Katrin Van de Velde

Teksten

Groepen en krachtdieren

Ik ontmoette een vrouw met mijn grootste angst in haar naam. Ze sprak over zweethutten en ayahuasca en krachtdieren. Ze vroeg: durf je jezelf te tonen? Zou men dat pikken? Veel mensen denken dat ze het ene kunnen zeggen, en het andere doen, en dat dat dan verborgen blijft. De jeuk rond mijn nieuwe oog wordt steeds ondraaglijker.Op het internet zoek ik naar een opleiding tot sjamaan. Wanneer ik ergens lees dat een van de opdrachten om na twee jaar te kunnen slagen is: 'drie dagen en drie nachten in een bos doorbrengen zonder voedsel', klik ik snel de pagina weg. Ditmaal wordt de leeskring geleid door een leeuw op sandalen. Hij zit hoog op een tafel, iets buiten de kring, onder een felle plafondlamp. Zijn woeste gele haren omringen een gezicht dat altijd lacht en zegt: ik hou van mensen. Het geeft me de toestemming om lelijk te zijn en toch niet te worden afgewezen.Door de open deur hoor ik zachte regen op de hete straat vallen. Buiten is het donker, binnen veel te licht. De groep is een beetje wild vanavond. Er zijn drie nieuwe leden, drie vrouwen (drie heksen). De leeuw vraagt hoe het komt dat er bijna geen mannen zijn. In de groep rond de tafel zit de andere, stiller dan wanneer hìj leidt. Beide mannen hebben lange haren.Een van de nieuwe vrouwen zegt: ik ben nooit vrolijk. Alsof ze meedeelde dat ze morgen naar de winkel moet. Een andere begint te zeuren over de walgelijke borsjtsj die de Oekraïense mensen die ze opving haar voorzetten.Pas nog had ik het er met iemand over dat vrouwen er moeilijk in slagen een groep te betreden zonder hun hart al bij de deur uit te storten. Wat de reden van bijeenkomst ook is. Praten is een gelijkmaker. Een zuiverend ritueel.De leeuw lacht: ik hou van boeken met een hoek af. Later op de avond zal hij bekennen dat hij tijdens het lezen ezelsoren vouwt. We trekken een gezamenlijk gezicht van afschuw. Ook zonder opleiding of beangstigende opdrachten treed ik elke dag wel een paar keer buiten de tijd. Dat gebeurt op de trap (zowel die naar boven als die naar beneden), in de tunnel onder de spoorweg dicht bij mijn huis, en in de 'dangling pose'. Wanneer mijn dode bovenlichaam slap langs mijn opgespannen benen hangt, loopt alle tijd via mijn kruin naar buiten. Als zachte regen op warm asfalt. Een half jaar geleden kocht ik in een wanhoopsbui een petroleumblauw fluwelen Nijntje, dat er hopelijk in zou slagen mijn slapeloosheid 's nachts op te zuigen. Helaas, Nijn stelt teleur. Hij staat daar maar, naast mijn hoofdkussen.Toen de vrouw die ik onlangs leerde kennen me vroeg welk dier mijn krachtdier zou kunnen zijn, had ik geen idee. Maar nu begint het me te dagen: mijn krachtdier is een stoffen konijn.

Katrin Van de Velde
11 0

Man met meisje

Ik lig op een dun matje op een open plek in het bos. Rondom mij liggen zeven anderen in een halve cirkel, ook op matjes op het klamme gras. Het is half tien 's avonds, maar nog niet donker. Ik ruik gras, muggenlotion. Wanneer ik mijn ogen open, zie ik muggen kriskras door elkaar vliegen, maar ze wagen zich niet door het schild dat ik aanbracht. Hoger dan de muggen, veel hoger, beweegt een vliegtuig, niet groter dan een mug, zich langzaam en geluidloos door de blauwe lucht. Ik merk het alleen maar op doordat het blinkt in het zonlicht. Zonlicht dat de aarde al niet meer bereikt.Sara heeft gevraagd de ogen te sluiten, mogelijk ben ik de enige die kijkt. Het vliegtuig met mijn ogen volgend, kom ik helemaal tot rust.Tussen de bomen rond ons klinken dierengeluiden, dichtbij en ver weg. Vogels, gekraak, geritsel. In de verte gaat een specht tekeer. Ik zou hier elke avond willen liggen. Wanneer ik die nacht wakker word, denk ik aan het rustgevende bos. Ik stel me voor hoe de plek waarop ik enkele uren geleden yogales had, er nu bijligt. Het gras nog wat plat van de matjes, alles donker nu, misschien een beetje verlichting van de maan, het dierenrumoer luider. Geen mens te bekennen. Ook niet om te zien wat daar gebeurt. Met vier zitten we onder de grote, nieuwe parasol op ons terras. We eten de pastasalade met garnaal die ik heb gemaakt, het weer is niet te koud en ook niet te warm. De fusilli zijn perfect al dente. Het gesprek komt op kruipkelders. Mijn vader zegt: wij hadden er vroeger ook een, hè. 'Ja,' antwoord ik met een glimlach, 'die kelder waar je me een keer naartoe sleurde, mijn broer er huilend achteraan omdat we allebei zo bang waren voor die ruimte.'Ik zie zijn gezicht veranderen. 'Dat kan ik me niet herinneren', zegt hij onzeker. En, zachter: 'Dat is niet waar.' Ik reageer lachend: 'Ik zal stout geweest zijn, zeker.' We hebben het snel over iets anders.Die avond komt alles weer boven. Broer en ik ruziënd, ouders boos. Met vader de trap af, huilend, sneller dan mijn voeten kunnen volgen. Broer er achteraan, ook huilend, smekend. Uit plaatsvervangende angst, maar ook uit schuldgevoel, want hij was de aanstoker (maar ik de oudste). En hoe ik op het laatste nippertje dan toch niet dat kleine groene deurtje werd doorgeduwd. De vader onder de parasol is niet de vader van de kelder. Hier zit een fragiele, ietwat gebogen man die gespaard moet worden. Hij zal er niet zo erg lang meer zijn, en dan ga ik hem missen. Ik zou daar nu al om kunnen huilen. Toch slaag ik er niet in hem vast te grijpen, hier te houden, te denken: nù, nù, nù!Mijn ouders gaven me onlangs een oud fotoalbum. Het gaat over onze jeugd, toont vier mensen die ik niet ken. Een jonge slanke sterke man. Een jonge slanke zorgelijke vrouw. Een dochter. Een zoon. De kinderen kunnen nog alle kanten op. Er zijn foto's in allerlei combinaties. Man met meisje. Man met jongen. Vrouw met jongen. Vrouw met meisje. Man met vrouw. Meisje met jongen.Op een van de foto's houdt de man het meisje en de jongen stevig vast bij hun handen. Hij trekt de handen zo hoog de lucht in, dat oksels bijna scheuren. Ook al staan de jongen en het meisje in twee millimeter zeewater, toch wil de man hen behoeden voor de verdrinkingsdood.Dit is niet de man die met twee huilende kinderen voor het kleine groene deurtje staat.Daar staat een vader die nog alles kan. Wilde tochten met de slee door de achtertuin. Het monster onder het grote deken dat met joelende kinderen op zijn rug over de meubels kruipt. De man die onderaan de trap staat en je aanmoedigt je in zijn gespreide armen te laten vallen. In deze wereld is alles nog veilig, hier blijft het groene deurtje gesloten. Na het dessert gaan ze weer naar huis. Ik loop met hen mee naar hun fietsen aan de zijkant van het huis, zie twee smalle ruggen weggaan, een beetje tegengehouden door de ouderdom.Het zal een van de laatste keren zijn, dat weggaan. Daarna blijven alleen herinneringen over. Eenzijdige. En er zal niemand meer zijn om ze te ontkennen.

