Het verschil tussen een knipmes en een usb-stick is moeilijk te zien als het tegen de keel van Rutger wordt gedrukt. Ik had geprobeerd zijn rug te strelen, zijn hals te masseren, hem dicht tegen me aan te trekken, maar waarschijnlijk waren het net die bewegingen die hem nog zelfdestructiever maakten. We zaten op de trappen van de beursschouwburg in Brussel. Een jongeman komt om een vuurtje vragen. De twee mannen keuvelen genoegzaam, het klassieke gesprek:
‘Where are you from?’
‘Ireland. And you?’
‘Rotterdam, but I’m living in Brussels now.’
Ik geniet van de eerste zomeravond, luister naar het gebrom en geruis van het verkeer op de Anspachlaan. Een kleurspektakel van rode en witte lichten van de auto’s, straatlantaarns, neon-reclames, informatieborden die met rode led-lichten vertellen dat het nog achttien graden is, half elf.
‘Can I have some cigarettes from you? My wallet has been stolen today.’
‘Oh shit man.’
‘I am here to visit my sister. She lives in Brussels. But now my wallet has been stolen.’
Ik ben ook pas naar Brussel verhuisd. Het is me nog niet overkomen, gelukkig. Mijn hand ligt op de rug van Rutger. Dat mag, ik heb het hem gevraagd. Hij heeft problemen met fysiek contact en soms bevriest hij als ik hem aanraak. Dus ik had het beleefd gevraagd, of het goed was dat ik mijn arm om zijn schouders sloeg. ‘Dat mag’, had hij om zichzelf te overtuigen gezegd. Ik kijk naar de jongen die naast Rutger zit. Hij heeft een kaptrui, bruin-blonde haren, een baardje. De mannen roken samen een sigaret.
‘I am going to kill five Moroccans.’
‘Why are you saying this? Do you think you are better than them? We’re all the same. I am Dutch, you are Irish.’
‘I am Polish.’
‘But you told me you are Irish. Anyway, we should love each other, not kill each other.’
‘But they stole my wallet. I’m going to kill them.’
‘How are you going to do that? Do you have a gun.’
‘Yes.’
‘Show me your gun.’
‘I have a gun.’
‘Show it. I don’t believe you have a gun. Did you kill somebody?’
‘Yes.’
‘How much money do I have to give you so that you kill me?’
‘I won’t kill you. Your wife will kill you.’
Ik grijp Rutger vast, doe alsof ik hem wurg, vraag me af of dit nog een normaal gesprek is. Ik heb schrik. Ik drink van mijn Leffe. Ik probeer me op de zomeravond te concentreren. Belgisch bier en Brussels straatverkeer. Mannen hebben andere gesprekken dan vrouwen, ’t is bluffen dat ze doen, denk ik.
‘How much do I have to give you for killing me? Thousand euro?’
‘I will kill you if you want.’
‘I don’t believe you. Why are you saying this non-sense.’
‘You don’t know me.’
‘How much money?’
De tijd kan soms ophouden te bestaan. Ik zie beelden en denk gedachten maar ik weet niet in welke volgorde. De man haalt iets uit zijn broek. Ik denk: als hij een geweer boven haalt schiet hij ons allebei dood. Ik denk: als ik blijf zitten en hij schiet Rutger dood, schiet hij mij ook dood, en ik kan de politie niet meer bellen als Rutger dood naast mij ligt en ik een pistool tegen mijn hoofd krijg. Ik zie een politiecombi staan aan de overkant van de straat. Ik denk: als ik rechtdoor loop recht naar die combi gaat die man begrijpen dat ik naar de politie ga en mij doodschieten. Ik kijk opzij en zie dat de jongen iets tegen Rutger zijn keel drukt. Rutger vraagt:
‘What is this?’
Ik denk: wat is het?
Ik denk: als hij Rutger doodt, doodt hij mij ook als ik blijf zitten. Ik moet dus weg. Ik moet kijken van op afstand en dan 112 bellen, of naar de combi rennen, of andere mensen vragen te helpen. Ik moet weg om Rutger te redden en mijzelf te redden. Ik denk: ik moet dit niet met Rutger overleggen want dat neemt te veel tijd in beslag en misschien krijgen we ruzie. Misschien vindt hij me flauw en vindt hij dat ik overdrijf en dat ik naïef ben en te bang.
