Rook pluimt de schoorsteen uit.
Witte wolken verlichten
de donkere nacht
Man wandelt in regenjas
handen in de zakken
Niemand die hem ziet
in de felle wolkenschijn.
Daar gaat een droom van mij,
denkt hij kijkend in de lucht.
Die droom is een vrouw van vroeger
een meisje nog.
Hij lacht als hij het meisje ziet
zijn eeltig gezicht plooit zich
in een deuk.
Lang geleden zo gelachen,
draait de sleutel in het slot.
Daar zit dan
met eksterogen voeten
te zuchten in de zetel
genietend van wat chips
het meisje uit de droom
De nacht wordt kil
bitter bedrog.