, soms met room, soms te zoet, maar altijd lekker ! Bij het horen van “koffie” steeg achteraan in het leslokaal  een goedkeurend gegrom op….. Buiten het centrum werden twee prachtige parken aangelegd waar de militairen met hun nieuwste veroveringen grote sier maakten.  Op een magnifieke muziekkiosk speelden de dorpsfanfares of de muziekkapel van het leger.  In menig restaurant werd een  flesje Côte de Bourg gekraakt ( wijn uit de Franse wijnstreek  Bourg-sur-Gironde)  – de naamsverwarring met Bourg-Léopold  was grappig. De zondagse namiddaguitstap bij uitstek was echter héél speciaal.  Voor wie er een stevig voettochtje voor over had of met koets en paard trok men iets verder de bossen in om op de rand van de militaire oefenterreinen een verborgen geheim te ontsluieren.  Zij die het kenden kwamen er regelmatig terug van zodra zij vrij waren. Na het panorama van hoge boomkruinen en glooiende vlaktes,  waar menig soldaat in het zand beet, stond de afspanning “Chez Colette”.  Hier was niet alleen de koffie overheerlijk maar er werd zowel binnen als buiten op het erf de lekkerste rijstpap geserveerd met echte “cassonade” , de bruine suiker die ook tot op heden enkel in België wereldberoemd is.  Het etablissement werd dan ook snel tot “Coletteke Rijstpap”  omgedoopt. Het gegrom op de achterbank werd een hilarische lachbui en er werd geroepen dat het volstond, dat de improvisatie geslaagd was maar dat ik nu in dubbelzinnigheden begon te overdrijven. Einde oefening. De  medestudenten hebben nooit de verdere ware geschiedenis van ‘t  Kamp (roepnaam van Leopoldsburg) vernomen en de leraar in kwestie heeft nooit beseft dat er aan die rijstpap niets dubbelzinnigs was.  De koffie daarentegen ! Het jaar nadien werd hij om onbekende redenen als taaldocent vervangen door wijlen de broer van niemand minder dan de gevierde Vlaamse acteur Jo de Meyere.  Ons Nederlands werd een stuk keuriger.     En, oh ja, zou  er een verband bestaan tussen de vermaarde Franse schrijfster Sidonie-Gabrielle Colette  (zie foto) en de befaamde bordeauxwijn ?  Dat wordt een improvisatieoefening voor de Franse les.

Vic de Bourg
144 1

A van AMEDEE

(uit “verhalen van A tot Z”)   Buitenlandse broeders hadden wij bij de congregatie van “De Broeders van Liefde” nooit ontmoet. Wel wisten we dat er een Franse benaming bestond voor de Congregatie: “Lesongregatie: “Les Frères de Charité”.   Toen onze kennis van de tweede landstaal noch in haar kinderschoenen stond en later voor de grap, vertaalden wij dit als  “Les frères d’Amour”… liefde, dus.  Dat had hij, deze vreemde grote man, afkomstig uit Zeeuws Vlaanderen, …liefde…voor muziek, kunst, cultuur.   God en dat àndere Vlaanderen moeten hem op een of andere manier hebben «geroepen». Zodra ingewijd, kregen de Broeders een nieuwe naam; was het om de sporen van een vroeger mogelijk zondig leven te wissen ? Hij kreeg, of koos de naam Amedee (“de Godminnende”). Nimmer hebben wij de grond van deze keuze kunnen achterhalen, of was er een link naar Wolfie Amadeus Mozart ?      “Cultuurbarbaren, onmondige uitkramers van een onverstaanbaar brabbeltaaltje….” zo noemden hij ons, zestienjarige Vlaamse kerels.  Vroeg men in Nederland de weg aan een amper tienjarige dan kreeg men een antwoord in een onberispelijke, althans verstaanbare taal. Niet zo in Vlaanderen, dus!  Dat is nu wel anders in het inmiddels taal-verloederde Nederland.   Wij vonden dat Amedee beter naar de échte missies was vertrokken, maar die lagen allicht te ver van huis en van de grote Kunst die hem zo dierbaar was.  Het lag voor de hand: ook in dit stukje buitenland was er bekeringswerk aan de winkel. Moeizaam maar zeker zou hij er in slagen om de Vlaamse complexen te verjagen.   Amedee werd onze klastitularis en leraar Nederlands en Geschiedenis. Tijdens een van zijn lessen stoof hij naar achter in het leslokaal waar hij een voor die tijd revolutionaire platendraaier had geïnstalleerd met een stel fameuze luidsprekers. Oorverdovend luid (in andere leslokalen hield men, zo bleek later, de adem in…) overspoelde ons het vijfde klavierconcert van Ludwig van Beethoven.  Enkele medeleerlingen doken weg onder hun bank, anderen proestten het uit toen Amedee in wapperende zwarte pij uit volle borst met het orkest meezong, daarbij de armen molenwiekend als ware hij de dirigent zelve.   Het werkte, althans bij mij. Ik mocht zowaar het vinyl met Van Cliburn als solist uitlenen en draaide ze op mijn studeerkamertje grijs op een draagbare pick-up met ingebouwde luidspreker anno 1964. Binnen hetzelfde jaar nog gaf ik spreekbeurten over beschrijvende klassieke muziek (De Moldau van Smetana : van bergriviertje naar statige stroom) maar ook over negrospirituals: “oh Lord, what a mourning” : Mahalia Jackson die niet zong over de morgen (“morning”) maar over het lijden (“mourning”) van de negerslaven. Wat een stem, wat een revelatie….ook voor Amedee, die glunderend toegaf deze muziekvorm niet te kennen maar wel kon smaken.  Als het vuur van de cultuur maar oplaaide in duister Vlaanderen!   De Cultuur deed zijn intrede! Al in het tweede jaar na de komst van Amedee werd in het college een heuse Nederlandse Literatuurweek georganiseerd met lezingen door schrijvers met klinkende namen als Ward Ruyslinck, Ivo Michiels, Hubert Lampo.  Amedee zeulde ons mee naar de Antwerpse Opera waar van op de uil een deel van de klasgenoten de volledige opera “Iphigenia in Tauris” van Christoph Willibald von Gluck uitzaten terwijl de overigen gedurende heel de vertoning enthousiast naar het plafond met vergulde blote engeltjes keken.   Is het toeval dat ik decennia later bij bezoeken aan de Brusselse Muntschouwburg, het Brugse Concertgebouw, de Nieuwe Kerk in Den Haag, de Smetanazaal in Praag , The Coliseum in London en bij het luisteren en kijken naar ballet, opera, concert of recital steeds terugdenk aan Amedee, bij wie het allemaal begon?   De Amerikaanse Oscars, Franse Césars, Engelse Laurende Oliviers of de Gouden Bertjes en Bronzen Adhemars mogen er voor mijn part zilveren, houten, marmeren, stenen of glazen, grote of kleine Amedees bij krijgen als opsmuk voor inkomhalls, rotondes en pleintjes aan de ondertussen ontelbare Vlaamse culturele centra. Dank u, Broeder-met-de-liefde-voor-de-Kunst, het is u gelukt! Het “arme Vlaanderen” is rijk geworden!