Ik sta recht en ik wandel weg.
Voor ik tijd krijg om omte kijken, ik ben bijna de trappen van de beurs af, hoor ik Rutgers stem:
‘Ik krijg een mes tegen mijn keel gedrukt en jij wandelt weg. Mooi is dat.’
Ik denk: het was dus geen usb-stick.
Ik denk: we moeten hier zo snel mogelijk weg. Misschien komt de kerel achter ons aan gerend. Misschien heeft hij alsnog zijn geweer boven gehaald en richt hij het nu op ons.
‘Kom, kom’, zeg ik.
Rutger volgt en ratelt over jeugdtrauma’s van vrienden en broertjes die hem alleen bij een bende achterlieten en hoe hij een voet in zijn gezicht getrapt kreeg, ik probeer hem uit te leggen dat ik hem niet in de steek liet, maar naar de beste manier zocht om ons allebei te redden, kwestie van onze levens niet te beëindigen bloedend op de trappen van de beurs, op een mooie zomeravond in Brussel.
We gaan café na café binnen. We proberen het uit te praten. Hij vertelt dat hij dood wil. Dat enkel omdat hij zijn broertjes en ouders beloofd heeft te blijven leven, hij zichzelf niet vermoordt. Ik zeg dat ik het gevoel heb dat hij iets probeert te beschermen in zichzelf, en dat dat betekent dat hij nog wel wil leven. Wie zichzelf doodt, heeft niets meer om te beschermen. Hij luistert en concludeert rationeel dat ik allicht gelijk heb, dat als hij zegt dat hij niet wil sterven omwille van het verdriet dat hij zijn familie en zijn vrienden aan zou doen, dat dat waarschijnlijk betekent dat hij zelf ook niet dood wil.
In nog een ander café vertelt hij hoe geil hij van me wordt. Dat hij, en dat mag ik in mijn zak steken, nadat we eergisteren die scène samen speelden, zich uren heeft liggen aftrekken, terwijl hij aan mij dacht, enkel en alleen aan mij, dat hij fantaseerde hoe hij me nam op de regietafel.
‘Ik masturbeer ook veel terwijl ik aan jou denk’, zeg ik.
Dat wil ik dan eigenlijk helemaal niet, maar ik kan enkel klaarkomen als ik mijzelf toch toesta om aan Rutger te denken. Of nog sterker, op het moment dat ik klaarkom zie ik zijn gezicht voor me. Maar hij wil geen relatie met me.
‘Je kan me niet hébben.’
Ik denk: liefde gaat toch niet over het hebben van elkaar?
Maar het is wel zo dat ik, als ik met hem vrij, de dag daarna kapot ga van jaloezie als hij met iemand anders vrijt. Dan vrij ik liever niet met hem.
‘Ik wil je heel graag vingeren.’
Dat mag wel, denk ik. We gaan naar het toilet van de Archipel. Hij vingert me, ik trek hem af, maar het roept te veel lust op. Ik wil hem pijpen, maar denk aan soa’s en de cijfers die hij me net heeft gegeven. Hij heeft een stuk of zeventig bedpartners gehad en vrijt vijfentwintig procent van de tijd onveilig. Ik denk aan de operatie voor genitale wratten die een vriendin van me morgen moet ondergaan. Derdegraadsbrandwonden in je kut. We besluiten dat we willen vrijen met elkaar, maar niet zonder condoom. Hij gaat boven een condoom halen. Ik wacht op hem in de wc’s. Ik krijg tijd om rond me te kijken. Er ligt een plas water op de vloer. Modder eerder. Ik zoek een plek om mijn laptop te zetten. Die heb ik meegenomen van boven, want vorige week is de laptop van Rutger in ditzelfde café gestolen, terwijl hij in een zwarte jurk zijn tekst aan het repeteren was. Hij heeft daarna twee stoelen kapot getrapt en vreesde dat hij het café niet meer binnen mocht. Ik kijk of het andere toilet properder is, dat is niet het geval. Ik zet mijn laptop op een smal richeltje. Ik wil mijn schoenen beginnen losknopen, want vorige keer dat we vrijden op een toilet in een café verliep dat zeer onhandig omdat ik mijn schoenen niet uitkreeg, en dus ook mijn legging niet, en dus mijn benen niet deftig gespreid over de pot kreeg wat voor zeer ongemakkelijke neukposities zorgde en ronduit slechte seks.