Katrin Van de Velde
12 0

Ik sta. Ik leef.

Buiten is het stil, donker, doods. Op het kussen naast mij in bed regent het. 'Monastery drizzle' heet de soundscape die speelt. Blijkbaar klinkt regen op een kloosterdak anders dan die op een huis, loods of schapenstal. Hoe dan ook, het getokkel brengt mij tot rust en duwt me opnieuw de slaap in.Ik slaap rommelig. Droom dat ik een boom ben met wortels tot aan Australië. Mijn kruin kraakt in een storm, danst alle kanten op. Terwijl ik onder de douche sta, zuigt Maurice in de andere badkamer alle haartjes en pluisjes op. Ik hoor hem zacht brommen, soms piept een wieltje in een bocht. Ook op mijn hoofd regent het anders dan op een kloosterdak. Ik houd mijn gezicht naar beneden zodat er geen water in mijn ogen komt, kijk naar het schuim dat moeizaam in het smalle gootje verdwijnt. Maurice laat een deuntje horen, hij is klaar met zijn taak. Een tuin. Indirect licht. Een boom, winterkaal. Ver weg blaft een hond. De ochtendlucht heeft een kleur van roest, ze bijt in mijn longen. Ik stap door de poort, de straat op, activeer mijn pols.Ik ren beheerst, het natte asfalt rolt onder me door. De wereld, een loopband zonder uitknop. Achter mij meen ik plofjes te horen, maar wanneer ik over mijn schouder kijk, is daar niemand. Niet alle lucht heeft dezelfde temperatuur. Ik ben, ik ben, ik ben. Hier is het zwembad dat er niet meer is. Er ligt nu een grote berg zand, maar daarboven zijn ergens nog het water, de springplank, de gladde tegels met Verboden Te Lopen. En juf Vivianne die dreigt: wie nù niet in het water durft te springen, die dùw ik erin! Knikkende knieën, de geur van chloor, mijn haren verpletterd onder de blauwe rubberen muts. Kneusjes op een hoopje; verderop duiken de anderen uitgelaten in het diepe. Hun kreten galmen.Ik weet zeker dat ik zal verdrinken in de meter water diep onder mij. En dat juf Vivianne mij niet zal redden.Ik spring op het moment dat mijn angst voor haar die voor het water overstijgt. Met armen wijd uitgestrekt, de adem ingehouden. Mijn handpalmen ploffen op het water, ik sta. Ik leef.Op één na, hebben alle kneusjes gesprongen. Juf Vivianne doet alsof we niets bijzonders hebben gedaan. Ze is nog steeds boos, maar het overgebleven kind wordt niet in het water geduwd.Dit alles hangt hardnekkig boven de berg aarde. Binnenkort komt hier een parking, maar ook dan zullen de kleedhokjes, de zwemplankjes, de chloor, de angst niet verdwijnen. Op weg naar huis tokkelt de lucht haar roest op mijn kruin.

