Jolien Van de Velde

Gebruikersnaam Jolien Van de Velde

Teksten

Automatisme

De nacht ligt als een zwaar deken op haar. De wind sluipt binnen langs de brievenbus, roffelt op de rolluiken van de buren. Op de wekker ziet ze dat het bij half drie is. Midden in de nacht, de uren waarin alles tot leven lijkt te komen: krakende traptreden, zacht getik op het raam, een flauw gekuch op zolder. Ze ligt roerloos onder het laken, met haar ogen op de rode cijfers van de wekker gericht. Er was een tijd waarin ze de schrik voor de nacht overwon door auto’s te tellen. Elke auto die toen aan haar ouderlijk huis voorbij reed was een bevestiging van het leven zelf. Ze vertelden dat er nog andere mensen waren. Mensen die zeker iets dringends te doen hadden, anders zouden ze de moeite niet nemen om midden in de nacht door het uitgestorven plattelandsdorp te rijden. Het zachte geronk van auto’s was een geruststelling, de belofte van een wereld die op z’n minst nog één keer een vervolg aan het bestaan zou toevoegen. Soms was het lang wachten. Dan sloeg de schrik haar om het hart. De stilte dijde uit, en zij woelde steeds heftiger in het kleine bed. Zou het leven dan toch zomaar eindigen, op een maandagavond? Ze hoopte dat het dan gewoon snel zou gaan. Van het éne op het andere moment veranderen in een stofzuil bijvoorbeeld. Of uit elkaar spatten als een zeepbel. Toen ze acht jaar oud was vond ze dat laatste een geruststellende gedachte. En toch was er altijd die éne wagen die haar in slaap wiegde. Die zacht suizend suste dat het allemaal goed was en dat ze de ogen kon sluiten.

Jolien Van de Velde
21 0

Ondraaglijk licht

Vandaag fiets ik voor het eerst dit jaar met de zon naar het werk. In mijn kielzog schittert het hemellichaam dat ons binnen enkele miljarden jaren genadeloos zal opslokken. Daarachter ligt het universum dat al 13,8 miljard jaar uitdijt. Het is een grote verantwoordelijkheid om met het gewicht van het bestaan op de schouders door te fietsen, maar ik houd mijn snelheid aan.Zeven miljard jaar geleden botste er trouwens een sterrenstelsel met onze Melkweg. Dit zou ons geluk geweest zijn. Anders waren wij waarschijnlijk rotsen. Of gas. Of een regen van saffieren.Zeven miljard jaar. Hoe verhouden wij ons tot die tijd? Nog geen halve oogwenk zijn wij. We zijn zelfs niet het oog dat dichtvalt. Misschien net de prikkel in de hersenen die het bevel geeft daartoe. Dit is onze tijd in het universum.Als wij nog geen oogwenk zijn in de eindeloosheid van de tijd, waarom dansen wij dan niet vaker? Er is niemand die naar ons kijkt. Wat houdt ons dan tegen? Met het oog op een zekere vernietiging moeten we net elke dag schoonheid scheppen. Het is onze missie.Uiteindelijk drijft alles in het universum uit elkaar. Eerst wordt de aarde nog verzwolgen door de stervende zon. En dan zullen ook de sterrenstelsel verder en verder van elkaar weg dobberen. Niemand die elkaar uitwuift. Eenzame sterrenstelsels in een steeds donker wordende duisternis.Ik zet mijn tred door, bijna aan het kantoor. Met de zon voel ik ook een andere warmte uit het Oosten. De ongemakkelijke warmte van oorlogsgeroffel. Maar ik doe alsof ik dat niet voel. Ik fiets met de eerste zonnestralen van het jaar. Ik dans.

Jolien Van de Velde
109 2

De was

Onze eerste grote aankoop toen we gingen samenwonen, was een wasmachine. Het bevestigde als het ware onze relatie, wij waren op dat moment een huishouden geworden. Fier toetste ik aan de kassa vier cijfers in, waarbij de drie goedkeurende biepjes vertelden dat we net het summum van volwassenheid hadden bereikt.De was is immers de laatste veldslag bij de voltooiing van het volwassen leven. Moeders vullen de vrijgekomen leegte van het nest maar al te graag met de zakken vol vuile was die zoon- of dochterlief nog eens binnenbrengt. Het is een ritueel waarin beloofd wordt dat er nog een regelmatig contact is. Het is ook een vorm van diep vertrouwen, waarbij moeder zomaar toegang krijgt tot het linnengoed waarin misschien een zweem van een nieuw vriend of vriendin hangt. Zou zij aan de lakens ruiken? Tot waar brengt de nieuwsgierigheid haar?Het was een vriend die me onlangs wees op de zwaar beladen symboliek van zoiets banaals als vuile was. Toen hij alleen ging wonen nam hij zijn moeder mee naar de kringloopwinkel waar ze samen een wasmachine uitkozen. Toen de keuze viel, zakten ook de schouders van zijn moeder. Nooit had hij zich kunnen voorstellen dat zij bijna huilend naast hem stond terwijl hun blik op een tweedehands wasmachine rustte. ‘Nu weet ik dat ik voorgoed kwijt ben’, zei ze met bevende stem. De laatste veldslag was gestreden. Het huishouden werd overgedragen en de voorwaarden van hun band zouden langzaam herschreven worden.Elke week nog ga ik met mijn vingers over het schermpje van onze wasmachine. Het is een schaars moment waarop ik zeker kan zeggen: hier staat een volwassen mens.

Jolien Van de Velde
55 5

Treurwilg

Het regent. Ik weet niet of het al regende in dit nieuwe jaar. Toch wil ik wandelen. Ik trek mijn sportschoenen aan. Waterdoorlatend. Ik weet dus wel zeker dat ik straks voor het eerst natte sokken zal hebben dit jaar. De Brugse Reien liggen er rustig bij. Het regent ondertussen niet meer. Mijn sokken worden wel nog nat. Ik blijf even staan bij de treurwilg die in de bocht van één van de reien staat. De druppels die van de kale takken glijden trekken cirkels in het water. Net op dat plekje regent het nog. Een treurwilg. Letterlijk. Een trieste boom, enkel nog tak en stam en traan. Helemaal ontdaan van het loof. Naakt in zijn boom-zijn. Ergens las ik dat wij ook zo moeten worden. In de winter. Ondergedompeld in verstilling. Ontdaan van de drukte. Geen schermen meer die blauw licht afvuren. De moderne naakte mens, zonder attributen, zonder digitale status. Ingestopt onder een warm deken met enkel het geluid van tikkende regen op het raam. De moderne naakte mens ver weg van de vrolijkheid die het leven moet zijn. Er is rouw. Er is melancholie. Er zijn bedenkingen. Er is menselijke regen die van de takken moet druipen. Zo zuiveren we ons tot de lente. Ondertussen kringelen meer regendruppels in het water. Het regent opnieuw. Het regent, het zegent, zei mijn moeder ooit. Het wordt vooral nat, denk ik. Mijn klamme sokken soppen in mijn sportschoenen. De Brugse Reien vallen even grijs uit als de wolken. De regen komt neer op de kasseien. Nu is het enkel nog wachten. Tot de lente komt.