Vic de Bourg
1 0

K van KAPPELLEKE

(uit “ verhalen van A  tot Z”) De baan naar de Kapellekens Waar men ging langs Vlaamse wegen, oude hoeve, huis of tronk…. kwam men ze overal tegen : de Kapellekens.  De meesten waren gewijd aan O.L.V. van Vlaanderen. Eerder zeldzaam waren de gebedshuisjes die ook aan andere heiligen werden toegewezen.  Zo stond op het einde van onze Sint Antoniusstraat  een kapel waar naast Maria ook Antonius werd aanbeden. Er was een wegje rondom het gebouwtje dat als het ware ingepakt was in hoog struikgewas.  Hier ravotten en speelden de kinderen uit de buurt.  Soms werd de kapel een versterkte ridderburcht, soms een schitterend sprookjeskasteel, soms een hoge ronde toren die eindeloos beklommen werd.  ’s Avonds was het een rendez-vous plek voor menig jong koppeltje. Antonius kneep dan graag een oogje dicht voor die prille ontucht, hij had tenslotte al werk genoeg in het zoeken van verloren dingen. In katholieke middens werd (en wordt ?) Antonius inderdaad aanroepen  om kwijtgeraakte spullen terug te vinden.  Dit gebeurde bijvoorbeeld met de volgende woorden in versstijl : “Heilige Antonius, beste vrind, maak dat ik m’n ……vind” of“Heilige Antonius, lieve sint, zorg dat ik m’n ……vind” of nog“Sint Antonius, heilig man, maak dat ik mijn…….vinden kan” Als het verlorene werd teruggevonden was het uiterst belangrijk dat men de Heilige Antonius hiervoor bedankte, maar ondanks de uitleg van de plaatselijke curie, had niet iedereen  begrepen dat het over voorwerpen moest gaan. Er was veel begankenis op de baan naar het kapelletje, vooral in de zomeravonden en weekends. In het nabijgelegen dorpscentrum waren nogal wat etablissementen van bedenkelijk allooi. De vrouwen van lichte zeden kwamen zogenaamd uit “den vreemden” met namen als Blanche, Alwine en Mireille.  De meesten waren "transfers" uit de rosse buurten van Gent, Brussel, Kortijk, Antwerpen of Luik. Zo zagen wij de raarste creaturen voorbij onze woonst stappen.  Naar het schijnt gingen ze Antonius vragen om hun verloren liefdes terug te brengen en hier en daar durfde er eentje haar verloren eer terugvragen.  Er passeerden ook Franstalige dames die dan baden : “Saint Antoine, homme béni, je ne trouve plus mon chérie” of “Oh, Saint Antoine, quelle horreur,  j’ai perdu mon honneur”. Bij Helga en Gretchen uit Hamburg klonk het : "Ich habe ...... verloren und kann es nicht wiederfinden. Lieber heiliger Antonius, bitte hilf mir, es wiederzufinden" Het heiligenbeeld bleef steeds aimabel glimlachen, het hoofd een beetje schuin.  Maar hij dacht er het zijne over : voorwerpen tot daar aan toe, maar de 'sujets' gaan zoeken waar deze dames naar verwezen ?  Vergeet het !  Hij  liet vooral niets merken en luisterde geduldig naar de uitleg, waarvan hij soms rode wangen kreeg. In al hun extase, merkten de plots zo vrome meisjes dat gelukkig niet. De meimaand was de topmaand voor het kapelletje.  Dan kwam er de hele buurt samen om luidop de rozenkrans te  bidden.  Soms werd ook een, weliswaar verkorte, versie van  de litanie der heiligen afgedreund.  In de vroegere Latijnse versie  ging het dan als volgt : op zangerige toon zei de voorbidder  bijvoorbeeld :  "Sancta Appolonia” (heilige tegen tandpijn) en dan viel de kerk in ……met  de woorden “Ora pro nobis” (Bid voor ons). Aan het Kapelletje was onze nonkel Fons soms voorbidder en van zodra hij een heilige had vernoemd proclameerde de kwajongens en kwameisjes onder ons “Bid voor Fons” !  Dat kostte hen na de gebeden steevast enkele oorvegen.  Dat alles gebeurde onder het goedkeurend oog van Antonius, die daar allemaal niet zo zwaar aan tilde. Ergens in de tijd van Leuven Vlaams en de stichting van Louvain-la-Neuve werd het kapelletje afgebroken en werd er verderop een splinternieuw exemplaar gebouwd, waar  nog amper iemand naar toe trok.  De straatnaam werd  niet in 'la nouvelle rue Saint-Antoine' gewijzigd. Een ander kapelletje was dat van Koersel.  Dit was een heus bedevaartsoord met een echte bron en een grot zoals in Lourdes.  Net als in de meeste gerespecteerde pelgrimsoorden lag tegenover het heiligdom  een authentiek café.  Soms werd gefluisterd dat er bedevaarders waren die zich bij thuiskomst niets van het Koersel Kapelleke herinnerden maar wel van dat gezellig staminee in de Limburgse bossen. Is hier de Vlaamse uitdrukking ontstaan : “En recht naar huis, hé, geen kapellekes onderweg !” ? De voettochten over de baan die van ons dorp naar dit Kapelleke leidde waren legio.  In de hete zomers van toen was het afzien maar tezelfdertijd een hemel op aarde.  De overweldigende natuur, de botterhammen die plat werden in onze rugzakjes, onze 'gourdes', die leeg mochten want die konden bij aankomst gevuld worden met het heldere heilwater uit de bron. In sommige drinkbussen zat 'calichesap' (water met een stok zoethout of met drop), andere waren gevuld met koude koffie en de luxemodellen bevatten echte limonade. Gezongen werd er ook. Tijdens tochten met de jeugdbeweging waren dat  bekende stap- en kampvuurliedjes.  Als wij er met de school op uittrokken werd dit een heel ander repertoire.  Dan kwamen de straatliedjes van de bovengenoemde kwajongens aan bod en ging het van 'In de Sahara, in een grote bak met zand, lag…' (nvdr. het vervolg is niet voor publicatie vatbaar). Op school  werd bij aanvang van elke les  gebeden. Onze leraar Frans had het lumineuze idee het gebed steeds in de doeltaal te reciteren: “Je vous salue, Marie, etc...". Tijdens een schooluitstap naar Koersel  hoorden wij diezelfde leraar voor het eerst in het Nederlands voorbidden.  Toen merkten wij dat hij bij elk 'Weesgegroetje' telkens op hetzelfde moment bleef haperen.  Geproest en ellebogenwerk bij elke “Wees gegroet, Maria, vol van genade,……de de de de Heer is met u, enz…”.  Hij hield het warempel een heel rozenhoedje vol. Omdat onze moeders zo fier waren over hun vrome kroost die op pelgrimstocht trok, kregen wij  een centje om iets te kopen in het souvenirwinkeltje.  De aller-vroomsten kochten dan een OLV beeldje of een ander aandenken, maar de kliek van de straatliedjes trok steevast de herberg binnen om er een limonade te bestellen.  Het bronwater in onze gourdes was dan voor de nadorst op de veel te lange terugweg. Vandaag is het de bron der herinnering waaraan wij ons laven. Tegenwoordig kan men via Youtube de meest fabelachtige landschappen bezoeken in de meest afgelegen gebieden ter wereld. Op het geheugen van de harde schijf onder mijn hersenpan, staan andere vergezichten opgeslagen.  Die bestanden werden met geuren en kleuren  gedownload op de wegen naar de Kapellekens van mijn jeugd.    