Katrin Van de Velde
8 0

En toen sloeg Sara drie keer

Ze zit tegenover me aan de houten tuintafel in de oude herfstzon, knijpt haar winterjas dicht over haar hals. De bries, het seizoen, de hele wereld; ze heeft zoveel vijanden gemaakt dat ze er niet meer wil zijn. Dat zegt ze ook, tot drie keer toe. Ik weet niet wat ik voor haar kan doen, elk plezier wordt afgewezen. We verschillen zo. Ze vertelt, keer op keer, hoe ze elke dag de mindfulness oefeningen doet uit het boek dat ik haar gaf, op het matje naast haar bed. Het lijkt haar laatste houvast aan het leven. Zullen we? Wil je? En als je nu eens? Nee, allemaal niks voor haar.Ik zie hoe mager ze is geworden, gerimpeld ook. Alle kleur heeft haar gezicht verlaten. Haar omhelzen durf ik niet, want er is corona.En zo blijven mijn woorden tussen ons in op het tafelblad stuiteren, als pingpongballetjes die niet worden teruggeslagen. De zon schijnt hard op mijn achterhoofd en ik voel hoofdpijn opkomen, denk erover mijn truitje uit te trekken. 'Maar heb jij het nu niet koud?' vraagt ze voor de tweede keer vol ongeloof. Ik besef dat dit de laatste keer is dat ik haar kan zien voor lange tijd, want vanavond houdt de zomer ermee op. Ik ben overprikkeld, al weken. Het minste geluid is een aanslag op mijn lichaam. Als ik niet ineen zit te krimpen onder het urenlange geblaf van de hond van de buren, ver weg maar monotoon enerverend in mijn allesomvattende hoofd - als een waterdruppel die daar eindeloos op wordt gedropt, of de elektrische zaagmachine van andere buren jammerend door mijn ingewanden gaat, dan wandel ik, ren ik, wèg van dat hoofd, want mijn lichaam is de kracht die alles overeind moet houden. Dan denk ik: kom maar hoofd, verstop je in de bossen, in je adem, in de mantra op het ritme van mijn stevige tred. En 's nachts, ach, 's nachts, met dat bonzende hart en jakkerende longen als liep ik voor mijn leven.Vannacht was een stukje pil mij net tot bedaren aan het brengen, ik las nog wat zinnen uit 'Such small hands', en toen kroop er plots een vlieg in mijn oor. Op mijn yogamat in de grote donkere zaal, een van mijn laatste toevluchtsoorden, voelde ik me veilig. Geen facebookvenijn, geen chauffeurs die me van de weg willen maaien, niemand die me beschuldigt, geen vrienden die een verbaasde emoticon onder rampspoed zetten maar nooit eens vragen hoe, of het met me gaat, geen coronaontkenners, geen egoïsten, geen coronaontkennende egoïsten, geen berichten waarop ik niet weet hoe te reageren, geen onheilsmeldingen, geen afwijzing, geen onbegrip, een lichaam dat eindelijk uitgedobberd is aan het einde van het uur.En toen sloeg Sara drie keer op haar klankschaal, en de trillingen zongen door de zaal, kropen mijn rugliggende, overgegeven lijf in, en trilden het bijna tot tranen. Ik besefte: dit is alles wat ik nodig heb, dit is geluk.