Jolien Van de Velde
22 0

ad astra

Sterren hebben ook hun onstabiele periodes, zei de wetenschapper. Net zoals de mens puberteit kent. Net zoals wij vastlopen in existentiële vragen, worstelen met het waarom van het bestaan. Voor een ster is vijf miljard jaar even eindig als een mensenleven van gemiddeld tachtig jaar. Al die miljarden jaren en nog geen enkele ster die na diep piekeren het antwoord kon vinden. Wat wij mensen kunnen leren, is onverschillig blijven in het bestaan. Stoïcijns volgen wij de baan van het leven. Sterren zingen, zei de wetenschapper. Sommigen op het ritme van een hartslag. Pulsarsterren. Ze roteren op één seconde tijd om hun as en vormen daarbij het onverstoorbare ritme van een mensenhart. Tik. Tik. Tik. Het ritme toont geen slaap, geen rouw, geen verdriet. Ook geen rust, geen verwondering, geen liefde. Anderen trillen. Loom, met het timbre van een fagot. Opgewonden, met de opgewekte toon van een piccolo. De meeste mensen brommen op een lage toon, het geluid van een rode reus, een ster die op instorten staat. Wij zijn niet anders dan de miljarden hemellichamen. Wij zijn een lichaam dat af en toe hemelse tonen aanneemt. Wij zijn een lichaam dat uiteindelijk uit elkaar valt in basiselementen van het universum. Een handjevol pulsarster weegt evenveel als een bergketen, zei de wetenschapper. Ik vouwde mijn handen en probeerde de ontembare massa rots te balanceren. Een dagelijkse oefening. Er zijn sterren die aan het einde van hun leven diamant worden, zei de wetenschapper. Daar hield het op. Ik kon niks meer verzinnen. Eindelijk een eigenschap die de mens nooit bezitten zal. 

Jolien Van de Velde
40 4

Slagerseenvoud

De slagersvrouw is een taalvirtuoos. Met liefde splitst zij de woorden op de bordjes die me in de koeltoog aankijken. Kip-filet. Boeren-worst. Parma-ham. Met een slagersmes snijdt ze woorden in hapklare lapjes en brokjes. Ze kruidt de taal ook met woorden waarop spellingsregels geen vat krijgen. In haar eindejaarfolder prijst ze ‘tappa’s’ aan, of ‘fijne bouilionsoep’. Verder hoeft taal voor haar niet al teveel om het lijf te hebben. ‘Worst’, ‘ham’. Wat je leest, is wat je krijgt. Voor haar hoeft er geen verfijning bij te zijn. Geen Provençaalse kruiden. Geen Ardeense varkenshaasjes. Eenvoud siert. Dat merk je ook aan de winkelinrichting die minstens al 25 jaar dienst doet en waar een oude vergeelde poster met onderaan enkele scheurtjes nog spreekt over Belgische frank. Ik hoor het haar ’s avonds zeggen tegen haar man. Hoe de tijden vanzelfsprekend waren in de jaren ‘90, hoe hun klanten enkel verlangden naar een kotelet en geen vragen stelden over kip op Thaise wijze of gemarineerd vlees van Duc d’O varkens die op kastanjedieet staan om hun vlees die nootachtige smaak te geven. Geen vragen over pulled pork of slow cooked steak. Nee, kotelet op woensdag, worst op donderdag en vrijdag naar de visboer. Zekerheid zat gebeiteld in het dagelijks avondmaal. Het is mijn beurt. Van achter de koeltoog lacht ze me toe. Haar mondmasker hangt half onder haar neus. Haar ogen schitteren maar ze kan de weemoed niet verbergen die in haar bruine irissen ligt. ‘M’dam, zeg ’n kee’. Ze kapt haar woorden. Ze fileert en houdt enkel nog de essentie vast. Ik bestel en spreek in korte lettergrepen. Meer heeft zij niet nodig. ‘goe’navon’, zegt ze nog vrolijk als ik de slagerij uit wandel. Morgen ben ik er terug. Ieder mens heeft zijn dagelijkse portie eenvoud nodig.

Jolien Van de Velde
32 3

Geloof en heelal

De trein snijdt door de donkere ochtend en de gutsende regen. Achter deze wagons liggen de minuten van een monotoon treinritverleden. Wat vroeger was, hoe vers het ook is, verdwijnt aan een snel tempo uit het gezichtsveld. Het zijn minuten waarvan Steven gelooft dat ze het collectieve geheugen van het universum bepalen. Zijn onuitgesproken theorie stelt dat elke seconde aan menselijke herinnering de grenzen van het heelal verder duwt. Het is een eeuwigdurende expansie van onvervuld verlangen, een opeenhoping van ‘wat als’-vragen, een kolkende massa van immens verdriet en uitzinnige vreugde. Het heelal vormt het vacuüm dat het menselijk bestaan bevat, waarin elke emotie, elke herinnering de verdere leegte vult. Het is een idee dat Steven nog niet uitsprak, en al zeker niet bij zijn vakgroep radioastronomie. Het zou steevast ontvangen worden als één van Steven z’n gekke gedachten, een theorie die hem nog meer als zonderling apart zou zetten. Ondertussen slaat de regen onverminderd tegen het raam van de trein. Hij volgt met zijn ogen de stroompjes die zich op het venster aan het vormen zijn. Ze glijden en zwellen samen aan tot een rivier. Hij laat zijn vinger over het koude glas glijden en volgt de stroom. Net zoals het verleden in een zwart gat verzwolgen wordt tot materie dat het universum bouwt, zo ontvouwt zich uit dezelfde duisternis een toekomst. Een dag. Een andere theorie die hij angstvallig voor zich houdt, is zijn idee dat elke mens uniek is en daarom elke mens een volmaakt eindpunt van de evolutie vormt. Elke mens heeft een evolutionair kenmerk dat anderen niet dragen. De éne blinkt uit in het perfecte kopje koffie zetten, de ander in de kortste rij aan de kassa uitkiezen. Sommige mensen hebben de meesterlijke graad van tiran bereikt. En enkelingen lijken al helemaal geen ego te hebben. Volgens Steven zou het veel meer rust rondom zich brengen mocht iedereen berusten in zijn of haar talent, zodat mensen niet blijven hollen en in volle vaart denkbeeldige windmolens najagen. Dit was misschien wel de essentie wat geloof voor hem betekende: deze kleine theorietjes die de dagen dragelijk maakten. Als zoiets als Geloof gedoogd werd, waarom zou hij zich dan niet kunnen troosten met deze lichtzinnige gedachten? Neem nu Johanna. In de jaren waarin ze nu al samen hun leven delen, zijn de kaarsjes die ze brandt nog steeds een aanfluiting van de rationaliteit. Geen enkele kaars zal het lot veranderen. Als wetenschapper kan hij niet begrijpen dat zijn vrouw, doctor in de biochemie, net dat soort geloof zo belangrijk vond. Voor het examen van hun zoon, voor de zieke kat van de buurvrouw, voor de vele slachtoffers van de pandemie. 'Iedereen heeft licht nodig', zegt ze dan terwijl ze nog een theelichtje uit het zakje neemt. Ook bij elke kerk die ze zag, had ze de plotse drang om binnen te lopen en een kaarsje te branden. Hij kon enkel zuchten en hopen dat ze het niet hoorden in de kerken waar de akoestiek zijn verveling zou verraden. Ergens voelde hij een fascinatie voor de uiterlijke schijnvertoning van geloof, maar een soort fascinatie die eerder aanleunt bij walging. Steven vond het getuigen van grote naïviteit en op die momenten lag er een onoverbrugbare kloof tussen hem en Johanna. Geen enkel hoger wezen, was het nu Allah of Ganesha kon menselijk leed verhinderen. Één op de negen vrouwen krijgt borstkanker, één op de tien mannen krijgt prostaatkanker. En één op drie zwangerschappen eindigt in een miskraam. Volgens Johanna was dat laatste een straf van God. Voor hem was het een vaststaand statistisch feit. Steven stelde immers zijn vertrouwen in statistieken en analyses van databases. Die gegevens kunnen de orde van het heelal verklaren. Voor hem bewees het net dat er geen Jezus bestaat, en dat alles kan uitgelegd worden door kennis en onderzoek. Wat we niet weten ligt nog klaar om ontdekt te worden. Fris nieuw onderzoeksdomein waarin hij als wetenschapper naar hartenlust kon wroeten al was hij een zwijn op zoek naar de lekkerste truffel. Het enige licht dat hij aanbad was het blauwe schijnsel van zijn computerscherm waar talloze spreadsheets zijn aandacht opeisten. Dat, en zijn kleine hypotheses die hij met niemand deelde, vormden de basis van zijn geloof. ‘Volgende halte: Leuven’. De stem van de treinbegeleider snijdt bruusk doorheen zijn gedachtenstroom. Het wordt een regendag, en met tegenzin trekt hij zijn regenjas aan. Steven glimlacht kort wanneer hij denkt dat deze regendag-gedachten de grenzen van het heelal alweer wat doen uitbreiden.  

