Het is iets wat ik altijd doe bij iemand waarvan ik hou. Ik neem zijn of haar hand met de grootste zorg vast. Ik meet de lengte van mijn vingers af, de grootte van mijn handpalm. Noem het de drang om de bron van het voelen aan te raken, op zoek naar de geruststellende bevrijding van vingers die in elkaar verweven liggen.
In mijn hand schuilen veel verhalen. Oneffenheden wisselen gladde huid af. Misschien is mijn vrouwelijke hand niet zo zacht als je zou verwachten. De eeltige plekken schuren. Ik laat er mijn duim vaak over heen glijden. Het brengt me terug naar wie ik ben: welgevormd maar hier en daar enkele ruwe kantjes waaraan ik haper.
De rug van mijn hand draagt een delicaat kantwerk van fijne adertjes. Bij de herfstkou komt het wat vaker aan de oppervlakte. Verder liggen er littekentjes verspreid. Een herinnering die me vertelt dat het soms beter is om wonden te laten helen, en niet toe te geven aan de jeuk die om aandacht jengelt.
Ooit vond ik dat mijn ranke vingers op het pianoklavier hoorden. Nu spreken ze op een andere manier: in de zachtste tedere aanraking waarin graag zien ligt, in het schaamteloos graaien naar naakte huid, in het alfabet van de Indische dans dat ik soms ongevraagd tevoorschijn tover. Ze schrijven talloze verhalen. Ze laten op lichamen een afdruk na. Mijn persoonlijk geschiedenis.