Katrin Van de Velde
19 0

Jeanne

Wanneer ik in de zetel wil gaan zitten met een boek, vang ik door het grote voorraam een glimp op van de overbuurvrouw die, gehuld in een lichtblauw trainingspak, op handen en knieën in haar voortuin zit. Ik denk: knap hoe zij op haar vergevorderde leeftijd, en méér nog: zich steeds langzaam voortbewegend met twee wandelstokken (vaak een wandelstok en een paraplu), toch nog dat beetje onkruid wil uittrekken. Ik zag haar dat immers al een paar keer eerder doen. Dat gaat erg traag dan, en met veel moeite en geworstel met haar twee stokken, maar ze doet het toch maar.Ik ga zitten, open mijn boek en begin te lezen. Maar vrijwel meteen gaat er een alarmbelletje af in mijn hoofd. Kroop ze nu niet èrg onhandig over haar gazon? Ze zal toch wel oké zijn? Ik sluit mijn boek weer en ga naast de zetel staan, waar ik een goed zicht op haar heb. Ze kruipt nog steeds over het gras, dat toch wel nat moet zijn na de felle regen van vanmorgen. Ik zie haar onder een struik reiken, ze gaat er bijna helemaal bij liggen, en vervolgens een beetje rechtkomen in wat ik uit de yogalessen ken als de sfinxhouding. Haar bovenlichaam probeert ze op te richten, steunend op twee korte stokjes, haar benen liggen languit op de grond. Een van de stokken valt.Ik snel naar mijn schoenen, ga naar buiten en loop naar de overkant. Daar staat haar man inmiddels naast haar, hij probeert haar rechtop te trekken. Wat nog niet een beetje lukt, want ook hij is erg oud, erg mager (in tegenstelling tot zijn vrouw), en ook hij beweegt zich doorgaans voort met behulp van twee stokken. (Als je hen van ver op hun kleine wandelingetje door de omringende straten ziet, zou je denken dat het langlaufers zijn.) Ik open het poortje dat hun tuin afscheidt van de straat, en dat gelukkig niet op slot is, en rep me naar mijn buren. ‘Gaat het niet? Ben je gevallen?’ De vrouw is erg hardhorend en begrijpt me duidelijk niet; de man mompelt wat en ik begrijp hem niet. Ik ga achter mijn buurvrouw staan, steek mijn handen onder haar oksels, en trek. Ze komt nauwelijks een centimeter van de grond. En de vraag is of, eens ik haar rechtop zou hebben gekregen, ze wel op haar benen kan staan. Dus vraag ik haar of dat zal lukken. Ze glimlacht wat, heeft me niet begrepen.Ik besluit om hulp te halen, want in mijn eentje kan ik dit niet. Ik roep: ik ga hulp zoeken bij de buren, maar ik weet niet of ze me hebben gehoord of begrepen, en kan maar hopen dat ze niet denken dat ik wegloop en hen aan hun lot overlaat.Ik bel aan bij het huis links naast het hunne. Ik heb dat echtpaar een uur eerder zien thuiskomen, samen met hun zoontje dat ze, vermoed ik, van school hadden gehaald. Hun beide auto’s staan nog op de oprit, dus ze zijn zeker thuis. Maar niemand doet open. Ik bel een tweede keer, ook nu geen reactie.Dan maar de woning ernaast, maar ook daar heb ik geen succes. Ik probeer het huis aan de andere kant van het oude paar. Die mensen ken ik, ze zijn erg vriendelijk en behulpzaam, en er is een sterke man in huis. Als hij thuis is, waar ik voor vrees. Gelukkig wordt hier wel opengedaan, maar de man is niet thuis. Ik moet het doen met de lieve M en haar volwassen dochter, die daar toevallig is. We haasten ons met ons drieën naar de oude vrouw, die nog steeds op het natte gras ligt te glimlachen. Naast haar ligt een doormidden gebroken houten wandelstok.Ik roep of ze pijn heeft, M roept of ze draaierig is. ‘Nu nog niet’, glimlacht ze. Haar man heeft inmiddels, voetje voor voetje, een keukenstoel gehaald uit hun garage, en die achter zijn vrouw op het gras gezet. De dochter van M en ik steken elk onze handen onder een oksel, en zo krijgen we haar op de stoel, die M moeizaam zo ver mogelijk onder haar achterste schuift. Het is een log gewicht, dat in niets meewerkt. Ik sta tegen een struik, heb weinig bewegingsvrijheid, en voel hoe het vocht van de bladeren in de stof van mijn rok dringt.De buurvrouw is er veel erger aan toe. Ik heb geen idee hoelang ze op het beregende gras heeft gelegen, maar haar trainingspak is donkerblauw op knieën, onderbenen, rug en buik. ‘Ik red me wel nu, bedankt’, lacht ze. ‘Laat mij hier maar zitten.’ Maar nee, Jeanne, protesteert M. Het is de eerste keer dat ik de naam van mijn overbuurvrouw hoor; tot hiertoe hadden wij een relatie van vriendelijk naar elkaar wuiven, telkens wij elkaar zagen. Ik riep wel eens goeiemorgen of hallo, maar daarop kwam alleen een wuifje als reactie.M wil een dokter bellen, maar daar wil Jeanne niet van weten. Dan maar de kinderen opgebeld, het rijtje (dat in M’s telefoon blijkt te zitten) afgegaan, want Jeanne moet toch droge kleren aan. Een van de dochters belooft dadelijk langs te komen.Ondertussen dragen wij Jeanne weer haar huis in, ondanks haar protest omdat ze niet tot last wil zijn. Het is een split level woning, wat betekent: veel trappen. Ik snap niet hoe Jeanne en haar man dat volhouden, om hier dagelijks met al hun stokken te leven. Vanuit de garage is er een doorgang, smal als een mollengang, naar de keuken, met een zestal treden. Jeanne hijst zich moedig naar boven, zich vastklampend aan de trapleuning, onder de vrije elleboog ondersteund door M. Ik neem de stoel mee naar binnen. We komen terecht in een kleine bedompte keuken. Jeanne schuifelt verder naar de al even donkere woonkamer, waar ze zich met haar natte kleren in de zetel laat zakken. Tegen haar zin, ze moet van M. ‘Vroeger vertelden de ouderen de jongeren wat ze moesten doen, en nu is het omgekeerd’, merkt ze vinnig op, nog steeds met de glimlach op het gezicht.Ik blijf, samen met M’s dochter, achter in de keuken. Zo leren ook wij elkaar kennen. Ze is al even hartelijk als haar ouders. Ze vertelt me dat ze tijdelijk weer bij hen is ingetrokken, omdat haar huis wordt gerenoveerd.Ik vermoed dat mijn hulp niet langer nodig is, maar weggaan lijkt me ook wat bot. Ik kijk een beetje rond in dit huis waar ik voor het eerst ben, waarvan ik alleen de voorgevel ken. Op de keukentafel, die vol spullen ligt, ontdek ik een aangebroken pak wafels naast een halfrotte kiwi. Omdat ik niet verder wil indringen in het leven van deze mensen die daar niet om hebben gevraagd, ga ik dan maar afscheid nemen van Jeanne en M, die er kordaat op staat toe te zien dat haar buurvrouw niet uit de zetel komt. De man van Jeanne scharrelt wat rond, lijkt niet goed te weten wat te doen nu alles hem uit handen is genomen. Handen die het toch al niet meer aankunnen allemaal. Zijn hulpeloze blik eerder, toen hij in zijn eentje zijn vrouw van het gras wou rapen, terwijl hij besefte hoe absurd dat was en dat hij niets voor haar kon doen, is me bijgebleven. M bedankt me voor de hulp, ik vermoed in de plaats van de oudjes, omdat zij dat niet meer kunnen. Ik ben blij met zo’n buurvrouw, en ook opgelucht dat zij thuis was.Wanneer ik mijn eigen huis weer ben binnengestapt, zie ik door het raam hoe aan de overkant een auto stopt. De dochter en schoonzoon zijn blijkbaar gearriveerd, en kunnen de zorg voor hun moeder nu overnemen.Enkele uren later vraag ik me af, niet voor het eerst, hoe mijn twee overburen het redden, en hoelang nog. Ze hebben blijkbaar een grote familie, en bezorgde buren, maar meestal zitten ze toch met hun tweetjes in dat huis met al die trappen, ofwel zijn ze onderweg met hun wankele stokken.Wat later komt mijn man thuis van zijn werk, hij neemt me stevig in zijn armen. We blijven met gemak overeind. Oud worden, ik vind dat toch maar niks.