Vic de Bourg
195 1

Lentegebroed (of het belang van communicatie)

Borelingen krijgen vliegles..een lentebelevenis !   Wij kennen de spreuk dat in mei elke vogel een ei legt.   Eens het ei is uitgebroed volgen de eerste vlieglessen en daar kan het fout lopen, tenzij…..   Tenzij je als klein gebroed op straat belandt,  nog net niet vertrappeld of overreden bent en een goede ziel je opraapt om je aan een nader onderzoek te onderwerpen.   Men zet je wat water en broodkruimels voor maar je weet amper hoe je moet eten of drinken.  Gezien de keuze van jouw landingsplaats zal ook het vliegen nog niet tot je vaardigheden behoren.  Of toch ?   Eerst berust je in je lot en wil alleen maar slapen , dan leef je even op en vlieg je warempel tot in een boom waar je in het jonge groen onzichtbaar wordt.   Enkele uren later heb je het lef het huis binnen te vliegen waar je enkele uren geleden je eerste zorgen kreeg toegediend.  Je kijkt hulpelozer dan ooit in de camera en verkiest  weer met het kopje tussen de veren te slapen.   Tot de goede vinderziel het idee heeft met je terug te keren naar de dichtst mogelijke plek  met bomen nabij jouw vindplaats.  Je blijft warempel op de vinger zitten tot je de straat over bent.   En dan geschiedt het wonder.  Er komt een eerste boodschap van je mama binnen.  Tot dan toe heb je je steeds muisstil  gehouden.  Maar nu leef je plots op en met wijd open oogjes reageer je met een overtuigend piepgeluid.  Tot driemaal toe beantwoord je de berichtjes van mama.    Je wordt onderaan een boom op een bankje geplaatst en het duurt amper enkele seconden alvorens je gezwind op eigen kracht de boom invliegt.  Nog  enkele seconden later komt uit een andere boom jouw mama toegesneld.   Communiceren kan je leren en je kan er niet vroeg genoeg mee beginnen.

