Onze jeugdbeweging kampeert nabij het waterkasteel van Horst, dat striplezers kennen van de reeks De Rode Ridder door Willy Vandersteen, bedenker van Suske en Wiske.
Aan de oevers van het meer spelen we het spookspelletje. Iemand zegt: ‘En er verscheen een spook, aan het venster van de eerste verdieping. En wij riepen “Spring, spring!”. Maar dacht je nou werkelijk dat het sprong? Neen hoor, neen hoor.”
Dan is de beurt aan de volgende, die zegt:
‘En er verscheen een spook, aan het venster van de tweede verdieping. En wij riepen …’ Zo gaat het verder naar de derde, vierde, vijfde, enz … verdieping, tot iemand zich hetzij van etage vergist of de zin fout uitspreekt. Dat is de verliezer, die een taak krijgt opgelegd.
Bij de negentiende verdieping stamelt Harry en staart met open mond naar het kasteel: ‘Een spook, een spook, kijk!”
‘Neen, Harry, daar trappen wij niet in’, zegt Oscar, de groepsleider. ‘Je bent verloren, je taak is…’
‘Het is echt’, zweert Harry en wijst: ‘Er stond een witte gedaante daar in het open raam van de toren.’
‘Spijtig voor jou, Harry’, zegt Miriam: ‘het kasteel is al jaren onbewoond en de toegang is dichtgetimmerd.’
Harry is lijkbleek: ‘Waarom geloven jullie mij niet? Ik verzeker jullie dat er iets bewoog.’
‘Sorry, Harry, niemand heeft iets gezien. Je verliest. Straks moet je de afwas doen’, besluit de leider.
Het is al laat wanneer Harry aan de afwas begint. Zijn boezemvriend Johan is een durfal en komt helpen. ‘Ik heb een plan’, zegt hij: ‘ik heb niet voor niets dezelfde voornaam als de ridder uit de stripverhalen en ik zal jou verdedigen. Als iedereen straks slaapt nemen we een van de bootjes en varen stilletjes tot aan de toren. Spoken zie je beter in het duister.’
Zo gezegd, zo gedaan. Beide vrienden sluipen weg zodra Oscars gesnurk hoorbaar is. Ze hebben een zaklamp meegenomen. Helder maanlicht verlicht het meer en miljoenen sterren fonkelen boven de slottorens.
‘Romantisch’, zegt Harry.
‘We zijn op spokenjacht, man, roei verder’, zucht Johan.
Als ze halfweg het meer zijn richt Johan de zaklamp op het openstaande raam.
Plots duikt een witte gedaante naar buiten en zweeft over het water. De jongens schrikken zich rot en tuimelen bijna uit de sloep. Dan merken ze dat het een zilverreiger is die landt tussen het riet.
Bekomen van de schrik lacht Harry: ‘Ik zei het toch, romantisch!’