van ons resten enkel paarstinten
je schoof ze keurig in mijn haren
haalde ze uit bosbessen die mijn lippen
aanzetten als waren ze lokaas
voor de plaatselijke mannentaal
die jij uitdaagde met je grote lens
en oneindige lokroep
om in de camera te kijken
de herinneringen voor later
bestonden uit momentopnames
van onbehagen met twee vlechtjes aan
met de bosbessen maakten we franjes
op de randen van je plattekaastaart
ik at ervan en sprak niet langer
als wist ik als achtjarige hoe ik later
paars hartstochtelijk zou haten