Er stond niet veel meer dan wat tafels en wat stoelen
Een tulp zonder wortel in een glas zonder water
Een vuil tafelkleed, etenresten op de borden
Een man met de rug naar mij gekeerd
Zwart en witte tegels in een dambordpatroon
Ze vroeg me hoeveel ik wou drinken
Ik vroeg haar hoeveel ze wou drinken
De bar was vettig en stonk naar sigaretten
De tapkranen glansden dof als zilveren trofeeën
Volle glazen condenseerden
Lege glazen met een gedroogde kraag
Lieten cirkels achter op het gladde hout
Ik vroeg haar hoeveel het uitmaakte
Ze antwoordde; niet genoeg
In de kassa rusten munten die ik liever niet aanraakte
Een briefje van 50, ooit de mijne
Paperclips, punaises en gruis
Haar handen, in de zakken van haar leren jas
Haar ogen gericht op de tranen van haar glas
Ik vroeg haar of er nog plaats was
Ze zei dat ik alleen was