En of ze zwanger was, Doesjka, in die zomer van 1334? Neen, overmatig had ze zeevruchten genuttigd. Ze moest dan toch overgeven. Ik veegde de kots van haar kinnebakje.
Daags nadien hebben we gewoon weer vlas geoogst bij Remboudsdorp op het eiland Wulpen en enkele maanden later ging alles naar de Filistijnen.
De Clemensvloed van 23 november 1334 overspoelde de velden en zette het erf voorgoed onder water. De familie Vanderbilt was nog net op tijd naar Nieuwvliet gevlucht maar landerijen hadden ze niet meer en vader Berend Vanderbilt (°1294 - 1357) trok met vrouw en kroost naar Brugge om zich daar te vestigen als vlashandelaar.
Er is weinig volk in de Old Steamer en Serge Gainsbourg zingt in een luidspreker een liedje over komen en gaan.
“Billy blijft de ganse week op zee,” zegt Natascha me, terwijl ze Doesjka aankijkt, die met haar smartphone zit te prutsen.
“Voor mij een oude gueuze van Boon,” en Doesjka bestelt een Bloody Mary. Teleurgesteld is ze. The suicide king of hearts zal ze vandaag niet ontmoeten. Het kaartenspel zal onaangeroerd achter de toog blijven liggen.
Achter in het etablissement beweegt iets, een donkerrood gordijn. Een man komt uit een donker gat tevoorschijn. Een deerne met rood haar klampt zich rond zijn arm. Ze is lang niet zo jong als Doesjka, haar ogen zijn wat gezwollen en ze bestelt een Safir, om zich de mond te spoelen.
Als de man ons tafeltje nadert, herken ik hem. Het is Joachim Coens.
“Dat moet verzekers tien jaar geleden zijn dat ik U nog zag.”
Joachim kijkt mij verwonderd aan.
“Bernd, van ‘t college, in Assebroek”, zeg ik en zijn lichtje gaat branden.
“Mò got, dat ik U hier moet tegenkomen. Wat doet gij tegenwoordig nog?”
“Niets, nog niets nieuws gevonden na het faillissement van Windstar.”
"Ook niet gezocht,” maar dat zeg ik er niet bij.
Hij laat zijn ogen op Doesjka vallen, die aan haar cocktail zit te slurpen, door een zwart strootje, daarna wat bellen onder het ijs blaast om de lucht wat te koelen.
“Ik zal kijken wat ik voor je kan doen,” belooft Joachim, “morgen zie ik Gery De Cloedt, al is die de laatste tijd niet welgezind. Zijn Hedwigepoldertje zal onder water gezet worden en hij weet niet waar naar toe met zijn veertig polopaardjes en drie ezeltjes.”
Doesjka verslikt zich, omdat de gedachte aan een polopaardenlul in een ezelfoef gegiechel in haar opwekt. Ik geef Joachim een bierviltje met daarop mijn telefoonnummer, druk hem de hand, vóór hij vertrekt met Mevrouw Safir, die in een jas van wit en krullend schapenbont gekropen is.
Ik neem nog een slok van de oude Boon, een paprikanootje verdwijnt in mijn mond en ik wrijf zacht over de wreef van Doesjka’s hand, over de littekens op haar onderarm.
Polopaardengelul
deel 6 van het historische kortverhaal 'Billy Sønderland'
uit de reeks 'Waanhoop'