Katrin Van de Velde
16 0

Sandman

Ik keek naar een documentaire over Morphine, een alternatieve rockband waar ik al vele jaren grote fan van ben. De groep bestaat al twintig jaar niet meer, omdat de zanger, Mark Sandman, overleed.Dat deed hij op een podium in het Italiaanse Palestrina, waar hij halfweg een openluchtconcert een hartaanval kreeg.In de documentaire vertellen zijn medemuzikanten over het voorval. Hij was moe geweest die dag, raakte buiten adem op de talrijke trappen waaruit het pittoreske Palestrina bestaat. Het was er warm ook, midden zomer, en bij de soundcheck ‘s middags was Mark bijna flauwgevallen. Maar ‘s avonds stond hij er, zoals altijd, en hij zong en speelde de zweetdruppels op zijn gezicht.Plots hoorde de saxofonist hoe Mark een beetje een afwijkende versie maakte van het lied dat hij op dat moment zong, iets wat hij nooit eerder had gedaan. En toen begon hij ook nog eens vals te spelen op zijn tweesnarige basgitaar. Waarna hij achterover struikelde en op een versterker viel. De muzikanten stopten met spelen, het publiek verstomde. Alles werd doodstil. Ook Mark.Hij werd nog naar een ziekenhuis gebracht, waar zijn kompanen, die buiten voor het gebouw angstig stonden te wachten, door een raam konden zien hoe er een laken over Sandmans gezicht werd gelegd. Ik vroeg me af wanneer Mark Sandman precies was begonnen met sterven. Of dat niet al zou zijn geweest op het moment dat hij het lied veranderde. Of toen hij begon vals te spelen. Of misschien overleed hij al een beetje tijdens het beklimmen van de trappen van Palestrina, eerder die dag. Doodgaan op een moment waarop we ons amuseren, velen idealiseren het, lijken te denken dat het een romantische bedoening is. Maar iets wat je graag doet, daar wil je toch niet mee ophouden?Net zoals ik denk dat sterven makkelijker is als men oud en versleten is, en de geliefden en pleziertjes beetje bij beetje rond zich heeft zien wegvallen, ga ik er ook van uit dat ik niet wil verdwijnen wanneer het leuk is en ik me gelukkig voel.Ik herinner me hoe ik na mijn scheiding langzaam uit het dal kroop en weer begon uit te gaan, en op een avond geheel onverwacht verliefd werd op een man met wie ik had staan praten. Bij het afscheid gaf hij me een zoen op de wang. Toen de kennis met wie ik op stap was die avond me even later naar huis bracht met zijn wagen, werd hij plots erg boos op me en begon roekeloos te rijden. Zijn jaloezie had ik niet zien aankomen. Ik zat daar gevangen in die auto en was bang, en al wat ik kon denken was: laat me nu niets overkomen. Niet nu. Nu niet meer.

Katrin Van de Velde
20 0
Tip

Het is zo zinloos

Soms lijkt het alsof plaatsen ons onthouden. Gisteren was ik op de militaire begraafplaats in Vladslo. Daar was ik al eerder, twaalf jaar geleden. Toen nam een vriend me er mee naartoe, en was ik getuige van een magisch moment. Even ervoor had het geregend, en toen wij die stille plaats betraden, brak de zon door de hoge, volle eiken. Damp begon op te stijgen van de talrijke stenen. Het was zo mooi dat het me diep ontroerde. Wat me ook aangreep, waren de twee beelden van Käthe Kollwitz, die haarzelf en haar man voorstellen als treurende ouders, voor het graf van hun zeventienjarige zoon, die aan het begin van de Eerste Wereldoorlog overleed als soldaat.   Käthe buigt het hoofd diep, houdt met een hand haar mantel beschermend rond haar hals. Haar man kijkt stug, de armen over elkaar, naar de plaats waar zijn zoon rust, tussen duizenden andere soldaten. Op verzoek van de beeldhouwster werden de beelden zo geplaatst, dat ze ook rouwen om al die anderen.   Die beelden staan er nu zesentachtig jaar, onder zon, sneeuw, regen, hagel. Hun enige bescherming is een dunne moslaag. Je betreedt de begraafplaats, die verscholen ligt in het groen, door een smalle deur. Al vanuit de deuropening, omringd door zware witte stenen die het gevoel geven je te zullen verpletteren, kan je de grote, open grasvlakte zien, die je naar zich toe zuigt. In de verte het treurende ouderpaar.   Ik plaatste me tussen de dode ogen van de vader en het graf van zijn zoon. Zijn verdriet stroomde over me heen, werd me te veel. Over zijn wang kroop een lieveheersbeestje. Over het lange pad dat tussen de stenen loopt, kwam een gebogen oude vrouw naar ons en de beelden toegeschuifeld achter een rollator. Ze had duidelijk behoefte aan praten, herhaalde steeds haar woorden. We konden haar soms moeilijk verstaan, maar wat telkens terugkwam waren: 'een andere generatie', 'we moeten met elkaar overeenkomen', 'het is zo zinloos', 'Peter Kollwitz'. En dan wees ze naar de naam van de jonge soldaat op de steen vòòr haar huissloffen. Die naam lichtte op tussen de andere, viel me op. Alsof iemand hem regelmatig komt oppoetsen. Alleen rond deze steen was het gras vertrappeld; de andere graven waren verzonken in anonimiteit. Er was geen geluid hier, op af en toe een plof van een neervallende eikel na. Ik ging weg met het gevoel dat ik hier nog zal terugkomen.