Jolien Van de Velde
57 0

Robotstofzuigers krijgen een stem

Brussel – Al jaren ondergaan robotstofzuigers een ongekende leed. Vaak zijn zij het slachtoffer van pijnlijke botsingen. Vanaf morgen krijgen zij een stem. De Roomba, vakbond van de Artificiële Intelligentie noemt dit ‘alvast een stap in de goede richting’, en hoopt dat dit ook andere robots aanzet tot actie over hun arbeidsvoorwaarden. Robotstofzuiger zijn een vaste waarde geworden bij de Belgische gezinnen. Sinds enkele jaren maken ze een steile opmars en duwen ze de gewone stofzuiger uit de markt. De huiskamers van de meeste gezinnen zijn echter niet mee geëvolueerd met de komst van de robotstofzuiger. Dit maakt dat zij vaak botsen op kasten, stoelen, tafels,… of verstrikt geraken in rondslingerend speelgoed. Vakbond Roomba ijverde daarom ook al jaren voor een chip die dit leed een stem geeft. Vanaf morgen 1 oktober is het zover en dan moeten alle robotstofzuigers uitgerust worden met deze chip. Bij elke aanraking zal de eigenaar een korte pijnkreet horen, maar er zijn nog andere functies. Zo kan de eigenaar kiezen voor de huilbuien van Simonneke uit ‘Thuis’ of voor strakke ‘D’oh’s’ van de welbekende Homer Simpson. Eigenaarsorganisaties drukken hun bezorgdheid uit over mogelijke geluidsoverlast. Roomba reageert hierop: ‘Al jaren lijden de robotstofzuigers in stilte. We betreuren zelfs enkele slachtoffers die het leven lieten door rondslingerende legoblokjes. Deze chip is broodnodig om de eigenaars stil te laten staan bij het onnodige leed. Misschien wordt er eindelijk opgeruimd vooraleer onze leden aan de slag gaan.’ Roboteigenaars vrezen dat dit een gevaarlijk precedent zal scheppen, en dat het idee ook toegang zal vinden bij robotgrasmaaiers of keukenrobots. Roomba ziet dit anders: ‘Wij voelen ons niet begrepen als groep. Mensen hebben het schijnbaar moeilijk met nieuwkomers. Er is echter geen plaats voor discriminatie. Iedereen heeft recht op een leven zonder pijn. Wij zouden het een grote vooruitgang vinden mochten andere robots zich bij deze gedachte aansluiten.’ De chip is verkrijgbaar via de website van de het Vlaamse ministerie voor Artificiële Intelligentie te Brussel. Vanaf 1 december moet elke robotstofzuiger hiermee uitgerust zijn.   Spoiler alert: uiteraard is dit fake news!  

Jolien Van de Velde
40 2

Balsemboomstraat 13

Het huis merk je al van ver op. De gevel is uitgezakt en bol als een buik die strakgespannen in een T-shirt staat, gezapig terend op een rijk leven. Hier en daar lopen barsten door de vaalgrijze verf die van de muren krult. Ze lijken op aderen van oude mensen, dicht tegen half doorzichtige huid liggend. Aderen van mensen die niks meer te verbergen hebben voor het sputterende leven en de nakende dood. Sinds de tien maand dat ik hier woon, werd de bewoner van dit huis één van de vaste waarden: een oude man achter het raam waarop kattenhaar en andere substanties samengekoekt zitten. Samen met hem, stonden er afwisselend fiere, opgeblonken obussen en bijna verdorde cactussen voor het raam. Je zou kunnen denken dat de man het opzettelijk zo besliste. De bijna vergane goudkleur sloot perfect aan op de droge beige vlekken van de plant. De opeenvolging van cactussen en obussen werd op één moment verbroken door een beeld van ‘Het Laatste avondmaal’ in zeepsteen. Een sprankel goddelijkheid en gratie tussen de goddeloze oorlogssouvenirs. Mijn vriend vertelde dat hij er de gewoonte van had gemaakt om zijn hand even op te steken als hij voorbij de man wandelde. Af en toe kreeg hij een opgestoken hand terug, en andere keren bleef de oude man apathisch voor zich uit staren. Hij wacht op de dood, zeiden mijn vriend en ik en dan zwegen we. Zou het kunnen dat hij zat te wachten tot de dood eindelijk dichterbij kwam? Om elke avond zuchtend naar bed te tsjokken omdat de verlossing nog niet kwam en omdat er hem morgen alweer hetzelfde wachten te beurt viel? Hij had twee katten, een lapjeskat en een jong zwart katje. De lapjeskat lag steevast in een rare houding op het beeld dat aan het zijraam stond. Het zwarte katje vond een plek tussen de obussen en cactussen. Op een dag lagen ze er niet meer. Het huis ontbrak aan katten, en dat was verdacht. Na de verdwenen katten, waren er de gesloten gordijnen. Slechts om de twee dagen gingen ze terug open. Telkens voelde ik een lichte opluchting door me heen. Er is leven. Ik negeerde halsstarrig het feit dat er niemand meer in de kamer zat die naar buiten staarde. Ik keek binnen in een huis dat een zwart gat onderdak gaf. En dan bleef het gordijn wat langer dicht. Tot gisteren. Al voor ik aan het huis kwam zag ik dat het raam anders was, er hing een brief aan. Hij heette dus Georges, die oude man. Hij zat opnieuw achter zijn vertrouwde raam, maar nu in papieren versie. Ik ging wat dichter kijken, en in de brief ontdekte ik dat hij het geboortejaar deelde met mijn vader, 1944. Altijd hadden mijn vriend en ik gedacht dat het 'oude ventje' toch wel ergens in de tachtig moest zijn, misschien zelfs negentig. Hoe levens zo anders kunnen zijn. Op de doodsbrief vond ik niet meteen de naam van een vrouw terug. Ik wilde ook niet te lang staren. Zo goed kende ik hem niet, en niemand houdt van voyeurs die pas na de dood tevoorschijn komen om kennis maken. Raar genoeg had ik altijd al de naam Georges op hem geplakt, nog voor ik de doodsbrief zag. Aan de aanpalende huizen wapperen vlaggen. Geen zwarte vlaggen uit respect en rouw. De nationale driekleuren doen de dood snel vergeten en vertellen dat het leven voortgaat, liefst gehuld in feestgedruis. Driekleuren bedrukt met reclame van biermerken, snoepgoed en de nationale luchtvaartmaatschappij. Een land onderworpen aan platte commercie. Er is geen tijd om stil te staan bij wat vergaat. Ik kijk naar de raamkozijnen die afbrokkelen en waar houtmijten zich verder een weg vreten. Het huis zal verdwijnen, net als de vlaggen. Het is gewoon een kwestie van tijd.  