Vic de Bourg
0 0

B van Betty

(uit “verhalen van A tot Z”)   Een bloedhete zomer in het Limburgse Eigenbilzen.  Wij trokken over Vlaamse wegen Rob, Ludo, Romain en ikzelf. De vier Lau’s of Arabia, stervend van de dorst. Voor deze trektocht waren de instructies van de leiding duidelijk geweest : nérgens binnengaan! Wie kon ons echter zien in dit godvergeten landschap met in de verte een als een oase opduikend dorpscafeetje? Sterven of drinken ? Drinken dus. Het op dit zwoele middaguur lege dranklokaal had de typische geverniste hoge toog waarachter na ons binnentreden de waardin opdook, het blonde haar hoog opgestoken als een korenschoof op de zinderende velden. Vier limonadeflesjes waren er niet meer, wel nog grote flessen, niet gekoeld maar daar kon aan verholpen worden. In de vroege jaren zestig had men namelijk het kunstijs gedemocratiseerd, dat vroeger de ijskelders van de kastelen van de hoge adel koel hield. Voortaan vond men deze magische koelstof ook in zinken koelbakken op Vlaamse kermissen en in de kelders van menig drankgelegenheid. Zo ook in deze oase. Het voorstel om onze dranken te “coolen” werd gretig aanvaard waarna de waardin een luik opende achter de toog en verdween in de kelder met biervaten. Wij hoorden haar hakken in het ijs en even later verscheen zij terug aan de oppervlakte met hamer, bijtel en … vier enorme “ice-cubes”,  die zij fier in onze glazen deponeerde.  “So far, so good” ! Precies één jaar later werden alweer Rob, Ludo, Romain en ikzelf geloot uit een groep van vijftien kerels om samen een trektocht te maken. Wie heeft in Limburg niet de Ponderosa gekend, het etablissement tussen Eksel en Kerkhoven waar er zoals in de beroemde TV-serie Bonanza authentieke houten afrasteringen stonden waaraan men zijn paard kon vastknopen? Menig late cafébezoeker zonder paard heeft er in het donker bij het verlaten van het café zijn onderbuik aan bezeerd. Onze tocht op een alweer snikhete zomerdag leidde voorbij deze drankinstelling en u raadt het: wij kregen dorst. Bier stond (nog) niet op ons verlanglijstje. De uit voorraad zijnde Coca werd willens nillens vervangen door limonade. Maar oh jee, de gezette blonde waardin met opgestoken haren achter de geverniste toog had enkel grote ongekoelde flessen … of wij er een ijsblokje in wilden, hamer en bijtel, luik open, hakken van ijs....... Dit was onze eerste déja-vu lang vooraleer wij het woord leerden kennen.  Wij keken elkaar aan en proestten het uit van het lachen: dezelfde hitte, dezelfde brede dame, het blonde opgestoken haar, de toog, het luik, de drank, de kelder, het ijs en…….onze eeuwige vriendschap. Later vernamen wij dat dit soort ijs nooit ofte nimmer mocht geconsumeerd worden. De maagpijn is al lang vergeten maar wat blijft zijn de zoete herinneringen aan deze goede oude tijd. “So what” ? Voor het dagelijkse Radio 1 middagprogramma “het Vermoeden” dat Betty Mellaerts bijna tien jaar lang presenteerde was er een rubriek die het “toevalsverhaal” werd genoemd. Ik stuurde dit verhaaltje in en kreeg respons.  Een heuse reporter kwam mij interviewen.  De opname zou nooit worden uitgezonden omdat de hoofdredacteur later besloot dat de toevalsfactor niet voldoende sterk was. En wat als de beide waardinnen nu eens Betty hadden geheten ?  

Vic de Bourg
0 1

On-wezen-lijk sf verhaal

Ik protracht de zin goed uit spreken maar struikel opkens telnieuw over mijn woorden. Heb ik iets meegeleefd of bemaakt doorwaar mijn brein schade heefd opgerend? Op mijn vraag waar ik nu ben krijg ik als antwoord : “Kromtjsen vi bronnal bi prastik”.  Word ik missteld veronderschien deze taal te vergrijpen? Ik besta de woorden heel klaarlijk en kan ze duide nazeggen “Kromtjsen vi bronnal bi prastik”. Ben ik op de vlucht,  werd ik genomen gevangen ? Het enige dat mij enigkend bezins voorkomt is het pakruimte dat in een wand tegen de hoek staat. De wezens die mij staar aanden lijken mij niet echt vreemd met zondering  vanuit hun ogen.  Die zijn zichtdorig.  Ze zetten mij een soort mutsbad op die met draden aan een chinemach is verbonden. In mijn hoofd klinken plots geluidenpiep en -kraak als bij een radio waar naar een post wordt gezocht. Dan hoor ik een metaalklankachtige stem zeggen: “kromtsjen….waarom……vi……… gij…….. bronnal……komen….bi……..hier……prastik….doen”.  Zonder dat ik er enige controle over heb hoor ik mijn eigen stem in mijn hoofd zeggen: “ ik….mi…..weet….chna…het.... to... zelf... brak... niet...jnip".     Meteen  herhaalt een van de wezens “Mi chna to brak njip”  en dan vervolgt hij “Di chna to brak njip”.  Mijn brein weet dadelijk dat in hun taal “di” staat voor “hij”. Het grootste wezen wijst naar een scherm.  Het valt mij op dat ik in mijn gedachten plots  geen fouten meer maak. Iemand neemt de muts af en dan bevangt het weer aan.  Op het scherm schijnt ver een vale klakte met een schipruimte.  Het steltoe lijkt gestortneer.  Op de brandever  flank lees ik in lote gretters het schriftop  “RAMS 1”. Ik wijs naar de mutsbad die mij weer wordt opgezet.  Dan lees ik het opschrift juist “MARS 1”. Nu ik de muts weer op heb kan ik weer helder denken.  Wat heb ik in godsnaam met dit ruimteschip te maken ? Een van de wezens duwt mij iets in de hand dat op een zwart suikerklontje lijkt.  Zelf heeft het een soortgelijk ding in de hand.  Het wezen houdt het bij de mond en zegt iets.  Blijkbaar is het een microfoon want ik hoor weer de metaalstem die zegt “Kromtsjen….waarom……xis….zes…. trolvan….andere…..crevjin….dood….i vi….en jij ….njip…niet”.  Zolang ik dit ding op mijn hoofd heb moet ik proberen of ik mij iets kan herinneren. Heel vaag begin ik mij te realiseren dat de zes wezens die mij omringen mij bekend voorkomen.  Ik neem het zwarte blokje in mijn handen zeg en hoor tegelijkertijd:  “Wie………skramp…. zijn….. postat……jullie……..villi”. Weer zegt iemand het na “Skramp postat villi” en dan hoor ik iemand zeggen “willi” en begrijp dat het “wij” betekent.  Hoe langer ik de muts op mijn hoofd heb hoe meer ik mij lijk te herinneren.  Dan besef ik dat het grote wezen iemand is die ik goed heb gekend.  Natuurlijk !  Commandant in chief Jeff Sutherwood,  eerste gezagvoerder ooit van een missie naar de planeet Mars.  Een tweede figuur lijkt als twee druppels water op Lynn Daver, eerste vrouwelijke kosmonaut die……. blabla… .kkrrrr…… …..iemand  heeft mij de muts van het hoofd gerukt. De wezens kijken mij met hun zichtdoornige ogen aan.  Het is alsof ze over met mij leggen er met moet wat gebeuren.  Weer krijg ik de muts op en krijg ik de vraag : “Krom……waar….. vjal….. komt …..  vi….gij ….. dah… vandaan?” Met de muts op herinner ik me iets van Aarde en zeg dus "planeet.... rushal... Aarde.... Brloscna".  Terstond krijsen de wezens “Brloscna,Brloscna…..!!”  Ik krijg een flits door mijn hoofd en besef ineens dat de gedaanten rondom mij hologrammen zijn van mensen die ik hebt gekend. Net voor ze mij de muts weer van het hoofd rukken hoor ik nog “Brloscna…… aarde…kef…. .die…… schrompiljes…… verderfelijken….strossi….  willen …. willi…… wij …mish….. hier…. kenn…. nooit” .  “Brloscna,  kef schrompiles strossi willi mish kenn”.  Ik slogen mijn uit, voel een stootstroom en belies het verwustzijn.      