Katrin Van de Velde
81 0

Dreef der Gedachtenis

Dit is een hoek van de begraafplaats aan de Viale Rimembranze in Crone, nabij het Idromeer in Italië. Dreef der Gedachtenis. Bijna vier jaar geleden schreef ik, na de plaats bezocht te hebben, het volgende:     En dan het dode meisje. Achter het kerkje in Crone volgde ik een weg, omboord met zwart-witfoto’s van wereldoorlogshelden, die naar een begraafplaats leidt waar bloemen overheersen. Roze, geel, rood; ze verstikken de graven, verbergen de urnenwanden. Ik zocht daar naar het recentste graf, een verse dode. Bij een urnennis met daarvoor drie vetplantjes zakte ik door mijn knieën, om zo de foto te kunnen bekijken van de Italiaanse schone met weelderig krullende haren. Dat zo’n schoonheid verloren was gegaan, trof me. Ik blijf haar gezicht voor me zien, maar verder wou ik niets laten doordringen, omdat ik al voorvoelde dat ze me zou achtervolgen. Geen naam, geen exacte leeftijd (ik herinner me alleen dat ze ergens in de jaren ’90 was geboren), ik heb nièt de liefdesbrief gelezen die erbij lag, ik heb geen foto van het graf genomen, ik ben er de dagen erna niet naar teruggekeerd. Alleen de sterfdatum (13-05-2014) en het gezicht.
En in de auto op weg naar huis voel ik me dus triest om dat meisje over wie ik niets weet. Omdat ze gestorven is. Omdat er zo veel sterft.     Die Italiaanse schone is me gevolgd tot in 2018. Over twee maanden zal ze vier jaar dood zijn. Ik heb nu spijt dat ik geen foto nam van haar graf. Haar naam, haar foto met het gezicht dat ik inmiddels vergeten ben (ik zie alleen rosse krullen), de liefdesbrief verpakt in plastic. Ik denk niet dat die er nog ligt, maar ik hoop het wel. Vanochtend moest ik plots aan haar denken, zomaar, zonder aanleiding. Of toch een die niet te achterhalen valt. Ik dacht: ik ga haar zoeken op google streetview. Haar zo dicht benaderen als ik kan. Ik typte de plaats Crone in de zoekbalk, vond er nog moeiteloos mijn weg, arriveerde met een paar klikken in de Viale Rimembranze, kwam noodgedwongen tot een halt vòòr de, nochtans openstaande, poort aan de hoofdingang van de begraafplaats. Via een zijweg, die ik wel kon betreden, bereikte ik de achterkant van de plaats, waar ik mij ook een poort herinnerde. Die was zowel in 2014 als op de foto dicht.   Ik herinner mij hoe ik diep op de begraafplaats was doorgedrongen, ik was er alleen en het was er zo stil, de bergen hoog en onoverkomelijk rondom mij. En toen kwamen er drie in het zwart geklede vrouwen door de poort die inmiddels ver achter me lag, ze naderden en liepen me voorbij, zonder naar mij te kijken. Ze praatten niet. En toen ik even na hen een hoek omliep, waren ze weg. Ook al was het kleine stuk achteraan, voorbij die hoek, met lange rijen urnennissen, erg overzichtelijk. Het kon niet anders of ze waren door de achterpoort weer weggegaan. Ik voelde aan de poort, maar die was op slot. En toen werd die stilte zo zwaar, dat ik mijn hart hoorde kloppen. Het enige levende hart daar.   Dus daar op de foto, achter dat zwarte hek, het hoekje om naar links, ter hoogte van de drie vuilniscontainers, staat onderaan tegen de grond de urne van het mooie meisje. Een meisje zo heel erg mooi dat je je nauwelijks kan voorstellen dat zij zou doodgaan. Alleen, zag ik toen pas, is zij er nog niet op deze foto. Hij werd genomen in 'sep. 2011'. Zij is dan nog aan het leven. Nog tweeëndertig maanden. Wellicht loopt zij daar ergens rond, mooi te wezen, zich afvragend wat ze vanavond zal dragen voor het feest. Zich nog van geen kwaad bewust. Misschien kent ze de briefschrijver, die om haar zal gaan treuren, nog niet.   Ik sluit de foto weer, en ook mijn gedachten over haar. Misschien duikt ze over enkele jaren opnieuw op in een stukje. Als ik er dan nog ben.  