‘Ze willen niet dat we vrijen in hun wc,’ zegt Rutger.
We friemelen nog wat verder met zijn vingers in mijn vagina en mijn handen rond zijn lul, maar het is al bij al zeer onbevredigend en ik denk: we hebben allebei überhaupt al veel te veel gedronken om nog tot hitsige seks in staat te zijn.
We gaan weer aan het tafeltje zitten en concluderen dat het leuk is geweest. Een beetje puberaal, maar leuk.
*
We moeten samen naar de spoed, Rutger en ik, met onze collega Jamil. Hij kwam wit van de angst het lokaal binnengestrompeld, en dat is heel wat voor een zwarte jongen:
‘Ik heb bloed gepist.’
Vervolgens heeft hij zijn wandelstok naar de andere kant van het lokaal gesmeten met zo’n kracht dat er een neonlamp brak. De wandelstok zelf heeft hij daarna op zijn knieën in stukken gebroken. Splinters in zijn handen en op de vloer. Ik ben nog halfdronken en geil van vorige nacht, de archipel is nog maar een paar uur geleden gesloten, en ik probeer niet te denken: mama Leen en papa Rutger gaan met hun zoon Jamil naar de spoed. De vorige keer dat ik op de spoed kwam, omdat mijn nek gekraakt was na een mislukte kopstand, vroeg mijn toenmalig lief of we gingen samenwonen.
In de taxi naar de spoed maakt Jamil zijn testament. Zijn geld mag naar de derdewereldlanden. Hij wil begraven worden. In Senegal waarschijnlijk, dat wil hij zelf niet absoluut, maar zijn vader heeft dat zo geregeld. Die betaalt nu al elke maand voor een familiegraf in hun geboorteland.
In de wachtkamer kijken we naar de koers. De jongens proberen me uit te leggen wat er zo fascinerend is aan wielrennen. Ze kunnen er dagen naar kijken, zeggen ze. Een klein Marokkaans meisje komt flemen bij Rutger. Hij voert een mimespel op voor haar. Ze vindt het erg leuk.
‘Easy crowd,’ grapt die grote blonde Hollander naar ons.
We bespreken de afschuwelijke belichting in de wachtkamer. Witte neons, geen daglicht. Jamil analyseert de andere wachtenden. Een oud koppel waarvan ik pas na een half uur besef dat het niet om twee vrouwen, maar een man en vrouw gaat. De man zit uitgeleefd in een rolstoel.
‘Zou die man ooit blij zijn?’ vraagt Jamil me.
Zijn vrouw, frivool, geel vel, rood halssnoer, strijkt met haar hand door zijn grijze haren, kijkt af en toe geamuseerd naar ons, jeugd. Ik vraag me af of ze kinderen hebben. Rutger speelt ‘Kiekeboe!’ met de Marokkaanse kleuter. De moeder grijpt de vrije tijd aan om haar nagels te vijlen.
‘Een belangrijk deel van moeder zijn, is op de spoed zitten.’ grap ik tegen Jamil.
‘Zeker als je zo’n zoon zou krijgen als ik.’ antwoordt hij mij en aan Rutger zegt hij: ‘Je zou een goeie papa zijn. Wanneer begin je eraan? En jij Leen, wanneer word jij zwanger?’
Rutger legt uit dat hij geen vader wil worden.
‘En maar dokken voor dat kind zeker.’
Hij heeft een studieschuld van veertig duizend euro en amper geld om zijn eten te betalen. Hij overleeft op gestolen fruit en groenten uit de Aldi. De enige reden waarom hij niet al zijn hele lichaam onder getatoeëerd heeft, is omdat hij er het geld niet voor heeft. Hij is niet de vader van mijn kinderen, maar ik zou het fijn vinden als hij minder geil was.