Vic de Bourg
0 0

APFELSTRÜDEL EN EASTER MEMORY

Tijdens het paasverlof logeerden de kleinkinderen bij oma en opa. “En wat heb jullie gisteren gegeten?” vroeg papa – hij wist hoe overheerlijk  zijn schoonmama kon koken. Euh…, Eerst was er een fris witloofslaatje met stukjes appel en yoghurtmayonaisesaus.Dan was er hete bliksem met appelmoes.Als dessert volgde oma’s wereldbefaamde Apfelstrüdel, warme appeltaart met vanille-ijs “on top”. Papa durfde niet te vragen of er bij het diner misschien cider werd gedronken en of opa na de koffie nog een Calvadosje had gevraagd? Het deed hem terugdenken aan die keer dat hij met zijn nieuwbakken verloofde op paasdag voor het eerst bij zijn toekomstige schoonouders op het diner werd genodigd, samen met zijn zwager in spé en diens echtgenote, zijn toekomstige schoonzus, dus. Na het obligatoire White Martini on-the-rocks aperitief werd een exquise kippenconsommé opgediend, een authentieke soepkip, langdurig gesudderd in een groente boeket. Het voorgerecht bestond uit een kippenpasteitje, in de volksmond tevens “vol au vent” of “vidééke” genoemd hetzij een kuipje van bladerdeeg gevuld met gehaktballetjes en brokjes van de eerder gesudderde poule in een champignonsausje en een vleugje citroensap. Als hoofdschotel: een verassing!  Schoonmoeders’ eeuwige (dat bleek nadien, dit was pas mijn allereerste galgenmaal) maar niet minder te versmaden gevulde gebraden kip met eigenhandig gerolde aardappelkroketjes en sla met verse mayonaise van het huis. Bij de koffie kwam de kroon op het werk : een donkerbruine gelakte biscuit in de vorm van een……..gebraden kip (biscuit au beurre laqué en forme de poulet). Die kipvorm bij het dessert was er teveel aan. Bij het opdienen konden de jonge tafelgenoten het niet meer houden.  Ze proestten het uit van het lachen. La Mamma cuoca koesterde geen argwaan. Tof toch dat de kinderen zo onder mekaar plezier maakten en genoten van haar kookkunst. Haar gasten bestierven het toen er bij het avondmaal een lichte koude schotel werd opgediend met ham, asperges en…..hard gekookte eitjes !!!!!!! Vrolijk Pasen !  

