Het schrift omgord met een gevoerde lederen band,
die het gewoon is geschiedenis bij elkaar te houden,
er altijd op voorzien dat tijd doet nablijven
en met zorg bij elkaar moet worden gebracht,
een gaaf aangezicht dat zonder stem niet mag verdwijnen.
Het draalde rond mijn vingers, iets dat ik onverwijld door moest laten,
vooruitliep op genegenheid die schoorvoetend naast mij kwam staan,
wanneer de laatste grip papier eindelijk toe zou geven
en we even, een moment maar, met ons allen alleen konden zijn.
In wat ik talloze malen veel te haastig heb overlezen
is het altijd weer dat oude zaad dat breekt, dat
links en rechts keurig uitgelijnd, in handschrift onder elkaar gezet,
bekende stapelbedden van jouw en mijn slapeloosheid zijn.
Elke dag door elkaar woelen of het wel waar is,
dat het oude leven dat we misschien nog in handen dragen
door het elkaar geslagen beddengoed gaat, een restje wij zoekt
dat nog steeds komt groeten als het de kans krijgt.