Katrin Van de Velde
0 0

Spil

Vandaag zou de dag worden waarop ik naar de Aldi fietste om een pot lavendel te kopen voor in de tuin. Die gebeurtenis zou de spil zijn waarrond de rest van mijn leven zich afspeelt. Rond de aankoop van deze pot lavendel tolt al het andere. Dat wat is geweest en dat wat nog zal komen. Mijn oude dag. Het negende verjaardagsfeestje van een klasgenootje waar ik niet bij aanwezig was omdat ik er thuis geen melding van had gemaakt uit angst er niet naartoe te zullen mogen. De trouwring die ik voor mezelf kocht. Het wachten op de bus na het tweewekelijkse zwemmen met de klas, terwijl we toekeken hoe Hildes natte vlechten steeds grotere vlekken maakten op haar jas. Het sterven van de vrienden, een voor een. De val van de trap die ik maakte. De boeken die ik zal wegdoen. Het stroeve schuiven van mijn eerste breiwerkje (een knalgele sjaal) over de klamme naalden, in een klaslokaal vol getik. De mensen die ik zal teleurstellen. De vlinder die op mijn vinger kwam zitten terwijl de tuinsproeiers rondom mij regenboogjes maakten. De soep van dennennaalden die ik maakte in een emmertje met een eend op. Mijn voorlaatste adem.   Ik fietste dus naar de Aldi, een beetje zwetend ook al was het nog ochtend, maar deze dagen is de wereld zwaar en zwoel. Soms ging de zon even weg, en dan werd ik blij. Ooit las ik dat mensen met straatvrees zich veiliger voelen onder wolken. Omdat de afstand naar boven dan verdwijnt. En wolken zacht zijn om onder te schuilen. Ik zag een rond bord met een rode rand eromheen en in het midden een acrobatisch plassende hond. Even later een karton tegen een omheining met daarop in zwarte stift: 'wie voedert mij toch steeds??' De ezel op de wei deed alsof hij van niets wist. Ik moest zomaar denken aan de man bij wie ik vorige week vijf pakken granola kocht en die beleefd was maar niet hartelijk, waardoor ik dacht: misschien vindt hij dat ik te veel granola koop en ziet hij op tegen het bijbestellen straks. En niet voor het eerst viel me op hoe hard hij op Samson lijkt, de tv-hond. Maar het kan natuurlijk ook best zijn dat hij gewoon niet hartelijk ìs. En dat zijn vrouw de bestellingen doet. Ondertussen fietste ik verder. Nu eens door zon, dan weer door schaduw. Een autobestuurder schrok toen ik mijn voorrang nam. Een kraai vloog laag over mijn hoofd. Ik kwam voorbij de foto van de dode schooljongen; hij wordt maar niet ouder. Onder de foto lag een nieuw knuffeldier, de hortensia's ernaast waren verdroogd. Ik naderde de spil van mijn leven: de donkergrijze parking van de Aldi. Bij het oprijden ervan flitsten de twee dichtregels van Jan Emmens, die me nu al een paar dagen bezighouden, door mijn hoofd. "het is de zee die zich beweegt / alsof hij niets is dan alleen maar water." Ik ontweek gezwind een wandelaar die verstrooid de parking overstak.   Ik heb er twee gekocht. Twee potten lavendel. Geheel impulsief. Voor elke fietstas één. Ik zie ze staan, van hieruit, op het terras. Ze draaien dieppurper rond de zon.  

Katrin Van de Velde
23 0

Het jaar dat ik in Antwerpen woonde

Het jaar dat ik in Antwerpen woonde achttien en student Engels en Italiaans een prachtig appartement met glas in lood en open haard gevonden in Kerk & Leven Rita met haar honderden oorbellen op de zolder een poster van de Golden Gate Bridge over de hele muur zij zei: ik heb in Zwitserland gewoond als au pair en ook in Amerika en toen hoorden we de klokken van de Antwerpse kathedraal - het was vijf uur.   Het eerste wat ik als student deed was een trouwring kopen bij een jood. Een trouwring voor mezelf. Omdat ik vanaf nu van mij zou zijn toch in de eerste plaats. (Ik draag hem nog steeds. Onafgebroken.)   Ik lag op de lila deken die de huisbazin voor mij had gemaakt, van dezelfde stof als de gordijnen, en keek naar het hoge, witte plafond met rozet. Onder mij verraadde de plastic beschermhoes krakend wat van mij werd verwacht. Ondanks de advertentie in Kerk & Leven. Door de kieren in de houten vloer kwamen soms zachte flarden voetbal naar boven. Zelf luisterde ik naar The Cure en Olivia Newton John, op cassettes die ik van iemand had gekregen.   Ik kreeg er bezoek van Elsy die plots een Jehovah's Getuige was geworden, en mij overlaadde met een bijbel met flinterdunne blaadjes met uitsparingen voor de vingers en tijdschriften vol kleurrijke tekeningen van juichende mensen.Ze had haar man, die ik niet kende, meegebracht en beiden zaten, op de lila kussens op een bankje naast de haard, een uur lang verheugd te praten over het bouwen van een nieuwe koninkrijkszaal. Dat was de laatste keer dat ik Elsy zag. Ze was te verheugd geworden voor mij.   Verder kreeg ik er nog bezoek van een verboden man met een roos in zijn hand. Ook hij toonde zich verheugd, maar geraakte niet verder dan een zithouding op mijn krakende matras met al zijn kleren aan. Ik gaf hem een compliment over zijn zachte armen, hij zei dat hij niet van lila hield. Een vriendin van enkele straten verder kwam langs met twee handgranaten in haar tas. Ze bood me er een aan tegen stoute mannen 's nachts op straat, maar ik zei dat ik me wel zou redden zonder. Er deden verhalen de ronde over aanranding verkrachting moord, maar die overkwamen altijd anderen. Mijn moeder, die kwam ook nog op bezoek, die ene keer, toen ze begon te krijsen bij de drie kitscherige schaaltjes op de schouw die ik eens gratis had gekregen bij een lippenstift van yves rocher. Ze zag er asbakjes in, blijkbaar, en daarom in mij een rookster.   Ik vermagerde tijdens dat jaar, omdat ik mijn eetbudget besteedde aan een natuurstenen schaakbord met vilten lapjes onder de stukken (ik kon niet schaken, het diende enkel om af te stoffen) dat ik vond in het naar patchouli ruikende winkeltje om de hoek, en aan te dure laarzen en handtassen aan boeken aan prullen die ik niet nodig had. Op restaurant at ik een half bevroren pizza waar ik niks van durfde te zeggen, terwijl ik voor het eerst 'Where is my mind' van Pixies hoorde, uit het crappy boxje boven mijn tafel.   Op school vond ik niet echt iemand om mee op te trekken.Nu eens de ene, dan weer de andere. Een constante was echter Ann (het kan ook An geweest zijn), die zich na zowat elke pauze op een stoel naast de mijne liet zakken, om dan met een rokersadem waar ik misselijk van werd over haar honden te vertellen. Op een dag kwam ik een aula binnen, en daar had iemand met grote dramatische letters 'Roy Orbison is dood' op het bord geschreven.  