Jolien Van de Velde
74 3

Alstgodblieft

Elke tuin in onze straat werd omsloten door hoge hagen, onderbroken door een laag wit muurtje waardoor buren met elkaar contact konden zoeken. Mijn moeder vertelde me dat ik als kind niet snel genoeg kon groeien om over dat muurtje te kijken, naar de tuinen van de buren. Af en toe nam ze me op de arm, waardoor ik binnenkeek in een tuin waar mensen wel een hondje hadden. Huilend moest ze me terug naar binnen sleuren. Ik herinner me vooral de bejaarde buurvrouw, Marie-Louise, waarmee mijn moeder dagelijks een praatje sloeg. Bijna elke zin die de buurvrouw uitsprak eindigde met ‘Alstgodblieft’. Als god ’t blieft. Eerst dacht ik dat god een raar soort geblaf produceerde. Blaffen. Blieffen. Ze zei het altijd zacht, alsof de het woord in wolken gewikkeld was. Dan dacht ik dat het een magische spreuk was. ‘En dan gaan we naar de zee, alstgodblieft’. Vaak zat ik in mijn kamertje ’s avond en liet ik het woord in mijn mond rollen. Soms met gevouwen handen. ‘Ik wil graag de nieuwe barbiepop, alstgodblieft’‘Kan je een nieuw badpak met roze bloemen voor me regelen, alstgodblieft?’ Die ‘godblieft’ leek niet naar mij te luisteren. Marie-Louise vertrok twee maand later naar zee en ik bleef wat verweesd achter. Waar bleven mijn nieuwe badpak en barbiepop? Op een dag, wanneer het duidelijk werd dat mijn barbie en badpak ergens vast moesten zitten in de wolken van godblieft, ging ik verhaal halen bij mijn moeder. ‘Alstgodblieft wil eigenlijk zeggen ‘als God het belieft’, als God het wil’. Niet begrijpend vroeg ik of ze echt alles aan God vroeg, die buurvrouw, en of God wel echt bestond, want lief lijkt hij niet echt te zijn als ik zo aan mijn barbie en badpak dacht. ‘Het wil gewoon zeggen… Welja, we zien wel, meer niet’, antwoordde mijn moeder. Vanaf die dag luisterde ik nooit meer naar hun gesprekken.

Jolien Van de Velde
87 1

Verlies van lading

Wij zijn het verlies van lading. Wij zijn meesters in het verrassingseffect. Het is een heerlijk gevoel om met het lot te kunnen spelen. Vaak zijn we goedgezind en zorgen we voor een vleugje humor doorheen de dag. Zo lieten we ons enkele jaren terug flink gaan in Rusland, waar we besloten om twee trucks tegen elkaar te laten botsen. De lading gele verf gutste over de achterliggers. Het was best een maf zicht, en de wereld zag er toch heel wat kleurrijker uit. Dit vinden wij een mooie verdienste. Soms hebben we ook eens een dag waarop we eerder kiezen voor het lugubere, om mensen een lesje te leren. In Taiwan hadden we ons plezier met een walvis van zo'n 45 ton. Het lijk lag rustig op een oplegger, dat kan je nu eenmaal van lijken verwachten. En toen de oplegger een drukke verkeersader doorkruiste, kozen we ervoor om het te laten exploderen. De hele omgeving zat onder walvisblubber en wij waren alvast verlekkerd op de uitkomst. Het zal ze leren om een dood dier door de stad rond te zeulen, laat dat dier toch gewoon rustig vergaan op het strand. Vandaag hebben we het op Marine gemunt. We weten dat op het moment dat de Pyrex-schaal zich door de voorruit zal boren, zij maar aan één ding zal denken. Het zal haar terugbrengen naar een donderdag zo’n dertig jaar geleden, toen ze met haar vader net een nieuw zwembad was gaan uitkiezen. Een dolle pret zou het worden in het grote zwembad dat haar ploeterbadje zou vervangen. Wij zagen al dat het zwembad nooit in het achtertuintje zou passen, en vonden het onze taak het zwembad daarom nooit op z’n bestemming te laten aankomen. Ook het kleine Renaultje R4 van haar vader was trouwens niet opgewassen tegen de grote verpakking en het kostte wel wat moeite om deze in het wagentje te proppen. Maar toch, na heel wat gesakker en gevloek kon haar vader vertrekken, weliswaar met de koffer open en slechts wat dichtgebonden met een touwtje dat hij nog ergens vond. Het zou maar een klein stukje A7 worden. Het liep allemaal goed tot wanneer haar vader het gaspedaal wat dieper indrukte. Marine zat op de achterbank en genoot van de wind die door haar haren speelde en deze tot een suikerspin lieten oprijzen. Ze kirde het uit. En toen gebeurde het, wij telden af tot op de seconde. Drie, twee, een. De kartonnen doos gleed uit de wagen en spatte open op het asfalt. De vrachtwagen die achter de auto hing kon niks meer ontwijken en de zware wielen vermorzelden het pakket. Marine’s vader werd lijkbleek en Marine schreeuwde als een klein varkentje dat naar de slachtbank werd geleid. Nooit zou ze het hem vergeven. Wisten wij dat er een woede zou ontsteken die enkel zou gestild worden door eten. Massa’s eten. Marine barstte uit haar voegen en pas toen haar vader stierf, verdween ook de woede en de zin naar eten. En net vandaag, nu ze op weg is naar de Weight Watchers-bijeenkomst en ze aan het dromen is van een overvloedige maaltijd om haar kleine triomf te vieren (die 10 kilogram is er eindelijk af!) sturen wij een schotel worsten door haar voorruit. Naast de meesters van het verrassingseffect zijn wij immers ook meesters van de ironie. (Geschreven na het lezen van volgende artikel 'Vliegende schotel met worsten knalt door voorruit van rijdende wagen' : https://www.hln.be/bizar/vliegende-schotel-met-worsten-knalt-door-voorruit-van-rijdende-wagen~ade227a6/)

Jolien Van de Velde
9 0

Ik ben acht jaar en mijn broer trouwt

Ik prul aan de bloemen van het kleine boeketje dat in mijn handen ligt. Het zijn gele bloemen die ik nog niet vaak zag. Ze zijn lelijk. Doffe blaadjes met bruingekrulde randen. Geef me maar van die gladde glanzende boterbloemen waarvan ik kransen kan weven, en in mijn haar kan hangen. Ik voel eventjes niet meer de harde stoel, maar wel het malse gras waarin ik ze vinden kan. Meestal staan ze tussen madeliefjes. Van die witte bloemetjes zijn er massa’s meer. Goudbloemen moet je verdienen, na wat zoeken. Misschien had de bloemist geen moeite gedaan om ze te vinden? Ik leg het boeketje naast me neer. Ik had liever mijn barbiepoppen hier bij me gehad. Daarvan kon ik de kleertjes nog veranderen, de haren kammen, doen alsof dit niet gebeurt. Nu zit ik een boeket bloemen in mijn handen waar ik geen blijf mee weet. Bruidsmeisje zijn is saai.  Ik denk niet dat er iets goeds komt van mensen die trouwen. Zo verdween Vanessa plots. Elke dag na school stonden we wel aan elkaars deur. In de zomer hinkelden we op straat terwijl onze moeders in een versleten witte plastic tuinstoel aan de voordeur zaten. Vaak groeide er een kring van wijze vrouwen met andere buurvrouwen. Af en toe viel hun gesprek even stil en bleven ze naar ons staren terwijl we verwikkeld waren in nieuwe manieren van touwtje springen of hinkelen. Maar dan had haar moeder een nieuwe vriend leren kennen. Vanessa verdween een heel klein stukje, elke dag. En plots was ze weg. Nog één keer werd er feest gevierd en toen was er geen deur meer om aan te bellen. En nu is het mijn broer die me op deze manier  verlaat.  

