15
‘Eruit! Stom schijtwijf!’
Het getier weergalmt door de gang.
‘En neem uwen brol ook maar terug mee!’
Een gebakje vliegt door de open deur van de kamer en kwakt tegen het raam van de gang. Het druipt langs de ruit tot achter de radiator. Een jonge vrouw in een wit uniform loopt snikkend weg, tot consternatie van haar collega’s.
‘Hij weer?’ vraagt iemand terwijl ze voorbijsnelt.
Wie zegt nooit een mens gezien te hebben die quasi volledig uit vierkanten bestaat, heeft Jules Sabbe nooit gekend. Alles aan hem is vierkant. Zijn postuur, zijn hoofd, tot de randen van zijn brilmontuur en het patroon op zijn hemden en zijn bretellen. Zijn tanden, echt of vals, want een Sabbe praat niet over zijn gezondheid, zijn opvallend vierkant. Het lijkt alsof hij een slecht gebouwd Lego-mannetje is. Helaas voor het verzorgend personeel van WZC de Korenbloem is hij maar al te echt.
De meest nors uitziende verzorgende wordt er op afgestuurd. Zulma, een blok beton in een verpleegstersuniform, laat niet met zich sollen. Zelfs niet door Jules. Ze duwt met veel geweld de deur volledig open, zodat de klink zich begraaft in het gat in de muur, achtergelaten door eerdere incidenten.
‘Awel?’ brult ze.
‘Awel wat?’ antwoordt Jules.
De twee zijn aan elkaar gewaagd. Het is als een stierengevecht, al lijkt het niet duidelijk wie de stier en wie de toreador is. Zulma briest.
‘Was dat nu nodig, zo tieren op dat meiske?’
Ze staat bijna boven Jules gebogen.
‘Moet ge er ook een beetje hebben misschien?’
Jules heft zijn vierkante vuist op.
‘Ik zou maar heel wat minder van mijnen tak maken,’ zegt Zulma, ‘het zou maar eens kunnen zijn dat ik een weekje mijn vaste dienst afgeef om keukendienst te doen. Ik heb nog wat laxeermiddel thuis staan. Het zou jammer zijn als…’
De vuist gaat weer naar beneden.
‘En wilt ge nu eens zeggen waar dat drama voor nodig was?’
‘Die geit zit godverdomme mij te behandelen als een klein kind. Of ik nog een taartje moet hebben, mijn beddeke moet gemaakt worden, ik moet mijn slufferkes aandoen, enzovoort. Godverdomme, ik heb de Duitsers nog op de riek gestoken. Ik!’
‘Ja zeg, we zijn dat ook opgelegd van boven, hé.’
‘En dan komt dat wijf aanzetten met een merveilleuxke met een stukske kiwi op. Ik mag geen kiwi.’
Zulma zucht.
‘En dat kunt ge niet op een normale manier zeggen?’
‘Ik moet juist niets. Straks komt mijn kleinzoon mij halen. Ga ik misschien eens deftig eten hebben, ook al zal het vast wel keun of kieken zijn. Het gaat in elk geval beter zijn dan de stront die ik hier moet vreten.’
‘Dat uw kleinzoon maar gauw komt, dat ge hier weg zijt.’