Vic de Bourg
0 0

H van Haven

(uit "verhalen van A tot Z ")   Straffe Havenverhalen   Waterklerk, een boeiend beroep, maar je mag het niet al te lang uitoefenen wegens het permanente nachtwerk en de vele verleidingen, althans in mijn tijd.   Anno 1970 is mijn actieterrein de Gentse haven die uit zee enkel toegankelijk is via de zeesluis en het kanaal van Terneuzen. Vermits de kapiteins van de zeereuzen, afkomstig uit alle werelddelen, dit kanaal niet kennen, komen loodsen aan boord. Zo kan het gros van de bemanning na een maandenlang verblijf op zee, vanaf Terneuzen eindelijk uitrusten of wat botvieren tot de aankomst in Gent.   Zodra het schip is aangemeerd komt, naast de havenpolitie en de douane, de waterklerk aan boord als vertegenwoordiger van het scheepsagentuur, dat alle mogelijke formaliteiten regelt voor de rederij waartoe het schip en zijn vracht behoort. Hij is een graag geziene gast die meestal uitbundig welkom wordt geheten door de inmiddels lichtelijk beschonken kapitein en bemanning, niet in het minst omdat hij de correspondentie van familieleden of geliefden aan boord brengt samen met het geld om de gages van de scheepslui uit te betalen.   Zoals aan alle landsgrenzen, maakt tevens aan de watergrenzen het smokkelen deel uit van de dagelijkse geplogenheden. Tot de meest voor de hand liggende smokkelwaar behoren onder meer sigaretten en alcohol. Voor deze producten knijpt de havenpolitie en douane graag een oogje dicht, zolang aan hun eigen behoeften voldaan wordt, Scandinavische pornoblaadjes incluis. Enkel de echte drugstrafiek wordt zwaar aangepakt met alles erop en eraan: blauwe zwaailichten, raids, getrokken wapens… toen onvervalst… later nagespeeld in talloze krimi’s op TV.   Buiten de met boomstammen volgeladen Russische mastodonten, Zweedse cargoschepen voor de Gentse Volvofabriek, mega container- en mineraalschepen, meren ook kleine bootjes aan. Meer nog dan op de grote schepen deelt ook hier de waterklerk in de gulheid van de kapitein: een slofje sigaretten, een flesje whisky?   De omvang van deze minuscule bootjes en de miserie en armoede aan boord maken mij veelal terughoudend om iets te aanvaarden. Tot op de dag dat de kapitein van een van de kleinste schuiten me meetroont naar zijn kajuit. Via het ijzeren staaftrapje in de muur van het dok, heb ik net zijn bejaarde moeder letterlijk over mijn schouder aan wal gehesen.   Bij het opheffen van zijn matras in de kapiteinskajuit zijn over de hele breedte en lengte van het bed gesmokkelde flessen “Four Roses Bourbon” whisky gestapeld.  De man slaapt voorwaar op rozen!   Of de schepen nu door de dag of in het holst van de nacht toekomen: van zodra ze aanmeren wordt de waterklerk verwacht, want er moet direct met lossen of laden gestart worden. Dit kan op gelijk welk uur van de dag of de nacht zijn. Soms doen schepen maar één enkele keer een haven aan.  Dat gebeurt meestal wanneer ze door omstandigheden niet in de geplande haven terecht kunnen.   Zo komt, onvoorzien, op een vrijdagavond een machtig mineraalschip toe uit Afrika. Het vaart onder Italiaanse vlag. Deze oceaanreus is op alle manieren een prachtschip, niet alleen op technisch vlak. De kajuiten van de kapitein en officieren zijn kamers in een vijfsterrenhotel waardig. In de eetzaal en de ontvangstruimten waant men zich op een luxe cruiseschip. De al even indrukwekkende kapitein vraagt mij na het vervullen van de formaliteiten of ik al een vriendin heb en morgen vrij ben?  Ik beantwoord beide vragen bevestigend en krijg een uitnodiging om met haar op zijn schip te komen dineren.    Geladen schepen hangen diep in het water en de loopbrug waarlangs men op het schip geraakt, hangt derhalve vast aan touwen met katrollen, die maken dat de trap steeds op de kade rust, terwijl het schip bij het lossen telkens hoger en hoger op het water ligt.    Bij een schip van dit kaliber moet men al enkele huizen hoog klimmen om boven te raken. Mijn vriendin, die zich mooi heeft gemaakt voor het diner met de kapitein, is danig onder de indruk bij het bestijgen van de gangway.  Halfweg doet ze een Marilyn Monroe-tje als haar jurk opbolt met de wind. Gelukkig staan de bemanningsleden aan dek en niet beneden op de kade. De kapitein, in groot ornaat, wacht ons op en glundert wanneer hij merkt hoe ook wij ons voor de gelegenheid hebben uitgedost. Hij is in de wolken met de fles typische Gentse jenever die wij hem als cadeau overhandigen. Weer eens wat anders dan zijn collectie Grappa’s.   De kwaliteit van de producten die in de kombuis gebruikt worden zijn van een al even hoge kwaliteit als deze die bij de bouw en afwerking van dit schip zijn te pas gekomen. In Gent was ik als student kind aan huis geweest in een Italiaans restaurantje om de hoek.  Maar wat deze “cuochi della nave”, zeg maar scheeps-“chef”-kok, ons voorschotelt tart alle verbeelding. In ons zakwoordenboekje Italiaans vinden wij woorden als “delizioso” en “sublime” om onze waardering uit te drukken.    Ons “Arrivederci” bij het afscheid is welgemeend, al twijfelen wij er aan of wij deze beide reuzen, de kapitein en zijn schip, ooit nog zullen weerzien.   De daaropvolgende maandag is het heel andere kost.   Over kost gesproken, wat men op deze schuit blijkbaar te (vr)eten krijgt is niet voor verdere commentaar vatbaar. Dat merkt men aan alles. Al bij het betreden van het dek voel je de grimmige sfeer aan boord. De bemanning brabbelt een onverstaanbaar taaltje en met het Engels van de gezagvoerder heb ik de grootste moeite.   Het schip moet ogenblikkelijk worden geledigd bij aankomst en meteen daarna weer vertrekken. In het holst van de nacht is het lossen al begonnen. Het regelen van de formaliteiten met de norse kapitein duurt uren, eerst de havenpolitie, dan de douane en ik kom als laatste aan bod. De gezagvoerder wil een aantal zaken op het kantoor regelen maar  weigert op een taxi te wachten en eist dat ik hem persoonlijk ter plaatse breng.   Als wij al halfweg de loopbrug zijn, ziet de man dat de touwen niet zijn losgeknoopt waardoor de onderste trede anderhalve meter boven de kade bengelt. De kapitein staat voor mij. Hij brult naar een van de matrozen dat hij de trap moet laten zakken. In een flits zie ik de grijns op het gelaat van de zeebonk die het touw losknoopt maar uit handen laat schieten. Ik kan mij nog net vastklampen en zie hoe de kapitein voor mij van de trap dondert en zijn voet verzwikt op de rails van de havenkranen. Zelf kom ik er met de schrik af en voer snel de vloekende en tierende kapitein naar een polykliniek. Ik wacht liever niet en vraag de receptioniste een taxi te bellen van zodra men met hem klaar is.   