Jamil mag eindelijk bij de dokter. Intussen komt er een meisje binnengetrippeld. Een kleine wesp. Achttien is ze. Ze studeert letterkunde, maar wil liever filosofie doen. Ze is aan de antidepressiva, want ze heeft al eens een depressie gehad en in dat zwarte, bodemloze gat, wil ze niet nog eens vallen. Haar relatie tot Jamil is onduidelijk, maar Jamil heeft ons verteld dat hij op rijke, Westerse meisjes valt. Rutger is verliefd op alle vrouwen. Ik vraag me af wat ik met die mensen op de spoed zit te doen, in dat vermoeiende neonlicht terwijl het buiten lente is.
We mogen een wachtkamer opschuiven. Het meisje en Rutger wisselen informatie en ervaringen met antidepressiva uit. Rutger kan niet duidelijker aan mij maken dat hij meent wat hij altijd tegen me zegt. Hij flirt zo met het meisje dat ik hem er bijna van verdenk dat het enkel is om mij te kwetsen. Maar ik vrees dat dat nog een te positieve interpretatie mijnentwege is. Rutger houdt van de hele wereld in de hoop dat de hele wereld van hem houdt. Ik ga eten en drinken zoeken en bij de uitgang van de spoed loop ik Liesbeth tegen het lijf, een jeugdvriendin van mij die nu als gynaecologe in het AZ van Jette werkt.
‘Ik moet nu weg met de MUG,’ zegt ze, ‘Nu. Nu.’
Een uur later zie ik haar voorbij komen achter een bed met een hoogzwangere vrouw met bloed tussen haar benen. ’s Avonds op mijn voicemail hoor ik dat ze me niet meer gevonden heeft, dat ze eerst nog een keizersnee en twee bevallingen heeft moeten doen.
Het meisje waar Rutger mee flirt en Jamil, allicht, ik kan het me niet anders voorstellen, mee vrijt, maakt schilderijen met haar maandstondenbloed. Ze ligt in de clinch met haar vader omdat die op blonde vrouwen met blauwe ogen valt die hem er steeds weer inluizen. Dit vertelt ze ons later, als ik bij Rutger op de schoot zit op de achterbank van een auto, kotsmisselijk door de brute rijstijl van Jamil:
‘Die vrouw heeft gezegd dat ze zwanger is van mijn vader en dat hij dus wel met haar moet trouwen nu. Dat bleek helemaal niet waar te zijn, ze wil hem enkel voor het geld.’
Ik vraag me af waarom wij twee ons zo laten doen door Rutger en Jamil, die zo openlijk iedereen afwijzen en toch iedere week nieuw vlees in hun bed krijgen. Hun respect voor vrouwen is zero. Als ik hen uitleg waar wij vrouwen graag over praten, lachen ze mij uit, terwijl dat meisje naast me helemaal opfleurt:
‘Ja, ik heb dat artikel ook gelezen in de Flair! Zíj vraagt hem ten huwelijk!’
‘En hij zegt ja.’
Ons zelfbeeld is te laag, denk ik, we durven ons niet outen als vrouw. We zijn onbewust zo angstvallig op zoek naar een man, dat we denken dat om een man te versieren, we moeten zijn zoals hij. Maar dat ben ik niet. Ik wil voor mensen zorgen. Ik wil iedereen op zijn gemak stellen. Ik wil lief en teder voor iemand zijn en ik kan pas van seks genieten als ik zielsveel van die man houd. Als ik me kan voorstellen dat hij de vader van mijn kinderen is.
Na uren op de spoed bleek dat de dokters niet konden vinden wat mis was met Jamil. Alles lijkt in orde. We gaan naar Aalst, met z’n vieren, versuft en verweesd, om naar de première van zijn dansvoorstelling te gaan kijken. Hij heeft ons verzekerd dat hij zelf niet mee danst, gezien zijn gezondheidstoestand. Ik zit naast Rutger in de zaal en we kijken elkaar razend kwaad aan als we zien hoe Jamil een danseresje de lucht in heft. Zes uur samen op de spoed zitten breekt voor mij iedere professionele afstand die ik tot deze jongen probeer te bewaren. De volgende dag confronteer ik hem:
‘Je had gezegd dat je niet zou dansen. Je kan de trap niet eens oplopen. Wij dachten gisterenmiddag nog dat je dood zou gaan, en ’s avonds hef je een volwassen vrouw boven je hoofd.’
