De wind tuurt door het raam en wil naar binnen
waar muren stevig rond de meubels staan
en deuren achteloos zijn dichtgedaan.
Hij wil erin en moet een list verzinnen.
Er kiert een kelderraampje waar hij nu
zijn felle vlagen tegenaan laat blazen.
Hij laat het venster klapperen en kraken,
en rust niet totdat het hem binnen laat.
Hij slaat een gat en dan begint de jacht
op glazen die hij op de vloer laat spatten.
De viltjes op de tafel laat hij vliegen
en de gordijnen klappen op de maat.
De staartklok en het borstbeeld waaien om.
De tafel windt hij in een pirouette
waardoor de kom gaat dansen en de soep
met slierten kletsend in de rondte slaat.
Zo wint de wind van een gesloten geest.
Genade kent hij niet, zijn scepter zwaait.
Al wat vertrouwd lijkt, wordt omver gemaaid
en weggeblazen in zijn bezemfeest.