De eerste keer dat ik me bedrogen voelde, was toen de chiroleidsters ons, zevenjarigen, vertelden dat we tijdens het zomerkamp - mijn eerste! - zouden logeren in een heuse burcht.
We werden aangemoedigd tekeningen te maken die we dan in die burcht aan de muren zouden hangen met plakband. Ik tekende de burcht zelf, met dikke, koude, donkergrijze muren, en dacht dat ik daar wel een beetje bang zou zijn. Ook al keek ik er erg naar uit. Ik droomde er zelfs over.
Wat voelde ik me teleurgesteld toen bleek dat de burcht alleen bestond in de fantasie van onze leidsters, en we onze luchtmatrassen in een saaie, geel geverfde zaal van een groot huis moesten leggen. In een dorpje met een naam als Bevel. Op een steenworp van thuis.
Maar alles kwam nog goed toen we in het aanpalende bosje - tien bomen en een struik - takken van bomen braken en die het hele kamp lang met een soepele beweging van onze polsjes lieten ronddraaien zoals de majorettes dat deden met hun stok.