Boedapest
Ik laat de nacht in me verdwalen,
En de dageraad slechts in schilfers op me dalen.
Beloftes van een werkelijkheid die ik nog niet wil dragen,
Zolang de stad de drank aanreikt en vrouwen me behagen.
Boedapest
Geheime plekjes als geen ander,
In bochten van verwondering waarin mijn roes meandert.
De Kettingbrug, het Heldenplein, de steegjes naar de burcht.
Van kert tot kert, de drank goedkoop, de nacht kan niet meer stuk.
Boedapest
Stad aan de stroom die weigert te vergeten.
Een mozaïek van meerwaarde, van eeuwenoude kreten,
Een palimpsest van levens voorgoed vervlochten met de pleinen,
De plaveien, parken, kerken, heuvels, straten en fonteinen.
Boedapest
Het parlement een baken aan het water,
Cyclopisch oog houdt Boeda onoplettend in de gaten.
De basiliek bespeelt de nacht, een sluwe Liszt van marmer.
Het ritme van de nachtstad maakt de zielen steevast warmer.
Boedapest
Ontwaak, maar niet te snel.
De nacht huist in mijn vacht, onder mijn vel.