Onder een armtierig boompje zit Dragon. Hij heeft zijn schoenen uitgetrokken.
“Ha, die Dragon, even de blote voetjes in het gras zetten. Dat is goed tegen stress en bevorderlijk voor de bloedcirculatie.”
“Ken ik je ergens van? Bemoei je toch met je eigen zaken, man.”
“Vlad is de naam, wij zagen elkaar hier pas gisteren. Jij wachtte op iemand.”
“Bedenk jij dat nu ter plekke? Waar haal je het in je hoofd dat ik op iemand wacht?”
Vlad fronst zijn wenkbrauwen: “Dat zei je me gisteren. Ik wacht trouwens ook op iemand.”
“Luister, gekkebekkentrekker, ik wil met rust gelaten worden. Als ik mij zo dadelijk ophang aan de hoogste tak van deze boom, ga jij dat dan ook doen?”
“Dat zou best kunnen, maar die tak kan ons gewicht niet dragen.”
“Kijk, daar komt iemand. Godalmachtig, die heeft een makkak aan de leiband.”
“Hoezo, dat is toch geen aap, dat is een bruine buitenlander.”
“Heren, ik ben Pizzi, maar vermoed dat jullie niet op mij zitten te wachten? Stoort het dat ik hier onder deze boom mijn picknick verorber?”
“Op jou zitten te wachten? Jullie zijn toch met zijn tweeën, dan had je ook ons kunnen zeggen.”
“Ons? Nee maar. Ik ben op weg naar de markt om dit scharminkel te verkopen.”
“Toe maar. Wat kan dat scharminkel van jou zoal?”
“Hij heet Loeki. Ik kan hem doen dansen en als ik hem die hoed opzet kan hij zelfs denken en praten.”
Pizzi zet Loeki een bolhoed op.
“Ik heet Loeki en ben een buitenechtelijk kind van een grote filosoof. Ooit zag ik een kanarievogel die een bijzondere eigenschap had. Zijn beide pootjes waren met name even lang, vooral het linkse. Mozes trok met de Joden door de woestijn, omdat hij niet met hen op straat wilde gezien worden. Einstein was ook geen …”
Pizzi rukt de hoed van Loekis hoofd. Loeki zwijgt. De hoed gooit hij in de struiken.
Wanneer Pizzi en Loeki verder trekken, zegt Dragon opgelucht: “Dat hebben wij weer gehad. Gelukkig heeft de tijd niet stil gestaan en hoeven we wat minder lang te wachten.”
Vlad zoekt de hoed en zet hem op. Hij slaagt er echter niet in na te denken.
“Kijk”, zegt Dragon, “daar komt weer een gozerd aangelopen.”
Een jongeman stapt naar beide heren en zegt dat hij een boodschapper is.
“Meneer Godot kan vandaag niet komen, maar morgen zeker wel.”
(Alle gelijkenissen met gelijkaardige absurdistische taferelen zijn niet toevallig)