Als hij later het maritiem agentschap binnen stuikt met een ingebonden voet, blijf ik op veilige afstand Zijn vlammende rood doorlopen ogen staren mij aan. Ik sidder. In het kantoor van de dienstoverste begint het vloeken en tieren opnieuw als de bruut te horen krijgt dat zijn schip aan de ketting moet want er zijn niet alleen problemen met zijn bemanning maar ook met de lading en de rederij. Hij zal dus niet meteen kunnen vertrekken.   Ik wou niet in de schoenen staan van de matroos die de touwen van de trap vierde en weet niet hoe het hem nadien is vergaan. Aan zijn grijnslach had ik genoeg om te beseffen dat hij de kans schoon zag om de dwingeland eindelijk een lesje te leren. Zijn lot kan mij weinig deren, want dat ook ik op de loopbrug stond kon hem duidelijk geen moer schelen.   Een tijd later moet ik aan boord van een Grieks schip, of wat er moet voor doorgaan. Hoe dit wrak nog door een maatschappij verzekerd wordt gaat mijn petje te boven. Hier en daar hangen stalen buizen en staven vast met ijzerdraad die ik voor mijn tuinafsluiting nog te min zou vinden. Het schip ligt in het midden van een dok en is omringd door aken waarin de lading wordt overgeheveld. Ik moet dus over enkele aken klauteren voor ik op de boot kan.   Het schip vaart onder een goedkope vlag en heeft vroeger waarschijnlijk toebehoord aan een of andere gefortuneerde Griekse reder. Deze scheepsmagnaten staan er voor bekend dat ze hun vaartuigen, die rijp zijn voor de schroot, doorverkopen aan louche bedrijven die er al even bedenkelijke transporten mee uitvoeren.   De bemanning is een samenraapsel van nationaliteiten met tronies die zo uit een piratenfilm stammen.  Maar het zijn vriendelijke zeerovers, net als hun Griekse kapitein. Van zodra ik een stap aan boord zet word ik omringd door een stel uitzonderlijk jonge matrozen. Hun ogen spreken boekdelen.  “Letters, Sir, letters from home?” vraagt de ene “money for present?”  vraagt een andere. “Yes, I bring it to the captain” lach ik hen toe en toon een stapeltje brieven. Ze glunderen. Stiekem hoop ik dat er voor hen iets bij zit. Hoe groot moet hun teleurstelling zijn als dat niet zo is en hoe overweldigend de blijdschap voor wie wel een bericht krijgt.   Bij het verlaten van het schip krijg ik een enorme klomp Fetakaas mee, die ik met alle moeite op mijn terugweg over de aangemeerde aken veilig in mijn autokoffer deponeer. Gelukkig heb ik een grote familie en zijn mijn collega’s tuk op Fetakaas. De klomp raakt snel op.   De dag nadien is er hommeles aan de kade van de graansilo’s. Op een uitzonderlijk groot schip afkomstig uit Zuid-Amerika zijn blinde passagiers betrapt. Van een collega waterklerk van een concurrerend maritiem agentuur hoor ik dat er ook grote hoeveelheden drugs ontdekt zijn. Hij raadt mij aan uit de buurt te blijven want er staat een en ander te gebeuren.   Als ik na een nachtelijke oproep toch voorbij de beruchte kade moet zie ik een rits combiwagens met blauwe zwaailichten naast het schip staan. De toegang tot het schip wordt belemmerd door enkele zwaar bewapende politiemannen. s’ Anderendaags verneem ik van de collega dat er ook een lijk aan boord werd gevonden en dat zowat een kwart van de bemanning in hechtenis is genomen.   Een bijzondere plaats in de Gentse haven is een dok waar Russische boten toekomen. Hun cargo bestaat uit enorme boomstammen die naast het schip in het water worden gedeponeerd. Om op het schip te geraken moet men tientallen meters over planken lopen die op de boomstammen zijn bevestigd, een riskante onderneming.   Net als ik aan mijn evenwichtsoefening wil beginnen merk ik dat de havenpolitie langs een touwladder het schip verlaat. Het spraakprobleem met de Russische kapiteins en bemanning wordt meestal opgelost met het aanrukken van de nodige hoeveelheid wodka. Alhoewel de glaasjes niet groot zijn heeft een van beide agenten er toch te diep in gekeken en ik zie hoe hij met één been naast de loopplank beland. Mijn gegrinnik wordt niet in dank afgenomen als de man der wet letterlijk afdruipt.  Dan is het mijn beurt en ik raak vlot aan boord.   Meteen valt de onaangename reuk op. Aan de zweetlucht van de zeelui ben ik inmiddels gewend geraakt, maar hier is die reuk vermengd met de doordringende geur - zeg maar stank - van Russische sigaretten. De glaasjes en de fles wodka staan mij al op te wachten, samen met een bord  “Ljubitelskaya” of boterhamworst. Om hun Wodka nog meer smaak te geven hebben de Russen kleine flesjes met een brouwsel van haast pure alcohol waarvan ze telkens enkele druppels bij hun glas voegen. Na de “vashe zdoróvje” en het eerste glaasje biedt men mij een plak worst aan, die ik weiger omdat het er alles behalve smakelijk uit ziet.   Hoe kan men geharde zeelui imponeren of hun sympathie opwekken? Mijn trucje is hen een typische Belgische “Groene Michel” sigaret aan te bieden. Een van de Russen steekt er eentje op en kucht de longen uit zijn lijf. Hij biedt mij dadelijk een tweede glas wodka aan, maar ik merk niet dat hij mijn glas vult met de inhoud van het flesje pure alcohol. Mijn reputatie staat op het spel en dus doe ik de obligate ad fundum. Eerst wordt alles zwart voor mijn ogen en dan zie ik alle kleuren van de regenboog. De Russen gieren van het lachen maar geven mij toch een glas water en bieden mij opnieuw worst aan. Ik stop drie plakken in mijn mond. Later verklappen ze mij hun geheim : als je wodka drinkt, kameraad, moet je tussen elk glaasje iets eten. Hoe ik over de planken terug thuis ben geraakt weet ik niet meer, maar wel dat ik géén natte voeten had.       Zoals hoger beschreven laveren tussen de zeereuzen ook kleine kustvaarders. Zij komen vaak uit buurlanden Duitsland, Nederland en Frankrijk. Een aantal steken het Kanaal over en komen uit Engeland waar ze de Thames op- en afvaren. Een van de Engelse bootjes legt tweewekelijks aan in Gent. Er zijn slechts vijf zeelieden aan boord. Na een aantal keren leert men de kapitein en stuurman beter kennen en wordt er al eens door geboomd over één of ander onderwerp; niet enkel een fantastische leerschool voor Engelse dialecten maar vooral voor de vele “dingen des levens”.      Het zijn stuk voor stuk geharde zeelui die moeten zwoegen om letterlijk en figuurlijk het hoofd boven water te houden. Hun schuiten worden zo goed als mogelijk onderhouden maar dikwijls ontbreken de middelen om noodzakelijke herstellingen uit te voeren. Bij elke afreis laten ze hun geliefden achter, die op hun beurt met angst in het hart wachten op de thuiskomst.   Op een dag is er slechts nieuws. Het Engelse bootje is de nacht voordien met man en muis vergaan op de Thames.   Ik ben geen harde zeeman, pink een traan weg en denk aan de laatste strofe van het liedje van Bobbejaan Schoepen “Zie ik de lichtjes van de Schelde” :   En heeft soms de zee iets verkeerds met me voor En krijg ik voorgoed averij Denk dan aan de kind'ren en sla je er door Maar spreek ze dan dikwijls van mij  