Jolien Van de Velde
7 0

Boomterreur

Ze staan zo stevig met hun voeten in de grond, de bomen die ik op mijn ochtendwandeling tegenkom. Sommige stammen hebben vijf mensen met hun tien armen nodig om hen volledig te omvatten. Verstilde reuzen zijn het waar ik steeds vol verwondering naar opkijk. Majestueus registreren ze onze herinneringen: ze noteren het meisje dat struikelt, ze kijken met blozende blik naar prille verliefden die onder hun koele bladerdek de eerste kus wisselen, ze luisteren naar miljoenen gesprekken. En zo zijn ze. Gewoon. In stilte. Er zijn mensen die bomen moedwillig verminken. Hun huid wordt opengereten, er wordt in hun aderen gesneden. Ze bloeden zonder bloed. Zo wonderlijk zijn de bomen. Ze dragen hun lijden met gratie, zonder enig stemgeluid. In welke vreemdsoortige roes moet een mens al niet komen om zo’n sadistische daad te beramen? Iemand die moedwillig een langzame, pijnlijk doodsstrijd toekent aan iets wat gewoon is. Wat ons zuurstof geeft. Het lijkt een vergezochte zelfmoord. Ik zou ook wel best een boom willen zijn. Zij kunnen gewoon zijn, weet je. Drukte is niks voor hen, net als status. Ze doorstaan stormen en hittegolven waaronder de meesten zelden bezwijken.  Elk jaar bloeit hun harde lijf opnieuw. Dan worden ze liefelijk en zacht, met bloesems en een fraai bladerdek. En dat terwijl wij slechts één keer lente, zomer, herfst en winter beleven. Het menselijk lijf bevat slechts één ring waarbinnen het speelveld van het leven zit. Niet iedereen haalt de winter, sommigen komen niet voorbij de lente.  In de voorbije weken begroette ik ze met veel plezier. Ik vloekte zelfs wanneer er op één van mijn fietstochten een lange strook zonder bomen aanbrak. Geen verkoeling, geen zachte schaduw waarin ik even kon bekomen van de zware warme zon. Misschien begrijp ik het ergens. Ik ben jaloers op bomen. Hoe ze in alle stilte en rust de dag door komen. Hoe ze in alles wat ze zijn het leven voeden met schaduw, met zuurstof. Bij sommige mensen kan de jaloezie zo erg worden dat het omslaat in blinde haat. Misschien gebeurde het hier op die manier?  Deze ochtend liep ik wat dichter bij de bomen. Ik legde mijn hand op de schors die aanvoelde als bezorgde rimpelhuid. Het bladerdek maakte zich al klaar voor de zon die alweer een hele dag zou beuken op het groen. De aarde waarin de wortels wroeten wordt stilaan stof. Een nieuwe crisis lonkt al om de hoek. Voor velen zijn het ‘maar’ bomen. Uiteindelijk zijn we toch ook ‘maar’ mensen?

Jolien Van de Velde
49 1

Littekens - Brief aan Prof. Dr. Van Gucht

Gepubliceerd in De Standaard, 'Brief van de dag', zaterdag 2 mei 2020  Geachte heer Prof. Dr. Van Gucht,Beste Steven, Twee aanspreektitels. Dat leest u goed. De eerste in uw hoedanigheid als wetenschapper. De tweede omdat je elke dag steevast langskomt. Je bent ondertussen een goede vriend die eerlijk durft zeggen hoe het er voor staat. Ik geef het toe, tijdens dat moment kan ik mijn ogen er niet van af houden. Tijdens het luisteren dwaal ik af naar die plek waar je huid barst en het litteken begint. Ik hoop dat je me het vergeeft. Ik ben trouwens niet de enige want zo zag ik dat jouw ‘naamgebaar’ in gebarentaal open en bloot verwijst naar je kenmerk.  Stiekem zou ik het willen vragen: ‘Vind je het erg dat men je hiermee aanduidt? Dat je persoon samenvalt met een kwetsuur?’ Iedereen draagt littekens mee. Sommige liggen zeer duidelijk aan de oppervlakte. Andere zitten minder zichtbaar net op of onder de huid. Voor mij zijn het vooral plekken waar de kwetsbaarheid een uitgang zoekt en hunkert om getoond en begrepen te worden. Laat het net bloeiende kwetsbaarheid zijn die ik nu om me heen zie. Er wordt een gemeenschappelijke wonde geslagen. Ooit komt een tijd dat we deze zullen likken. Als mens, als samenleving. Een nieuwe huid kondigt zich aan. Zal ze anders aanvoelen? Ik hoop eigenlijk van wel: Oneffen, maar zachter. Zelfs milder. In de zevende week van deze milde lockdown blijf ik nog steeds in het veilige nest dat mijn kleine appartement is. Ik voel me vaak ‘de prinses in de torenkamer’, wachtend op bevrijding. Prinses, want in deze tijden geniet ik van het privilege om nog steeds te kunnen werken, dansen en schrijven. Het is een adempauze. Consumeren wordt creëren. Boeken en muziek nemen me mee op reis. Ik heb de wereld nog steeds aan mijn vingertoppen. Maar toch… Langzaam sijpelt de eenzaamheid binnen. Het is een bot mes dat zacht over mijn huid snijdt, zo tergend traag maar vastberaden om z’n sporen na te laten. En zo vormt zich mijn gloednieuw litteken. Afgelopen vrijdag sneed het mes wat dieper. Nog langer alleen met als enige uitzicht consumptie als surrogaat voor een zwaar gemis. Op zeer subtiele wijze toont dit dat het ego-virus nog steeds gretig overleeft. In de afgelopen jaren zag ik hoe dit virus het weefsel om ons heen aantast. Hoe we langzaam uit elkaar aan het vallen zijn. Nu pas zien we duidelijk de zwakke plekken van een samenleving waarvan het immuniteitssysteem jarenlang onder vuur ligt. Alle ingrepen tevergeefs, het ego blijft aan de winnende hand. Toch is er hoop. Er ontwikkelt zich solidariteit. We doen boodschappen voor elkaar. We bellen met familie en vrienden. We doen moeite om elkaars situatie te begrijpen. We bieden troost aan. Het blijft echter een fragiele remedie tegen het ego, die zomaar weggevaagd kan worden als we terug naar normaal gaan. Misschien zitten we daar ook nog maar aan die drie à vier procent immuniteit. En vooral, is deze blijvend? Weinigen zullen ongeschonden uit deze periode komen. Elk van ons moet leren om zich te veréénzelvigen met de nieuwe huid die deze tijden overspant. Zou het kunnen dat enkel u de dagelijkse taak kunt dragen? Omdat u weet wat het is, omgaan met een litteken? Ik blijf wel nieuwsgierig. Was het bij jou een uit de hand gelopen ravotpartij als kind? Een stomme val met de fiets in één of andere studentenstad? Ik kom het waarschijnlijk nooit te weten. Om eerlijk te zijn heb ik nooit gehouden van een te gladde huid. Dat lijkt me ontzettend saai. Hou je goed. Nieuwsgierige groeten,   Jolien    

Jolien Van de Velde
1683 1
Tip

Wie beweerde dat eenzaamheid bestaat?

