de daken huilerig
regen loopt over
de ogen van de huizen
huizen zijn onverzettelijke mensen
doen alsof ze stokstijf zijn
ongeboren wezens schuilen
onder de bedropen wimpers
de oogkassen gevoegd in verband
de pupillen geëtst met kinderen
zij ontwaren elkaar
moederloos
aan de overkant van de straat
de blikken schuins en steels
het erkennen van de andere trekt
een schoorvoetende luifel
tot de overkant
de spanwijdte van hun zielen
overkappend