Al jaren kom ik in dit kapsalon. Elke veertien dagen draag ik mijn eerbiedwaardig haar als een processie dit heiligdom binnen. De rituelen zijn al die tijd onveranderlijk gebleven, nog altijd even krachtig en eenduidig. Ik duw de glazen deur open. Een zwoel geurenpalet van haarprodukten waait me in het gezicht, en even ook een scherp ammoniakgeurtje dat in de overvloed weer verdwijnt. Ik word verwelkomd op een manier alsof het jaren geleden is dat ze me hebben gezien. Zoals altijd zitten er twee dames voor de spiegel en eentje aan de wastafel. Ik neem plaats in het kleine wachtsalon en zonder te vragen wordt een cappucinno met een stukje zelfgebakken cake gebracht. Van klantvriendelijkheid kennen ze hier alles. Ik neem een tijdschrift van het stapeltje naast me en vang onderwijl de gesprekken op. De dames kijken elkaar via de grote spiegel aan die veelbetekende blikken discreet doorgeeft. Ik luister maar neem nog niet deel, een van de onuitgesproken gedragsregels in dit huis. Je mengt je pas wanneer je als volwaardige medestander voor de spiegel zit. Niet eerder. De leerlingkapsters antwoorden de dames met ’Zeker wel’…’Dat geloof ik goed’….en ’O ja?’, korte zinnetjes die hun vermeende interesse moeten waarborgen terwijl ze zich op het kapsel proberen concentreren.
‘U mag aan de wastafel komen zitten’ zegt een piepjong meisje. Ik kijk over haar schouder en wissel even een korte blik met mijn vaste kapster Marianne. Alleen zij weet ervan. Ze zegt tegen het meisje: ‘Kom jij hier even afwerken Kimberly, alleen nog wat styling crème en brushen.’ Aan de wastafel gaat Marianne achter me staan en vraagt zoals steeds : ‘Hoe gaat het mevrouw Baekelandt, alles goed?’
‘Het gaat Marianne, het gaat.’ Ik leg m’n hoofd in de uitsparing. Vlak achter m’n oren wordt de kraan met luid gesis opengedraaid. Fijne waterdruppeltjes spatten in mijn nek.
‘Goed zo van temperatuur?’ vraagt ze.
‘Ideaal’ zeg ik. Ze doet maar alsof. Zonder de straal aan te raken laat ze het water weglopen en brengt met de broes in haar handen een beetje schuim tot leven, waarvan ze behoedzaam een paar langwerpige plukjes op m’n haar legt. Ze neemt een plantenspuit en nevelt zolang tot m’n lokken door en door nat lijken te zijn. De plukjes schuim lijken op shampooresten. Met een handdoek duwt ze zachtjes m’n hoofd droog, alsof ze een delicate wonde dept.
‘U mag voor de spiegel gaan zitten’ zegt ze. Wanneer ik de weg van de wastafel naar de spiegel afleg is het altijd even afwachten of ik een ingewijde zal worden. Vergis je niet, al van bij het binnengekomen hebben de dames me gemonsterd, en ofwel wordt bij mijn komst aan de grote spiegel het gesprek op iets anders gebracht, ofwel gaat het gewoon verder en word ik een vertrouwelinge. Ze kijken even op wanneer ik ga zitten, geven blijk van herkenning, en de verste mevrouw maakt haar onderbroken zin gewoon af. ‘Zij is vierentwintig geloof ik, hij een eind in de veertig.’
‘Hoe zou u het willen?’ vraagt Marianne.
‘De vorige keer was het echt prima.’ zeg ik.
‘Dat doen we dan gewoon nog eens over, niet?’ Marianne heeft, zoals altijd wanneer ik om vier uur een afspraak heb, het geknipte haar van een voorganger onder de stoel laten liggen. Voor die rol kiest ze onwetenden met dezelfde haarkleur uit. Marianne gaat met haar rug naar de andere dames staan en begint. Maar Marianne knipt niet echt. Ze laat de twee benen van de schaar gretig over elkaar grissen, het ritmisch geklik gebeurt meesterlijk, maar ze raakt mijn pruik niet aan. Ze stopt even, rolt de droogkap over een van de dames en doet dan onverstoorbaar verder. Ik hou intens van deze momenten. Tijdens de laatste omhaling van meneer Chemo zei ik: ‘Je kan m’n rug op, klootzak.’ Marianne laat de warme haardroger over m’n gezicht gaan, zoals afgesproken. Een van de dames zegt: ‘Je moest eens weten hoe het daar in die familie écht zit...’ Onze blikken kruisen elkaar en ik knik ja zonder te weten waar ze het over hebben. Marianne houdt haar vlakke hand voor mijn aangezicht en spuit wat salvo’s haarlak. Van klantvriendelijkheid kennen ze hier alles.