Ze staart naar zichzelf in het smalle raampje van de treindeur. De troosteloze buitenwijk van de stad glijdt aan haar voorbij. Haar blik zoekt een andere horizon. Ze is het moe om steeds zichzelf te zien. Nu merkt ze de vrouwen op, net als haar gevangen achter glas, in neonlicht en bijna naakt. Ze vraagt zich af of ook zij soms naar zichzelf staren, en hoe zij hun eigen blik kunnen verdragen. Mocht het kunnen, dan zou zij hen dekentjes bezorgen en het leed sussen met warmte. Het station doemt op en neemt het uitzicht weg. Van zodra de deuren van de trein openen, loopt ze het perron op, naar de trap. De traphal is smal, je kan er met moeite met twee naast elkaar lopen. Overal zijn mensen. Ze geeft zich over aan iedereen om zich heen. Straks zal ze zoals immer alleen over haar stad waken. Dus nu is het moment. Nu moet ze voelen. Onder het aankondigingsbord in de stationshal dat steeds meer rode cijfers toont, zoekt ze strategisch haar plaats. Er ontstaat een kleine groep van wachtenden: zij die verlangen naar huis, en zij die niet goed weten waar ze heen moeten. Bij mensen uit deze laatste groep gaat ze dichtbij staan. Ongemerkt kan je hen benaderen, dat heeft ze ondertussen al geleerd. Voor hen ligt elke weg open en maakt het niet veel uit wie dicht in de buurt blijft, of wie hen verlaat. De geur van gebrande suiker drijft nu om haar heen en doet haar honger krijgen. Ze kijkt voorbij de geur en ziet hoe een man net voor haar komt staan, met in zijn hand een warme Luikse wafel. Ze zou zich naar voren kunnen buigen en zacht in de warme wafel bijten. Maar dat doet ze niet. Ze observeert de man, en voelt medelijden. ‘Jij zou ook liever nog elke zondag op bezoek willen gaan bij grootmoeder. Ik weet dat je haar mist’, dat zou ze willen zeggen. Ze wil dieper voelen en zich overgeven aan de man. Ze snuift opnieuw de geur op die ver tot in haar longen trekt, en duwt daarmee de weemoed weg die zich in haar borst opstapelt. En dan vervolgt de man zijn weg. ‘Nee, doe het niet’, fluistert ze onhoorbaar. Er zijn maar weinig mensen die weten waar ze naartoe moeten. Er zijn weinig mensen die hun thuis al vonden. Die man gaat niet naar huis. Hij gelooft van wel, maar zij weet beter. Ze begon ermee toen ze een jaar alleen was. De warmte in haar lijf begon steeds sneller te verdwijnen. In deze groepjes mensen kon ze het opnieuw voelen. Het was de enige manier waarop ze kon gloeien. Dus sloot ze zich aan bij elke kleine bijeenkomst in stations of op straat om iemand anders te horen ademen, om stemvibraties te onderscheiden, om alle oogkleuren te leren lezen. Ze werd iedereen en ze kon niet begrijpen dat niemand anders dit voelde. Hoe mensen elkaar kunnen zijn. Hoe warmte glijdt en zoekt naar meer. En nog. En nog meer. De dagen na de man met de suikerwafel veranderen in snel tempo. Één voor één vallen mensen weg. Elke dag bereiken minder mensen het station. De groepjes worden kleiner en plots vallen ze uit elkaar. Er sluipt een onzichtbare vijand doorheen de straten. Zij heeft hem echter in het vizier. Elke dag ontneemt hij haar meer en meer warmte. Elke dag duwt hij haar schouders een tikje dieper. Elke dag zet hij de tijd stil. Eerst was het haar nog niet opgevallen, de stilstaande tijd. Het geluid van de seconden die verstreken was nog steeds hoorbaar. Ze merkte het pas op toen ze zag dat de klok op half acht stond terwijl het bijna middag was. Dat vertelde de honger haar. En sindsdien bleef de klok dit doen. Elke ochtend, om half acht staat de wereld stil en moet zij steeds weer de nobele taak op zich nemen om de tijd op gang te duwen. De fragiele zilveren wijzers hangen stil naar beneden. Met haar wijsvinger duwt ze hen op de juiste plaats. Ze houdt telkens opnieuw haar adem in en laat de lucht weer los wanneer de wijzers zich op gang trekken. Het lukt haar tot nu toe steeds weer en heel even voelt zij zich de behoeder van de hele mensheid. Het is haar een raadsel waarom net op dat uur de tijd even geen zin meer heeft. Ze vraagt zich af of het op dat uur gebeurt. Dat mensen sterven. Dat mensen verdwijnen. Gegrepen door de onzichtbare vijand. Hij houdt zijn greep op de wereld. Ze ziet hem grijnzen, terwijl iedereen hem met man en macht bestrijdt. Toch moet ze naar buiten, elke dag, naar het park dat haar zachtjes wenkt en met de vijand in haar kielzog. Tijdens haar wandeling merkt ze hoe mensen bochten maken, opzij schuifelen, grote passen nemen, lichtjes opzij springen. De groepjes zijn verdwenen, maar in de plaats ziet zij iedereen plots dansen. De spontane choreografieën betoveren haar. Iedereen om haar heen golft, voortgestuwd door een frisse lentebries. Er vormt zich een zachte gloed, gevolgd door de warmte waar ze zo vaak naar zoekt. Getroffen blijft ze staan. Eindelijk, na die dagen waarop de tijd haar in de steek liet. Daar. Hoe verder iedereen van haar weg danst, hoe warmer zij het krijgt. Ze ziet het in angstige, maar begrijpende blikken. Wij kunnen elkaar zijn! Mensen kunnen elkaar zijn! De kleine stem juicht. We zijn elkaar, we worden elkaar. Eindelijk. Eindelijk is er hoop dat iemand haar na al die jaren voelen kan. De warmte barst uit haar voegen. 

Jolien Van de Velde
262 5

Vrijheidsbeeld

De stad gloeit. Een broeierige hitte ademt door hoeken en kieren. De straten en parken smeken om natte verlossing, maar de wolken negeren deze klaagzang met groot succes. Doorheen die straten wandelt zij. Haar gele zomerjurk golft rond haar heupen, samen met een onbezorgd glimlachje om haar lippen. Ze is onderweg naar hem, waarover ze al zoveel weet. Bijvoorbeeld dat hij ervan houdt als ze geheel toevallig haar bh vergeet aan te trekken. Bij de eerste aanraking van haar losse borsten kan hij zichzelf onmogelijk bedwingen. Deze avond is een experiment. Ze stapt de bus op. Haar jurk valt tegen haar blote billen. Zouden ze het voelen, die mannen in haar buurt, dat wat ze tussen haar benen verbergt op dit eigenste moment zomaar open en bloot voor het grijpen ligt? Zouden ze zoiets kunnen ruiken? Haar blik moet iets verraden. Ze slaat haar ogen opzij. Geen rare blikken of natglanzende ogen in haar buurt. Haar hartslag piekt. Als er nu één zuchtje wind zo meteen ondeugend genoeg is, kan ze dan instaan voor de gevolgen? De bus stopt en net voor ze opnieuw de stad inwandelt, trekt ze nonchalant haar jurk goed. De deur van de inkomhal kraakt. Ze loopt naar de intercom. Ze belt aan.‘Hallo?’. Gekraak.‘Ik ben het’. Gezoem. Ze stapt de lift in. In de spiegel kijkt ze zichzelf nog eens in de ogen, met een overtuigende goedkeuring voor haar experiment. Vierde verdieping. Deur op een kier. Ze stapt binnen en duwt zacht de deur van de woonkamer open. Daar vindt ze hem, terwijl hij net twee kopjes dampende thee klaarzet op het salontafeltje.‘Ik had alvast thee gezet, hopelijk goed voor jou?’ vraag hij.Ze knikt. Zelfs op de heetste dag van het jaar wil ze het ritueel niet opgeven.Hij loopt ongegeneerd rond in zijn slip waarin zich al een volle vorm aftekent. Hij verwelkomt haar met een kus vol op de mond. Hij streelt haar hals en dwaalt af naar de schouders. Ze merkt zijn ontgoocheling als hij het bh-bandje ontdekt. ‘Maar wel een mooie kleur’, fluistert hij. Hun ritueel voltrekt zich zoals het hoort. Op de sofa praten ze over de afgelopen week, onderbroken door een langgerekte kus. Ze nestelt zich dichter en streelt zijn buik. Haar vingers spelen met de rand van zijn slip. Ook hij laat ondertussen zacht zijn hand onder haar jurk glijden, via haar dij omhoog. Zijn vingers reiken uit. Hij stopt en kijkt verrast in haar ogen.‘Ben jij zo naar hier gekomen?’ vraagt hij met een stem vol ongeloof. ‘Je durft jezelf alvast veel vrijheid toe-eigenen.’ ‘Exact, mijn vrijheid’. Ze duwt wat harder op het woord ‘mijn’. ‘En jij durft anders ook wel. Alsof je zomaar in die vrijheid mag graaien’. Op haar woorden trekt hij zijn hand terug.‘Ik ben je vriend.’ ‘Dat ben je inderdaad.’‘Dus’, zegt hij. Er valt een knetterende stilte. ‘Kies je vrijheid of…?’ Zijn hand verdwijnt opnieuw onder de jurk. Ze siddert even wanneer zijn vingers doorheen haar zachte dons glijden. Hij cirkelt langzaam en met net genoeg druk over het plekje schaamhaar dat ze steevast laat staan. Haar laatste fysieke grens. ‘Vrijheid om te verkennen?’ fluistert ze. Bij deze woorden glijdt zijn vinger naar binnen. Beiden worden ze gestaag plakkerig van de warmte en geilheid.  Ze verstrengelen. Haar handen omklemmen zijn zachte billen, af en toe plant ze haar nagels in zijn vlees. Ze slaakt een zachte zucht. Hij fluistert: ‘Dit is wel je eigen schuld’. ‘Dan neem ik graag de schuld op mij.’ Met haar antwoord verstrengelen ze dieper. Naakt liggen ze te soezen op de sofa, haar lijf om het zijne gekruld. Na een tijdje dringt het echte leven opnieuw binnen. De roes versplintert en ze gaat langzaam rechtop zitten. Ze neemt de kop koude thee in haar handen, en drinkt terwijl ze uit het raam kijkt. Ergens in de verte hoort ze donder.‘Tijd om naar huis te gaan’, beslist ze. Ze staat op uit de sofa en vist haar slipje uit de handtas.Hij barst in lachen uit. ‘Meen je dat, waarom nam je dat in godsnaam mee? Wat moet ik nog geloven van je vrijheidsstrijd?’Er valt een blos op haar wangen: ‘Na het vrijen voel ik me altijd gelouterd. Dan wil ik alles verbergen. Dit jou en mij.’Na een laatste kus stapt ze de lift in. De wind staat strak door de straten. Het onweer hangt nu bijna boven haar. De rok van haar jurk bolt op.

