Vroeger.
Het was zomer.
Mama en ik.
We gingen naar zee.
Op de boulevard stond
de ijscoman
Mama zei:
‘Straks mag je een bolletje,
voor we naar huis gaan.
Maar eerst gaan we zwemmen.’
Nu.
Ik lig in het ziekenhuis.
De verpleegster schuift
mijn gordijn open.
Ze steekt haar hoofd
naar binnen.
Ze lacht.
‘Goedemorgen!’
‘Goedemorgen!’
Ze haalt de pijnkaart uit
haar schort,
visitekaartje van elke pijn.
‘Hoeveel pijn heeft u vandaag?’
Ik kan kiezen uit vijf gezichten.
Gezicht 1 kijkt vrolijk.
Banaan, denk ik.
Gezicht 2 kijkt neutraal.
Neutraal proeft naar vanille.
Gezicht 3 kijkt sip.
Een kind dat geen chocola krijgt.
Gezicht 4 kijkt zuur.
Citroen.
Gezicht 5 ziet rood van de pijn.
Aardbei.
Welke smaak zal ik eens kiezen?
Banaan. Ja, banaan.
Banaan is geel als de zon.
Banaan is zoet.
Banaan is mama en ik
die ijs eten na het zwemmen.
‘Het gaat. Ik heb geen pijn.’
‘Mooi zo!’
‘En nu ga ik uw koorts meten.’
Ze steekt de thermometer onder mijn t-shirt.
‘Piep,’ doet de thermometer.
Ze leest mijn koorts af.
De thermometer liegt nooit.
Ze steekt haar vinger omhoog.
‘Ik heb slecht nieuws! U heeft koorts.
U mag nog niet naar huis.'
Ik kijk zuur.
'Maar er is ook goed nieuws:
Vanavond is er ijs als toetje!’