we zijn nu twee lichtjaren verder en nog steeds blijft het
onophoudelijk regenen
blaft de hond vanuit zijn veel te kleine cel
er valt geen maan meer te bekennen
het ziet ernaar uit dat het angstzweet
vroeger zal uitbreken
deze nacht
slaapt mijn hart niet meer
op haar rug draag ik mijn vroegrijpe zijderups
naar de oorspronkelijke donkere kamer
de vingers bewegen ogenschijnlijk wanneer ik niet kijk
vallen hun segmenten uit elkaar op het verkleurde
papier
en gedwee heeft achter het witte scherm een engelachtige
figuur een vlammend zwaard in zijn buik geplant