Jolien Van de Velde
140 1

Ode aan de jarretelle

Station Brussel-Centraal. Het is een weerkerend nulpunt in mijn persoonlijke geschiedenis. Hier verloor ik immers vaak de strijd tegen koppige nylonkousen. Meestal voelde ik het al bij het uitstappen van de trein. De panty krulde over mijn zachte onderbuik tot aan de waterlijn van ultieme schaamte. Dan voerde ik een raar manoeuvre uit: mijn hand schoot razendsnel naar een jaszak en graaide naar de rand van de panty die net niet de benen nam. Zo strompelde ik naar het kantoor, rand in de hand, en vluchtte ik als de bliksem naar het toilet waar ik het onding tot onder mijn oksels trok. Soms haalde ik het kantoor niet, en leverde dat weerbarstig stukje stof me ook een staalkaart op van de verborgen hoekjes die Brussel-Centraal kent. Ik besloot dat ik er genoeg van had op de dag dat de rand me ontsnapte, en ik met de panty’s tot op de knieën in zo’n vergeten hoekje vluchtte. Natuurlijk gebeurde zoiets midden in de volle ochtendspits. Vive le porte-jarretelle!   Ik wil hier graag Emmanuel Kant bedanken. Deze verlichte geest hield ervan te flaneren door de straten van Köningsberg maar vond het best sneu dat z’n kostbare zijden kousen naar de verdoemenis gingen. Dus daar was ‘ie dan: de jarretellengordel! Het was in die tijd een antwoord op de kousenband, een band in stof met een gesp. Niet meteen handig want het zijde kousje slipte er al eens onderdoor. Te straks aangespannen had deze de slechte gewoonte om de bloedsomloop af te snijden waardoor dames, en zeker ook nobele heren, spontaan door de knieën gingen.   Maar terug naar het eureka-moment in de ochtendspits. Daar begon de zoektocht naar het gepaste exemplaar. Want de éne gordel is de andere niet. Soms moest ik het stellen met vier armtierige haakjes waarbij het heus wat friemelen vroeg om de kous er vast in te krijgen. Om nog maar te zwijgen van de terugslag tegen mijn zachte huid wanneer de kous los glipte. Tsjak. Een mens kan blauwe plekken krijgen op de meest vreemde plekken. Ik koos dus voor de stevigere versie, met acht haakjes. Zeg maar gerust de bomma-versie der jarretellengordels. Maar god, wat heerlijk. Geen geschuifel meer door het station. Geen pantystress. En het voelde best wel sensueel aan. Ik voelde hoe mijn lijf zich een andere houding gaf. Rug recht, een lichtere tred, heldere ogen.   Ooit was de jarretellengordel het symbool der vrouwelijke bevrijding! Ik hoor het de flappergirls uit die andere jaren ’20 nog zingen: ‘Shimmy and shake until your garters break’. Ik vraag het me trouwens vaak af of het kan. Zo hard dansen dat de jarretelles gewoon in flarden scheuren. Ik besefte ook dat ik me met dat kleine miskende kledingstuk zomaar even kon meten aan Marlène Dietrich als ‘L’Ange bleu’, of Sophia Loren. Maar de prachtigste jarretelles zitten rond de benen van diva Liza Minnelli. Oh, wat benijd ik haar voor de rol in ‘Cabaret’. Alle vrouwelijke sensualiteit samengebald in één nummer: Mein Herr. Wie zou nu niet met plezier een afwijzing aanvaarden als deze zo heerlijk scherpzinnig verpakt zit?   Misschien wordt het tijd voor een nieuwe bevrijding. Weg met de status van heimelijke lustopwekker in de besloten slaapkamer! Want wat smacht ik naar wat meer frivoliteit in dit grijze bestaan. Glitter verpakt onder kantoorrokken. De bandjes die in de huid snijden, de zachte rondingen benadrukken. Heel persoonlijk. Iets waar niemand zaken mee heeft, behalve je eigen lijf. Weg met de zweem van feministisch wantrouwen tegenover dit stukje stof. Maak er een statement van. Een duidelijk teken dat er met deze vrouw niet te sollen valt. Niet van haar stuk te brengen door wat jij nu wel of niet denkt van haar lijf. Comfortabele zelfzekerheid, in een ragfijn harnasje. Enkel te ontbloten aan wie zij wil.   De tijden veranderen. Met de jaren slopen er meer broeken naar mijn kleerkast. Ik liet rokken en jurkjes links liggen. Maar ik ben dat kleinood nooit uit het oog verloren. Ik koop er nog steeds. Voor de simpele schoonheid van het stuk. Voor de nostalgie. Omdat je er nooit gewoon genoeg van krijgt.

