Binnen twee weken vertrekken mijn broer en ik samen met de andere misdienaars van de kerk in ons dorp op reis naar Italië. De begeleiding noemt het een bedevaart maar wij willen ons gewoon amuseren.
Samen met mijn vader zit ik te wachten in het bankkantoor van ons dorp. Er zijn nog twee nummertjes voor ons. Wanneer het onze beurt is, bestelt mijn vader Italiaanse lira voor mijn broer en mij.
De bediende zucht wanneer hij hoort dat we over twee weken vertrekken. “Ja maar, meneer, dat moet besteld worden bij de bank in Brussel en dan moet er nog een transport naar hier zijn. U komt in het vervolg beter een beetje vroeger voor zo’n speciale kwestie. Ik ga moeten bellen om te kijken of dat nog lukt.”
Hij verdwijnt naar een kamertje achterin en komt na een paar minuten terug. “Brussel zegt dat het niet kan. Twee weken is te kort dag.”
Mijn vader krijgt het op zijn zenuwen. Nog voor hij iets kan zeggen stelt de bankbediende voor dat we het Italiaans geld zelf in Brussel gaan ophalen. Hij zal het morgen bestellen – vandaag lukt niet meer, het is al kwart voor vier – en dan kunnen we het volgende week hebben. Of mijn vader de Centrale Bank weet zijn. Nee, natuurlijk niet, wij komen nooit in Brussel. De bediende schrijft het adres op een briefje. Eens we thuis zijn vraagt mijn vader aan mijn moeder om de weg op te zoeken.
Na vijftien minuten is de pc opgestart en na nog eens vijf minuten is de internetverbinding in orde. Mijn moeder wordt hier zenuwachtig van want nu is onze telefoon bezet en kan er niemand ons bereiken. Surfen kost naar het schijnt ook handenvol geld.
Na lang zoeken kan ze eindelijk een routebeschrijving afdrukken. Mijn vader en ik hoeven volgende week enkel de vier bladzijden met instructies nauwgezet te volgen en hopen dat we geen omleiding tegenkomen.
Zoals elke keer vergeten we de route om weer thuis te raken af te drukken.