In het Pajottenland
slaat de kerkklok tien uur in de ochtend.
Onschuld ligt begraven onder een stevig sneeuwtapijt
er is een overloop van maagdenwit
naar letselrood.
Bomen dragen hun naaktheid met trots
spreiden hun armen over de
daken die eruitzien als verkleumd
alsof ze hen willen beschermen
tegen stokken die deuren en ramen inbeuken.
Zwarte kraaien bespieden armzalige taferelen.
De gulzigheid druipt van hun krachtige snavel
bij het identificeren van een gans wiens nek eraan moet geloven.
Rode ruiters en soldaten in harnas dwepen met macht.
Paarden steigeren
vervloeken de chaos.
Jachthonden dorsten naar bloed.
Zwepen cirkelen in de lucht
landen op prooien die worden gedwongen in het gareel.
Vrouwenreünie in lange gewaden waarin de ijzige morgen kruipt.
Wanhopig sterke vrouwen fluisteren
beloeren
bedelen op hun knie of
berusten in honger
proberen hun eer te redden of
vluchten met hun kroost.
Hoopjes mens,
triest gekreun,
smeekbeden helpen geen zier.