Jolien Van de Velde
93 0

Het Spoorloze Perron

Angleur straalt in de lentezon. Het is een mooie rustige dag, maar toch voelt ze zich opgejaagd. Ergens zitten er stormen onder haar huid die op elk moment kunnen losbarsten. Ze loopt het kleine stationnetje in, haar trein kan op elk ogenblik aankomen op perron vier. Daar is perron één, twee, vier, vijf en zes. Wacht even, waar is perron 3? Ze stapt terug, draait zich om, wrijft nog even in haar ogen, maar nee, geen perron 3 te bespeuren.   Ze wankelt enkele seconden. Bizar. Hoe kan je nu in godsnaam een perron vergeten? Misschien had de man met de bordjes die dag net geen ‘3’ mee. Ofwel had hij zo’n hartsgrondige hekel aan dat nummer dat hij gewoon weigerde om het te gebruiken. Ze dacht aan de andere stations die waarschijnlijk ook perron 3 moeten missen, en de pendelaars die in de war waren door dit ongewone voorval.   Ze loopt dan maar de trappen op die leiden naar perron twee en vier. Ze heeft geen andere keuze. De zon straalt zo uitbundig dat ze erdoor verblind wordt eenmaal ze boven komt. Ze knijpt haar ogen tot spleetjes. Door haar gemijmer over perron drie, ziet ze net voor haar neus de trein vertrekken die haar naar Luik had moeten brengen. Maar ze had eigenlijk niks anders verwacht. Zij had zelden geluk, het soort geluk dat schuilde in een klein, triest hoekje. Zo’n hoekje van de kamer waar het behang in repen los hangt, een hoekje waar de kat graag geniepig een plasje doet. Niet bepaald het hoekje waar het geluk verscholen zit en uitbundig roept: ‘hier ben ik!’.   De volgende trein is pas binnen een half uur. Ze tuurt op het schermpje van haar smartphone. Er zit niks anders op dan wachten. Ze loopt het perron op en af, tot wanneer ze een trapje opmerkt, twee treden die naar een pad leiden dat zich tussen de wirwar van sporen uitstrekt. Het prikkelt haar nieuwsgierigheid. Ze stapt de treden af en wandelt de sporen op. Ze heeft geen schrik om zich een weg te banen tussen de sporen. Ze houdt van stations, treinen zijn haar rode draad. Het verbindt alles: plaatsen waar ze haar hart verloor, waar ze haar minnaar volgde, waar ze geborgenheid vond in de omhelzing na een goed gesprek en een stuntelig afscheid.   Het pad kronkelt verder, steeds meer raakt ze verwijderd van het station. Stilaan vergeet ze dat ze nog een rit van twee uur voor zich uit liggen heeft. Ze verliest de tijd en zichzelf uit het oog. Het pad houdt op aan enkele struiken. Alweer een dood spoor, denkt ze. De struiken hebben alvast geen doornen, dan kan ze er maar evengoed doorheen sluipen.   Ze schudt de blaadjes van haar kleren, en plukt er enkele uit haar haren. En daar, helemaal los van de wereld, ligt een eiland van beton te midden van onkruid, struiken en sporadisch zwerfvuil. Op dat eiland staan vier ijzeren stoeltjes, zoals je wel meer ziet in stations. En daar, op het tweede stoeltje van links, zit een oude man.   Ze slikt, schraapt haar keel en stapt op de man af. Zijn blauwgrijze ogen liggen al diep in zijn verweerde gezicht. Hij steekt zijn hand uit en maakt een uitnodigend gebaar. Ze loopt om hem af, glimlacht en neemt plaats naast de man. Ze staren beiden een tijdje voor zich uit, elk in zijn of haar gedachten verzonken. En dan schraapt de man z’n keel.   ‘Meisje toch, je hebt er geen gedacht van hoe lang ik al wacht’, zucht hij. ‘Wachten? Op wie of wat wacht je dan?’, vraagt ze. De man staart opnieuw enkele minuten voor zich uit. Ze ziet hoe hij aanzet om te praten, hoe hij de woorden al vormt in zijn mond, en dan valt hij opnieuw stil. ‘Wat staat er jou te wachten straks?’, vraagt hij uiteindelijk. Ze is even uit haar lood geslagen door de vraag. ‘Wel, ik wacht op 23u23. Elke dag wil ik die cijfers zien verschijnen. Er zit een soort perfectie in dat getal. Misschien dat ik daarom op zoek ging naar perron 3.’ Symmetrie in getallen heeft haar altijd al gefascineerd.   Er valt opnieuw een stilte. En dan uit het niets begint de man opnieuw te praten. ‘Ik wacht zonder hoop, ik tel de uren hier op mijn eiland van beton’. De man staat langzaam recht en kijkt haar aan. ‘Ik hoop dat je niet wordt zoals ik. Ik zie de bitterheid al opkomen in je ogen. Je strakke kaaklijnen verraden je onrust. Ik heb mijn leven vergooid en nu zit ik op een eiland van beton mijn dagen te tellen. Laat die fijne lijntjes in je gezicht niet tot groeven groeien, zoals de mijne.’   Haar ogen beginnen heftig te glanzen. Ze denkt terug aan de keukentafel van vorige avond. De fruitschaal herbergt nog maar twee schriele appeltjes. Hij zit aan overkant, niet goed wetende wat hij exact doet. Hij haalt steeds weer zijn vinger over het scherm van de iPad, steeds weer opnieuw laat hij dezelfde foto’s paraderen. Nee, hij zal niet naar haar opkijken. Hij blijft naar zijn iPadscherm staren, terwijl hij de laatste resten van de lasagne opeet. Hij neemt het lichtblauwe glas en spoelt de laatste hap saus door. En dan opnieuw, dan opnieuw laat hij zijn vingers over het scherm glijden en is hij weer opgeslokt in een wereld die enkel bestaat uit blauw licht. Zij laat het glas wijn tussen haar vingers liggen, en neemt een slok. Ze denkt aan alles wat ze wou vertellen, maar als hij opkijkt van het scherm dan zegt ze: ‘met mij is er niks schat, wat zou ik dan moeten zeggen?’.   ‘Ik moet maar eens gaan’, en ze staat snel recht. Ze kijkt nog snel even naar de man, die ondertussen al opnieuw voor zich uit aan het staren is, weg in zijn eigen wereld. Ze stapt door, en blijft met haar jas in de takken van de struiken hangen. ‘Godverdomme’, vloekt ze, en ze breekt de tak met al haar macht.   Terug op perron vier aangekomen, gooit ze haar rugzak voor de stoeltjes. Ze probeert de tranen van haar gezicht te vegen. De frisse lentegeur brengt haar tot rust. Ze laat de zon op haar gezicht rusten. Nog een kwartiertje wachten.   En dan voelt ze in haar jaszak haar smartphone trillen. Ze kijkt op het schermpje. ‘Schat, kan jij naar de winkel? Ik heb zin in wortelstoemp en worst. Kan jij daarvoor zorgen? X’ Daar staat ze dan, met haar smartphone. Ze huivert en zet het toestel uit. Ze loopt het perron af, en gaat opnieuw op zoek naar het eiland van beton. De oude man zit er nog steeds.   ‘Is het goed voor jou als ik hier nog even blijf’, vraagt ze me trillende stem. ‘Blijf zolang je nodig hebt. We zullen samen wachten. En als we durven, dan zullen we samen hopen dat het leven op één of andere manier haar grijsheid verliest’. Ze zet haar rugzak op de grond, gaat naast de man zitten en staart. Samen zijn ze spoorloos verdwenen.

Jolien Van de Velde
0 0

Opleiding

Bachelor Journalistiek - 'geschreven pers' (2002-2005)

Opleiding 'Schrijver' - Docent: Sylvie Marie - Academie De Kunstbrug - Gent (2019 - ...)

Publicaties

Publicatie van de tekst 'De laatste verhuisdoos' in de dichtbundel 'Dichterbij', uitgebracht door Alzheimer Liga Vlaanderen n.a.v. Werelddag Dementie 2020, publicatiedatum 20 september 2020

'De laatste verhuisdoos' - Azertyfactor 'Tip van de week' - 2 september 2020

'Littekens - Brief aan Prof. Dr. Van Gucht' - De Standaard - 'Brief van de dag' - 2 mei 2020

'Wie beweerde dat eenzaamheid bestaat?' - Azertyfactor 'Tip van de week' - 22 april 2020

'Ode aan de jarretelle' - Brusselblogt.be - 14 februari 2020

Kortverhaal in "En toen werd ik wakker : dromen van Gent" - Peter Verhelst (publicatie n.a.v. het project Dromenvanger van Peter Verhelst als stadsdichter van de Stad Gent 2010-2011)

Prijzen