Hij roept dat ik mij niet met zijn medische toestand te bemoeien heb en tilt intussen een tafel op die hij met zoveel kracht terug neerzet, dat het tafelblad barst. Ik loop het gebouw uit, helemaal overstuur. In de Delaunoystraat moet ik stoppen aan een raamkozijn omdat ik zo hard aan het hyperventileren ben dat ik niet meer verder kan wandelen. Ik denk terug aan de bossen in Polen waar ik weg vluchtte toen mijn lief het gedaan maakte. Daar kon ik hyperventileren en zingen en brullen zonder me voor anderen te schamen. Ik heb ontzettende steken in mijn borst. Zie je wel, denk ik, die verkrampte ribspieren waarvoor ik bij een kinesist in behandeling ben, zijn psychosomatisch. Ik denk aan wat een schrijfster me ooit zei: ‘Jij bent enkel bang voor jezelf.’ Die gedachte kalmeert me. Ik kan verder wandelen. Ik eindig in het Gieterijpark in Molenbeek, waar een Marokkaans meisje verschrikt naar me kijkt. Ik ben te ver van de wereld om er aandacht aan te kunnen besteden. Ik merk dat ik op mijn vuisten bijt. Wat verder probeert een Ethiopische vrouw - ik weet helemaal niet of ze Ehtiopisch is, maar ze is zwart en heeft een hoofddoek en Afrikaanse gewaden – die vrouw dus, ze is nog jong, probeert een jongetje met kromme benen te laten lopen. Hij slaagt er telkens in drie pasjes te zetten en botst dan lachend tegen haar schoot. Ik kijk ernaar en denk: dat kan ik. Lief zijn, mensen aanmoedigen, en al zie ik dat ze kromme benen hebben, hen toch blijven stimuleren om te lopen. Maar zes uur op de spoed zitten in angstige afwachting wat het zal zijn: toch geen spataderbreuk? Toch niet de onmiddellijke dood? En dan de volgende ochtend te horen krijgen dat ik me niet met zijn zaken te bemoeien heb… En daarna via via te horen dat hij mij een typisch zwakke Westerse emotionele vrouw vind… En dan denken: dus werkelijk de enige reden waarom jij met Westerse vrouwen vrijt is hun geld? You are a fucking whore. Want eerder, bij mij thuis aan de keukentafel, heeft hij al bekend dat hij nog nooit plezier heeft gehad aan seks. Op de spoed, bij die dokter, heeft hij een nieuwe ontdekking gedaan. De dokter zei hem:
‘Ik moet even in uw aars zijn.’
Hij slaat zijn benen over elkaar, tilt zijn pols op:
‘Geen probleem.’
Dan denkt hij:
‘Fuck Jamil, look at yourself, why are you sitting like this? En wat heb je aan?’
Strakke, modieuze, oranje broek, design blauwe sweater.
De dokter moet een rectaal touché doen.
Jamil voelt de vinger in zijn aars en denkt:
‘Fuck I like this, it’s not bad.’
En dan komt de ultieme verrassing, het is niet enkel rechttoe rechtaan de vinger in de aars, maar ook met draaien, driehonderd zestig graden. Vol genot vertelt Jamil ons dit verhaal, met aansluitend de homoproblematiek in Afrika.
‘In Senegal you’re killed if you’re gay.’
Zijn eigen moeder, die verpleegster is en in haar vaderland enkel zieke homo’s heeft gezien, denkt dat homoseksualiteit een geestesziekte is. Ik weet niet waarom ik dit opschrijf. Die jongens lijden hun eigen leven en ik wil hun waarheden niet kennen. En ik moet geen schrik hebben van mijzelf. En dringend uit de kast komen. Als hetero vrouw. Met alle sentimentele en emotionele gevolgen vandien. En niet meer denken dat ik alle mannen kan redden. Een hetero man zoeken die graag zijn tijd doorbrengt met hetero vrouwen. En hun zorg en liefde aanvaardt.