Het gerecht heeft mij berecht,
Ik word gerecht nog voor de avond,
En even onterecht zie ik
Een pelgrim naar de galg gaan.
Een vrouw die afgewezen
Is een leeuwin die niet loslaat,
Die aftastend met tanden
Naar de slagader op zoek gaat.
Het moordwapen is zilverwerk,
Kostbaar, onvervangbaar en
Toevallig in de tas van haar vlam,
Die ze vol wrok uitblaast.
Op heterdaad betrapt,
Zo zegt de rechter in wiens maag
Ik straks verteerd door sappen
Na gepluimd, verscheurd, gesmaakt.
Ik heb het niet gedaan, huilt hij.
De vrouw grijnst in haar baard.
Bij God, ik zal vrij zijn van blaam
Zodra uw lunch daar kraait.
De kruk die krijgt een harde trap,
Het koord verstijfd en strak.
De levenslust schiet door mijn lijf.
Ik leef!, kraai ik verrast.
De vrouw vloekt, maar de rechter
Haast zich naar de prooi die hangt,
Maar die zweeft in alle onschuld.
Hij geen dief, zo weet de Heer, en
Hij zet koers naar Compostela
En de vrouw eet haan met peren.