20
De Lada doet zijn uiterste best om het koppel Sabbe – Onyewu naar de Schaekenstraat te brengen. Uit dankbaarheid naar de wagen toe, die luid protesteert, draaien ze eerst nog eens af richting Sint-Jan, waar Billy in het buurtwinkeltje een slof Camels koopt. Daarna gaat het richting Schaekenstraat langs de Veldstraat. Dit is het hart van stad Kortrijk. Célestine kijkt haar ogen uit. Voor haar is het hart van een stad monumenten, bijna kilometerhoge appartementen, parken en de ene winkelstraat na de andere. In Kortrijk echter betekent dat een aaneenschakeling van soms slecht onderhouden sociale woningen, met in het midden één kerk die een al dan niet geslaagde renovatie heeft ondergaan.
Bij één van die sociaal aandoende woningen staat Marjolein in het deurgat. Bij het passeren langs het huis, in de Lada, lacht Célestine haar parelwitte tanden bloot en zwaait naar haar toekomstige schoonmoeder. Marjolein is haar gewoonlijke gemoedelijkheid zelve. Ze zwaait en ook haar tanden, niet zo recht en al helemaal niet wit, ontbloten zich.
‘Wat een leuke vrouw is je moeder,’ zegt Célestine terwijl ze haar hand op het been van Billy legt, die met veel moeite de Lada achterwaarts probeert te parkeren tussen twee even aftandse auto’s in. Uiteindelijk slaagt hij in zijn opzet en stappen ze samen uit.
‘Zij is ook het enige goede in dat kot,’ zegt Billy en hij neemt een teug niet zo frisse lucht.
‘Ruik je dat?’ vraagt hij, ‘dat is Kortrijkse Leielucht. Als je dacht dat die in Gent al stonk, wees bereid om een totaal nieuwe ervaring op te doen. En één of andere ziekte, als je pech hebt.’
Een rat schiet tussen hun benen door en Célestine staat verstijfd.
‘Was dat…?’
‘Ja, natuurlijk is dat een rat. Je zit aan het water en je zit in Kortrijk. Waarom zou je dan géén ratten hebben?’ antwoordt Billy.
Ze wandelen richting het huis. Marjolein opent haar armen om er Célestine in te sluiten.
‘Welkom, Célestine, welkom. Billy heeft niet overdreven toen hij over je schoonheid begon,’ zegt ze.
‘Dag mevrouw.’
‘Marjolein, alstublieft. Maar kom toch binnen.’
De colonne, want voor twee mensen naast elkaar is er geen plaats, wandelt het huis binnen.
‘Wat gezellig!’ roept Célestine uit terwijl ze haar ogen de kost geeft.
‘Oh?’
Célestine scoort punten bij Marjolein.
‘Ja, die poppen, hier,’ zegt ze en ze wijst naar een koppel poppen, gezeten op meubeltjes van gevlochten riet, waarvan het mannetje precies het snot in zijn neus probeert op te trekken en een bedenkelijk gezicht trekt.
‘Mijn ouders hebben die ook, maar enkel het vrouwtje. Rufus, onze hond, heeft ooit het mannetje tegen de grond gewerkt en opgegeten,’ zegt Célestine.
Marjolein lacht, maar alleen wanneer ze ziet dat Célestine het voorval verwerkt heeft en zelf ook grinnikt wanneer ze de anekdote wereldkundig maakt.
‘En wat een mooie poes!’ roept ze uit.
Maurits ontwaakt uit zijn gendarmeslaap en kijkt Célestine aan. Hij komt naar haar toe gewandeld.
‘Let maar op, straks krijgt ge een klauw,’ zegt Billy, die instinctief de afstand tussen hem en het beest vergroot.
Het is niet dat Maurits een stoute kat is, het is dat Maurits niet graag uit zijn slaap wordt gewekt. Célestine steekt haar hand uit en Maurits snuffelt er eventjes aan.
‘We gaan hier een belangrijke les leren, ma,’ zegt Billy, ‘namelijk dat Maurits niet op vreemden gesteld is.’
Maurits kijkt naar de hand die hij zopas besnuffeld heeft en geeft Célestine een kopje.
‘Kijk nu,’ zegt Célestine, ‘is dat die gevaarlijke sofatijger waar je het altijd over hebt?’
Ze trekt haar hand terug en Maurits gaat op zijn twee poten staan en houdt haar hand vast met zijn poot, de klauwen ingetrokken, om verder te kunnen likken.
‘Krijg nu wat,’ zegt Billy.
‘Zeg, Bill, gaat gij de rest van de beesten nog eten geven?’ vraagt Marjolein.
‘Oh, heb jij nog huisdiertjes?’ vraagt Célestine, ‘die wil ik wel zien!’
‘Zeg dat ze mijn botten aandoet om naar achter te gaan,’ zegt Marjolein en ze wijst naar een paar gummilaarzen die bij de verwarming staan.
‘Huisdiertjes niet echt,’ zegt Billy, ‘maar je zal ze ooit wel leren kennen, dus waarom nu niet.’
Ze gaan naar buiten, waar Billy naar de koterijen wijst.
‘Hierachter ligt de Groeningekaai,’ zegt Billy.
Habiba, de buurvrouw, is ook buiten en ze ziet het koppeltje. Ze roept van achter de omheining.
‘Dag Billy, is dit nu jouw vriendin?’
‘Ja,’ zegt Billy, die zijn trots amper kan verbergen.
‘Dag juffrouw,’ zegt Habiba en ze steekt haar hand uit, ‘ik ben Habiba El Kaddouri.’
‘Dag mevrouw El Kaddouri. Mijn naam is Célestine Onyewu.’
‘Habiba, alstublieft,’ zegt Habiba, ‘en heb je hier beetje naar je zin?’
‘Oh ja,’ antwoordt Célestine, ‘Marjolein is zó lief. Wat een warme vrouw!’
‘Reginald al ontmoet?’
‘Is dat je papa?’ vraagt Célestine.
Billy knikt en maakt subtiel een beweging naar Habiba dat hij liever wil dat het over iets anders gaat. Habiba begrijpt de hint.
‘Is het al zo laat? Wel, wel… Omar komt gauw thuis van het speelplein. Tot nog eens, Célestine.’
‘Dááág!’
Célestine en Billy gaan “het kot” binnen.