Katrin Van de Velde
5 0

Struikelen

Ik werd wakker, half drie, ging naar het toilet en tijdens dat kleine wandelingetje door het stille, donkere huis moest ik plots denken aan wie daar ooit zal lopen, wanneer ik er niet meer ben. En of die persoon ook zo'n wakker hoofd zal hebben als ik (weinig kans), of zich 's nachts gewoon kan bezighouden met slapen.   Maar nu ben ik er nog en om dat te voelen, rende ik de volgende dag - ongehoorzaam, ongezien - vier keer een minuut tijdens mijn wandeling, te midden van pisbloemen en de zware geur van koeienstront. Het was een lange rechte betonnen weg met hier en daar een tractorwielafdruk in zand, de lucht vol pluis. Ik kon het einde niet zien, maar wist wel dat het er was en dat stelde gerust. Ik rende tot ik mijn hart kon voelen, de benen een last die diende te worden meegesleept. Ik had gehoopt te zullen zweven, van stappen meteen in de runner's high. In de plaats daarvan trok ik een bh-bandje op een schouder, veegde een haarlok uit mijn mond, spuwde een vliegje uit. Een koe lachte me uit, een boer fietste krakend en nors voorbij. Maar ik, ik leefde nog en had een lichaam wakker gemaakt.   Ik werd wakker, half vijf, en begon te twijfelen over een grapje dat ik op facebook had gemaakt. Of het misschien ongepast was. Of er niet iemand was die daar over zou struikelen. En toen dacht ik aan al die mensen die al over mij gestruikeld zijn, zonder dat ik dat zelf in de hand had. En hoe het 's nachts het hoofd is dat moet worden meegesleept en niet zwaar genoeg op het kussen wil liggen. Een hoofd dat maar niet verdrinken kan. Ik verwijderde het grapje en toen sliep ik toch nog in en droomde dat ik wakker was, en ik was licht als de pluis van een paardenbloem.  

Katrin Van de Velde
0 2

Het Porsche treffen

Of ik wist welk weer er voor morgen was voorspeld, vroeg hij me vanop het dak van onze garage. Geen regen, hoopte hij, want hij moest naar een Porsche treffen, en zou de rest van de dag spenderen aan het opboenen van zijn wagen. En dan mocht daar geen druppel meer op vallen, ah nee.Ik keek vanop de oprit, fiets aan de hand, naar hem op en riep dat het er niet slecht uitzag, volgens Sabine. Zijn hoofd werd omkaderd door een treiterige donkergrijze regenwolk en ik hoopte dat hij me snel zou laten gaan, want ik wist hoe graag hij babbelt. Over zijn Porsche vaak. Of zijn vakanties naar tropische oorden. Of een lastige klant die steeds weer eist dat zijn ramen worden gelapt op het tijdstip waarop hèm dat het beste uitkomt en tegen wie hij geen franke mond durft opzetten want die klant heeft een gigàntische villa vol ramen (en ik vermoed dat hij onmisbaar is voor de Porsche en de vakanties).Ik hum dan wat tussen zijn zinnen door, steeds met een dringende voet op het pedaal en een stijf wordende nek.Want de vorige keer, zo riep hij naar beneden, bij het vorige Porsche treffen, had hij zo'n geluk gehad met het weer. Een paar droge dagen tussen de buien in. Toen hij enkele dagen ervoor plotsklaps zijn rijbewijs was 'kwijtgeraakt', had hij zich even de haren uit het hoofd gerukt, maar goed, zijn vrouw zou hem dan wel naar dat treffen rijden, en oef en zo.Dus: mooi weer die dag, een blakende zon die het bijna onmogelijk maakte om naar zijn zorgvuldig opgeblonken Porsche te kijken, hij fier op de bijrijdersstoel, rijdt zijn vrouw toch wel door een grote plas langs de kant van de weg, zeker!'Maar bloemeke, wat doè je nu!', riep hij tegen haar. Want ja, modderspatten kan je niet zomaar van de lak vegen, dat maakt krassen. Maar gelukkig ziet hij zijn bloemeke graag en kon de rit zonder ruzie worden verdergezet.Ik keek ongerust naar de steeds groter wordende wolk boven zijn enthousiaste kop, liet mijn fiets een metertje bollen en verzamelde lucht in mijn longen om mijn kans om iets ten afscheid te zeggen zeker niet te missen.Ik voorzag pessimistisch dat hij bij mijn terugkeer van de bakker onze ramen in een stortbuitje zou staan lappen.Zolang het morgen maar droog zou blijven. Dat alle regen er vandaag maar uitviel.

Katrin Van de Velde
3 0

Opleiding

Publicaties

Roman "Daar waar we amper kunnen staan"
Op zoek naar uitgever voor tweede roman.

Prijzen

"Daar waar we amper kunnen staan": beste roman 2012, Boekscout