Vic de Bourg
5 0

6² ZKV’s (*)

WAAR OGEN EKSTEREN TRAPPELT HET ONGEDULD   OP SLAG  DE OPGESLAGEN TEKST GEVONDEN   WAAROM ZWIJGEN DIEREN DIE OOIT SPRAKEN   BAZEN ZIJN ONTSPOORD, TREINSPERSONEEL IS UITGERANGEERD   VROUW IS NIETS, ZONDER HAAR MAN   VROUW: ZONDER HAAR, IS MAN NIETS   *** SCHADUWEN MOETEN IETS FELLER BELICHT WORDEN.   KOM NAAR HUIS, THUIS IS WEG.   VERDRONKEN DROOM, GEEN REDDINGSBOEI MEER OVER   WAAROM ZAGEN, HET HOUT IS OP.   VERSCHROEIENDE ZONNESCHIJN KOMT NA VERFRISSENDE REGENBUI   CONGE IS OP, MORGEN WEER WERKEN.   *** AL ZOT GENOEG, DOE MAAR GEWOON.   GEEN EIKEN MEER, GEEN BRONSGROEN HOUT.   OP DE PURPEREN HEIDE STONDEN BRANDWEERLUI.   WAAR WEGEN ZIJN WAREN EERDER WILLEN.   LEKKER BINNEN, WAAR HET IJSKOUD IS.   DE HOOGSTE NOOT, DE REDDING VERAF   *** MUIZEN EN OLIFANTEN DOEN STOF OPWAAIEN   THINGS OF BEAUTY ARE TOYS  FOREVER   FATA MORGANAS GINGEN IN LUCHT OP   ZIJN APENSTAARTJE KRULT VAN DE PRET   DE SNEEUWMAN ZIET ZWART VAN MISERIE   DE FIERE AAP MET TROTSE GIETER   *** ZIJN GULP EN MOND STAAN OPEN   EEN UITGELEZEN BOEK BLEEF ZONDER LEZERS   DE UITGELEZEN WIJN BLEEF ZONDER PROEVERS   MATEN ONDER ELKAAR MET ONDERMAATSE KAMERADEN   EERSTE VIOOL SPEELT THE LAST TANGO   AALSTERSE VUIL JEANETTEN MET FAMEUZE T..ROTIN..ETTEN   *** GEEN PAPIER MEER, DRUKKEN WORDT GESTAAKT   VERKEREN, HET KAN, BREDERO ZEI HET   HEILIG HUISJE SLOOPT DE HEILIGE KERK   WAAR KRAAIT DE HAAN WEL NAAR   BEROEPSMOORDENAAR MAG BEROEPSGEHEIM NIET OPENBAAR MAKEN   GEVALLEN, IJSJE VERGETEN LOS TE LATEN         (*) : zes maal zeer korte zes woorden verhalen             

Vic de Bourg
15 0

Puntloos

Wie er ooit mee begon weten wij niet en willen wij het wel weten of kan zo’n vragende zin in feite niet in deze stijlvorm vermits er hier dan een leesteken moet opduiken met name het vraagteken dat het uiteindelijk in vergelijking met andere leestekens nog goed doet beter dan bijvoorbeeld de komma die al jaren geleden een stille dood schijnt gestorven te zijn als men bijvoorbeeld vergelijkt met de Deense taal die haast onleesbaar en onuitspreekbaar zou zijn zonder het gebruik van komma’s wat ons brengt bij een vergelijking met het Nederlands dat alsmaar meer schrijvers telt dat de stijl van de eeuwige onophoudelijke zin huldigt waarbij het gebruik van de goede oude leestekens compleet geweerd wordt zodanig zelfs dat  anderstaligen die de taal nog niet meester zijn en ze dolgraag willen leren zich volledig verloren voelen want is het geen regel bij het leren van deze moeilijke taal om korte zinnetjes op te stellen die je toelaten snel een kort gesprek te leren voeren met de autochtone bevolking die daar gezien haar eigen taalgebruik blijkbaar niet op zit te wachten en al snel zelf naar haar kennis van de allochtone taal overschakelt die ze in de gebrekkige taalkennis van de ander meent te bespeuren waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat en de al of niet gewenste immigranten nooit ingeburgerd geraken in het vreemde land van hun keuze zodat zij soms zodanig in moeilijkheden geraken dat zij geen andere keuze hebben dan zich meer nog dan voorheen in hun eigen wereld op te sluiten zowel op het vlak van de taal als van de religie of de gewoontes die ze niet eens van huis hebben meegekregen maar afkomstig zijn van hun voorouders die reeds enkele generaties geleden naar dit land kwamen om het werk te verrichten dat de autochtone bevolking zelf niet meer wilde uitvoeren en hoe moeilijk dit voor hen  was  gezien de uit te voeren taken toch door iemand moesten uitgelegd worden in een taal die ze niet begrepen wat  een beetje leek op de situatie van de Vlaamse jongens die aan het front in WO I en voor hen die het overleefden nog lange tijd nadien hun plan moesten trekken met de bevelen van de francofone legerleiding die het vertikte de taal van arbeiders en de boeren aan te leren tot er grote schrijvers opstonden die in die taal zowaar romans en poëzie begonnen te produceren  en bleven produceren tot hun dood of tot op heden terwijl sommigen onder hen recentelijk deze stijl zonder leestekens bedachten waaraan veel lezers geen boodschap hebben maar waar  zij ook geen punt van maken.

Vic de Bourg
39 3